|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Search result 1 of 1
KRUSEMAN, BOUWSTOFFEN |
''T welk doende'' | W. Bruining. |
Batavia, | H. M. van Dorp. |
5 December 1856. | Lange & Co. |
W. J. van Haren Noman & Kolff. |
De Nederlandsche boekhandel meende evenmin deze zaak lijdzaam te mogen aanzien. In zijn naam trad de Vereeniging op, onmiddellijk na ontvangst der bovenvermelde stukken, ten einde, evenals de Bataviasche handelsbroeders, bij den koning eerbiedig de intrekking te vragen van dit voor koloniën en moederland zoo dreigend besluit. Reeds den 7en Februari was onderstaand verzoekschrift in zijner majesteits handen:
Sire!
"De ondergeteekenden hebben met de meeste belangstelling, maar tegelijk met het uiterste leedwezen, kennis genomen van het Reglement op de drukwerken in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 8 April 1856 en op 10 November van dat
page: 517
jaar door den Gouverneur-Generaal van Ned. Indië aldaar afgekondigd. Zij achten de geheele strekking en onderscheidene bepalingen van dat Reglement zóó verderfelijk voor een gewigtig deel van hunnen handel, en zoo zeer in strijd met hetgeen zij het regt hadden te verwachten, dat zij meenen hunne bezwaren daartegen eerbiedig en met den meesten ernst bij Uwe Majesteit te moeten aandringen.
De Boekhandel in Ned. Indië heeft hoofdzakelijk en voor het gewigtigste deel tot voorwerp: boekwerken en periodieke geschriften in Nederland gedrukt. De Uitgevers en Boekhandelaars hier te lande, die door de weinige bekendheid onzer taal hunnen handel toch reeds binnen enge grenzen beperkt zien, hebben daarom het grootste belang bij het ongehinderd bestaan en den toenemenden bloei van dien handel in Indië. Op te grooten afstand van de verbruikers geplaatst om, zonder volstrekte noodzakelijkheid, zelf in dier behoefte te voorzien, kan de Nederlandsche Uitgever den Indischen handelaar niet ontberen; daarom heeft hij er het grootste belang bij, dat de uitoefening van het beroep van Boekhandelaar in Indië niet nagenoeg onmogelijk worde gemaakt. Evenals iedere handel vertrouwen eischt, zoo bestaat er ook voor den Boekhandel noodzakelijkheid om, door het verleenen van crediet en het zenden van goederen in commissie, een vaak aanzienlijk vermogen aan den Indischen handelaar toe te vertrouwen; daarom heeft hij er belang bij dat regtsveiligheid zijne betrekkingen beheersche en de waarborgen, waarop het handelsvertrouwen berust, niet door willekeur kunnen vernietigd worden.
In elk dier opzigten is het thans vastgestelde Reglement met het belang der ondergeteekenden in openlijken strijd. De Boekhandel in Indië wordt bij dat Reglement aan zoo knellende banden gelegd, dat alle vrijheid van beweging, en daarmede de eerste voorwaarde tot ontwikkeling en bloei, hem wordt ontnomen. De Boekhandelaar in Indië wordt onderworpen aan zoo vele preventieve
page: 518
bepalingen; - met zóó zware straffen bedreigd voor misdrijven en overtredingen (ook al zijn die door anderen begaan); - die misdrijven en overtredingen zelve zijn in zoo onzekere en rekkelijke uitdrukkingen, meer aangeduid dan bepaald, zoodat de grens tusschen het geoorloofde en strafbare naar iedere tijdelijke opvatting kan verlegd worden - dat de uitoefening van het beroep van Boekhandelaar in Ned. Indië een waagstuk moet schijnen, dat niet velen zullen durven bestaan. En niemand voorzeker zal het wagen een deel van zijn vermogen toe te vertrouwen aan den Indischen handelaar, wiens geheele handel elk oogenblik afhankelijk zal zijn van de wisselende inzigten van een telkens veranderend bestuurder, die het staken, of daarmede gelijk staande verplaatsen, van ieders handel naar welgevallen zal kunnen bevelen. De Boekhandel, die reeds om den aard zijner voortbrenselen slechts denkbaar is in eene beschaafde maatschappij, is als iedere handel onvereenigbaar met eenen toestand, die het kenmerk pleegt te wezen der minst ontwikkelde volken: - met eene feitelijke oppermagt door geene regtsinstellingen begrensd.
Zien de ondergeteekenden in de geheele strekking van het Reglement op de drukwerken in Indië eene grove benadeeling hunner belangen, zij achten zich door onderscheidene bepalingen ook sterk gekrenkt in hunne regten.
Volgens de slotbepaling toch van artikel 110 der Wet tot vaststelling van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch Indië moeten stukken, in Nederland gedrukt, onbelemmerd in Indië worden toegelaten, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens regels bij algemeene verordening te stellen. De bedoeling dier wetsbepaling is uit de beraadslaging, bij hare vaststelling gevoerd, volkomen duidelijk. Welke beperkingen men ook ten aanzien van hetgeen in Indië gedrukt wordt, mogt noodig achten en aan welk toezigt men ook werken, elders gedrukt, mogt willen onderwerpen - ten aanzien van werken in Nederland
page: 519
gedrukt, mogt geene verandering worden gebragt in den vroegeren toestand, waaronder invoer en omloop dier werken te eenenmale vrij was. Die bepaling, niet in het oorspronkelijke voorstel der Regering opgenomen, had het uitgesproken doel, voor de invoering in Indië van hier gedrukte werken dezelfde vrijheid te geven als voor het drukken in Nederland. Wanneer men door dien "onbelemmerden aanvoer", welken het aangehaalde artikel gebiedt, niets meer wilde verstaan dan eene ongehinderde ontscheping, onder voorbehoud van daarna den omloop en de verspreiding te beletten, dan zou men door een onwaardig woordenspel, met schijnbare eerbiediging van den letter, den geest der wetsbepaling ontduiken. De bepaling van het Reglement op de drukwerken in Ned Indië, "dat de aanwijzing als drukker of schrijver van een persoon, die niet aan de regtsmagt van de regterlijke Collegiën in Ned. Indië onderworpen is, onvoldoende is om de verantwoordelijkheid van den aanwijzer op te heffen," heeft echter onvermijdelijk dat gevolg. Iedere boekhandel is onmogelijk, wanneer de boekhandelaar aansprakelijk is voor den inhoud der werken, bij anderen uitgegeven, welke hij slechts verkoopt, waarvan hij den inhoud niet kent en uit den aard der zaak niet altijd, en zelfs in de minste gevallen, kennen kan. Om met zoodanige bepaling den Boekhandel niet geheel te vernietigen en niet de verspreiding van ieder werk te beletten, zoude men op den ingeslagen weg nog eene schrede verder moeten gaan en niet moeten terugdeinzen voor het zamenstellen en afkondigen op openbaar gezag van eenen Index van verboden werken, waardoor men althans zoude kunnen weten van welk boek de verspreiding al dan niet strafbaar ware te achten. Wat elders als eene gehaatte tijrannij en ondragelijke dwang wordt beschouwd, ware eene verkieselijke verbetering van dit Reglement door eene Nederlandsche Regering voor Nederlanders in hare Koloniën vastgesteld.
Ook indien de verantwoordelijkheid voor in Nederland gedrukte
page: 520
stukken bij het Reglement op minder onregtvaardige wijze ware geregeld, zouden de ondergeteekenden vermeenen zich daartegen evenwel langs elken betamelijken weg te moeten verzetten, omdat die regeling naar hun inzien niet anders kan geschieden dan bij eene Wet. Reeds bij de aanbieding van het Reglement op het beleid der Regering van Ned. Indië hebben de Nederl. boekhandelaars bij adres aan de Tweede Kamer er op aangedrongen dat de voet, waarop de gemeenschap van Boekhandel tusschen Nederland en zijne Koloniën zou geoorloofd zijn, geregeld wierde door wettelijke en hier te lande uitgevaardigde bepalingen. De bijvoeging van de laatste zinsnede aan artikel 110 van dat Reglement bevatte den waarborg, dat aan hun verlangen zou worden voldaan; met de algemeene verordening, waarvan die zinsnede gewaagt, is niets anders bedoeld dan eene wet, en kon ook niets anders bedoeld zijn, zoolang het bij onze wetgeving een ongehoord wanbegrip was om den een te doen straffen voor de overtredingen van den ander. Bij onbelemmerden aanvoer in Indië, kan er voor de aangevoerde werken geene andere verantwoordelijkheid te regelen zijn dan die van den uitgever, drukker of schrijver, hetgeen niet anders mogelijk is dan bij eene wet.
Waar de ondergeteekenden voornamelijk tot beveiliging hunner handelsbelangen optreden, willen zij niet langdurig stilstaan bij de niet minder gewigtige bezwaren, welke zij als Nederlandsche burgers hebben tegen het gewraakte Reglement. Zij wijzen er daarom niet op, hoe overbodig en ijdel het mag heeten, met terzijde-lating van millioenen oosterlingen, op wie alleen de werking eener kwalijk bestuurde drukpers gevaarlijk zou kunnen zijn, een ijzeren wetgeving te smeden tegen een gering getal Europeanen, voor wie eene krachtige Regering eene voorwaarde van zelfbehoud is; zij willen niet stilstaan bij den strijd der vastgestelde bepalingen met de regelen van de eenvoudige billijkheid en met de eerste beginselen van strafregt; noch bij het onherstelbaar
page: 521
en onwaardeerbaar nadeel dat er dreigt uit de afsnijding van de gemeenschap des geestes tusschen het Moederland en de Koloniën. De kreet van verontwaardiging, deswege uit Indië opgegaan, klinkt luide genoeg.
Van hun standpunt wijzen de adressanten nog slechts op het nuttelooze der Reglementaire bepalingen, die, onmagtig tot bereiking van haar doel, slechts vruchtbaar zullen zijn in ergernis en misbruik. Onder hare werking zal de openlijke en eerlijke Boekhandel worden vernietigd ten behoeve van een bedektelijk, langs sluipwegen gedreven verkeer, dat - de ondervinding van alle landen, die de pers aan banden poogden te leggen, heeft het geleerd - ook door de ijverigste en hatelijkste vervolgingen niet is te weren. Onder hare werking zal de tusschenpersoon tusschen den Indischen verbruiker en den Nederlandschen Uitgever zich vestigen in eene naburige Engelsche bezitting, en zullen de voordeelen van eenen aanzienlijken handelstak aldus naar den vreemde worden verplaatst, terwijl dan de bezwaren, verbonden aan de onmiddellijke bestelling bij den Nederlandschen uitgever, voor het grootste deel worden ontgaan. En zoo zal de Nederlander de even nieuwe als beschamende les hebben te leeren van vrijheid te moeten zoeken op vreemd gebied.
Om alle deze redenen verzoeken de ondergeteekenden Uwe Majesteit eerbiedig, doch met den meest ernstigen aandrang:
dat het Uwe Majesteit behage om, met intrekking van het Reglement op de drukwerken in Nederlandsch Indië, maatregelen te doen nemen om de verantwoordelijkheid, bedoeld bij art. 110 der Wet tot vaststelling van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch Indië, te doen regelen bij de Wet."
Het kon wel niet uitblijven, dat niet alleen de Hollandsche boekhandel, maar evenzeer een groot gedeelte van het Hollandsche
page: 522
volk tegen de verrassing en de gestrengheid dezer Indische maatregelen opkwam. In naam van dat gedeelte nam in de kamerzitting van den 17en Februari de heer Thorbecke het woord, om den minister van koloniën Mijer over deze daad tot verantwoording te roepen. Hij herinnerde de vergadering aan het vroeger voorgevallene en aan ''s ministers belofte om ieders verantwoordelijkheid betreffende gedrukte stukken over Indië bij algemeene verordening te stellen. Die verordening was thans verschenen. Men kon nu oordeelen of men ten onrechte ongerust was geweest en gevoelig voor een inbreuk op een der edelste Nederlandsche vrijheden, namelijk de mededeeling der gedachten door middel van de drukpers, eene gevoeligheid, die, "wat er ook worde van den roem van ons land op de uitvinding der drukkunst"
Op het laatst van Maart voldeed de minister aan dit verlangen door het bij de kamer inzenden van een uitgebreide
page: 523
nota, waarin het regeeringsbeleid toegelicht en verdedigd werd.
Noch in het doel, noch in het bestek dezer bladen ligt het, de staatkundige pleidooien te volgen, die in en buiten de kamer vaak met de warmte der partijschap over dit teeder vraagstuk gevoerd werden. Een beknopt overzicht van gebeurtenissen, niet een verslag van redeneeringen over en weêr, ligt binnen onze taak. Hebben wij bij een feit als dit al uitvoeriger clan anders mededeeling gedaan van adressen en beschouwingen, het vond oorsprong hierin, dat wij een en ander wel degelijk in nauw verband achtten met de geschiedenis van onzen boekhandel, niet alleen om de gebeurtenissen zelve, maar evenzeer tot kenschetsing van den tijd en zijn geest. Voor later dagen kan het belang hebben, naar deze woelingen zich verwezen te zien.
Alleen zij dus hier vermeld, dat ''s ministers nota door de tweede kamer gesteld werd in handen van een commissie, bestaande uit de HH. Thorbecke, Mackay, Meeussen, de Brauw en Wintgens, en dat deze in een even uitvoerige nota de verordening wederlegden, aan het slot voorstellende, als de overtuiging der kamer uit te spreken, "dat het Reglement op de Drukwerken in Indië eene herziening behoorde te ondergaan." In de vergadering van de eerste week van Mei, nadat er ettelijke dagen van debat waren voorafgegaan, werd dit voorstel met 56 tegen 6 stemmen aangenomen.
Van deze herziening kwam echter niets. Alleen werd onder de besluiten van 1858 kennis gegeven:
"Bij besluit van 22 Junij 1.1. heeft de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië, als daartoe door het Opperbestuur gemagtigd, eene authentieke uitlegging gegeven van eenige bepalingen van het Reglement op de drukwerken in Neêrl. Indië, en daarbij verklaard:
dat de bepalingen van de artt. 12-20 van het Reglement op de drukwerken in Neêrl. Indië alleen toepasselijk zijn op werken,
page: 524
in Nederland gedrukt, behoudens de uitzondering, vermeld in de artt. 13 en 15.
dat de buiten Neêrl. Indië, hetzij in Nederland, hetzij in den vreemde gedrukte en aldaar uitgegeven werken alleen door het Reglement op de drukwerken kunnen worden getroffen, wanneer zij iets inhouden, hetwelk, als strijdig met de rust en de openbare orde van Neêrl. Indië, bij de artt. 21-26 en 28 is strafbaar gesteld; en
dat tot het plegen in eenig drukwerk van de bij die artikelen genoemde misdrijven het kwaad of boosaardig opzet vereischt wordt."
Later, in Maart 1860, werd uit ''s Gravenhage gemeld:
"Omtrent de verklaarde meening van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van den 2den Mei 1857, waarbij hare overtuiging werd uitgedrukt, dat het Reglement op de drukwerken in Nederlandsch Indië eene herziening behoort te ondergaan, werd eene briefwisseling geopend met het Indisch bestuur, welke evenwel in dit jaar nog tot geen resultaat leidde."
Hiermeê was deze zaak voorloopig afgedaan.
Andere gebeurtenissen hadden voor den boekhandel ingrijpender gevolgen. Gedurende dit tijdvak hadden de onderhandelingen plaats over, en werden de handelstraktaten gesloten tusschen ons land met Frankrijk en België. De aanleiding tot die traktaten is van te veel gewicht, dan dat ze hier niet iets breeder zou dienen besproken te worden. Eensdeels toch geldt zij voor zoover wij, van 1815 tot 1830, met België verhonden waren onze eigen landsgeschiedenis, maar anderdeels was de nasleep ervan, vooral voor onzen debiethandel, van te groote beteekenis, om het sluiten dier traktaten niet voor een zeer belangrijk feit, te achten, een feit, dat jaren later tevens een gansche hervorming zou brengen in
page: 525
het begrip en in de toepassing van kunst- en letterkundigen eigendom.
Het is hier de plaats niet om in uitgewerkte beschouwingen te treden omtrent de verschillende begrippen, die omtrent dien eigendom zich nu en dan op den voorgrond hebben gesteld. Betoogen van vrijheid en van zedelijkheid, van maatschappelijk en van persoonlijk belang, hebben zoo lang en zoo vaak zulk een heftigen woorden- en pennestrijd te weeg gebracht, dat er in alle landen reeksen van boekdeelen over zijn volgeschreven. Ook hebben wij hier veel minder de taak van redeneeren, dan van het bijeenbrengen van voorvallen; het voegt ons dus alleen, met het in acht nemen van de noodige onpartijdigheid, de gebeurtenissen te overzien voor zoover wij daaromtrent berichten hebben kunnen machtig worden.
Het herdrukken, zoo men wil het nadrukken, van werken, vroeger of gelijktijdig in eenig vreemd land uitgegeven, is van oudsher een daad geweest, die zich, al was het bij uitzondering, nu en dan in elk land van Europa vertoond heeft. Geen enkele staat is in dat opzicht vrij van geweten, en geen enkel volk heeft daaromtrent het andere met billijkheid iets te verwijten. Indien het een schuldige daad is, hebben àllen zich daaraan schuldig gemaakt; behoort het tot de geoorloofde vrijheden, dan hebben àllen van die vrijheid gebruik gemaakt. Maar in elk geval behoorde dat her- of nadrukken van het werk des vreemdelings overal tot de oogluikend toegestane uitzonderingen, nooit tot een algemeen erkend geoorloofden regel. Om alleen te spreken van het tijdvak dat hier behandeld wordt: in Frankrijk waren het vooral de firma''s Baudry
page: 526
Duitschland, Portugal, Spanje, Italië. Daarentegen drukten ook Duitschland, Italië, Zwitserland, Nederland van tijd tot tijd op hun beurt Fransche werken na. In Portugal verschenen, bijna geregeld, Fransche uitgaven van Barante, de Lamartine, Thiers, Guizot, de romans van Sue en anderen. In Duitschland, en wel bij name te Leipzig, Berlijn, Stuttgard, Bielefeld, was het de broodwinning van enkele uitgevers, die als vrijbuiters aasden op de geheele Europeesche literatuur. Engeland en Amerika hadden daarin evenzeer hun bijzondere firma''s, maar, wat meer zegt, legden, voor hun gemeenschappelijke taal, de hand op elkanders auteurs en drukten, over en weêr, na wat zij van hun gading achtten. Tot omstreeks het midden dezer eeuw kwam het her- of nadrukken, zij het dan ook bij wijs van uitzondering op den algemeenen regel, bij tijd en wijle overal voor, als niet verboden of strafbaar bij landswetten, maar afhankelijk van ieders zedelijk en redelijk plichtsgevoel.
Van die allen werd België, toen met onze provinciën vereenigd, het terrein, waar men met open vizier, stelselmatig en op breeden voet, den nadruk ging plegen als een vak van, zelfs gelijk men beweerde weldadige, nationale nijverheid.
In den jongsten tijd is een gedeelte van ons geslacht er zoo aan verwend om ten overstaan van daden van nadruk zoo klakkeloos de groote woorden van dieven, roovers, bloedzuigers, en wat niet al meer, op de lippen te nemen, dat het alleszins billijk schijnt, met bedaarden blik een kort overzicht te geven van de oorzaken en van den loop dezer voor België en voor heel de beschaafde wereld zoo merkwaardige gebeurtenissen, teneinde daardoor ook aan de andere partij het recht van spreken niet te betwisten.
België was wat geestelijke ontwikkeling betreft altijd vrij stiefmoederlijk bedeeld geweest. Staatkundige en kerkelijke overheersching had er iedere vrije beweging belemmerd. Bodem en volk
page: 527
waren nooit tot eigen recht gekomen. Na de schokken van 1815 was er eindelijk rust aan den horizont te zien en bereidden alle vakken van handel en nijverheid zich voor tot de openbaring hunner in toom gehouden krachten. Natuurlijk daaronder ook de boekhandel. Zóó zeer was deze ten eenenmale ten onder gehouden, dat er langen tijd een bepaalde vergunning van den aartsbisschop van Mechelen en van het Brabantsche bestuur voor vereischt werd om zich als drukker of boekverkooper te Brussel te mogen vestigen. Tot in 1815 bestond er in heel België geen enkele lettergieterij, waren er in Brussel maar twintig meestal zeer kleine drukkerijen en bedroeg het getal boekverkoopers nauwelijks een tiental.
Na de vereeniging met Holland begreep het niet meer zoo volslagen te mogen blijven achterstaan bij zijn zooveel meer ontwikkelden landsbroeder. Maar al wilde het denzelfden weg tot vooruitgang op, de middelen moesten anders wezen. Onze taal was niet die der Belgen, ons karakter niet het hunne. Onder denzelfden vorst met ons tesaâmgesnoerd, zouden wij toch nimmer telgen van éénen bloede en gezindheid blijken. Voor ons: muurvaste gehechtheid aan onze oudvaderlandsche overleveringen; voor hen: het hunkerend oog naar Frankrijk, welks aanhangsel zij waren door spraak en zeden. Zoo was dan ook onze wetenschap, onze letterkunde hun vreemd en helden zij met oneindig grooter voorliefde over tot hun Fransche naburen, al had ook het lot hen onder Hollands kroon en scepter gesteld.
De Belgische boekhandel schoeide zich dientengevolge ook op Franscbe leest. Hollandsche boeken werden er niet verstaan en kwamen slechts schaars onder Belgische oogen, hoe veel moeite de nieuwe vorst ook aanwendde om de Hollandsche taal onder zijn Belgische onderdanen ingang te doen vinden. Wat er voor onderwijs, voor studie, voor uitspanningslektuur mocht blijken noodig te zijn, werd in Frankrijk gezocht. Toch was dit in verhouding
page: 528
tot de bevolking al heel luttel. De Fransche boekhandel was zijn eigen vijand geworden door het onbehoorlijk opvoeren zijner prijzen. Gedwongen tot het betalen van hooge honorariums aan zijn auteurs, had de Fransche uitgever daarvoor vergoeding gezocht in de weelderige vormen waarin hij zijn boeken liet drukken en in de dure prijzen die hij daarvoor in rekening kon brengen. Gewone boeken werden in den regel gedrukt in groot 8o formaat, met groote dessendiaan of mediaan letter, met pagina''s p. m. van 24 regels, met groote witte randen; een mode, die, gelijk men zelfs in Frankrijk toegaf de schrijvers rijk maakte door de interliniën en de uitgevers door het onbedrukt papier. Deelen van fr. 7.50 van studieboeken waren aan de orde van den dag, en de romans of dichtwerken van beroemde namen moesten met goud betaald worden. Frankrijk bouwde daarin op zijn monopolie. Het was zich bewust van de bijna oneindige ruimte zijner taal. Een Fransch tijdschrift, de Revue de Paris, van zijn invloed gewagende, stofte erop, dat de taal, waarin het geschreven werd, gelezen werd onder alle klassen in Holland, in Pruissen, in Saksen, in Beieren, in Oostenrijk, in Rusland; dat zij gesproken werd in België, Zwitserland, Savooie en langs den geheelen Rijnoever; dat zij over de gansche wereld was de taal der hofkringen en der diplomatie; dat er dagbladen in verschenen te Londen, te Edinburg, te Dublin, te ''s Gravenhage, te Turijn, te Jena, te Frankfort, te Leipzig, te Petersburg, te Nieuw-York, te Philadelphia, te Smyrna, te Athene, te Alexandrie en waar niet al; dat de geleerden over de geheele beschaafde wereld in haar het middel gekozen hadden van wetenschappelijke gedachtenwisseling, en dat zelfs het afgesloten Turkije in zijn hoofdsteden Fransche scholen had opgericht ten behoeve van de jonge muzelmans. Welk tijdschrift bewoog zich op zulk een onoverzienbaar terrein! - Even zoo rekenden alle Parijsche uitgevers. Waarom zouden zij hun boeken goedkooper maken, zoolang zij voor hun
page: 529
dure prijzen de grenzen van ieder land open zagen? Waarom zouden zij de markt bederven zoolang ieder het monopolie had voor zijn eigen voortbrengsel en allen gezamenlijk elkander de hand boven het hoofd hielden? Werd dan ook al hier en ginds eenig boek nagedrukt, liever dat oogluikend verduurd, dan van het winstgevend stelsel afgeweken.
België was het eerste, dat de verleiding tot den wedstrijd met scherpen prikkel voelen zou. De gelegenheid had zich daartoe reeds bij den aanvang der nieuwe orde van zaken als van zelf aangeboden. Onder enkele kleinere werkjes, welker nadruk als ter sluiks in Brussel en Luik het licht had gezien, behoorden ook de Atala en de René van Chateaubriand. Bij gelegenheid dat die beroemde schrijver te Brussel vertoefde, had de nadrukker de onhandige beleefdheid gehad, den auteur een exemplaar dier werkjes aan te bieden. Chateaubriand nam deze driestheid hoog op en beklaagde zich er ernstig over bij zijn terugkomst aan het hof van Lodewijk XVIII. Het feit dreigde bijna een ernstig diplomatiek karakter te krijgen. Onze koning Willem I wees een beklag van regeeringswege met beslistheid af, en aangezien men voor staatkundige verwikkelingen bevreesd was, werd de zaak van Fransche zijde gesust. Toch bleef ze niet onuitgelekt.
Onder de Fransche uitgewekenen van 1815 had o. a. de groote rechtsgeleerde Merlin zijn vaderland moeten verlaten en verlof gekregen zich te Brussel te mogen vestigen. Daar ter plaatse hield hij zich bezig een nieuwe uitgaaf te bewerken van zijn Répertoire de Jurisprudence en van zijn Questions de droit, die hij bij een Brusselsch uitgever ter perse gaf. Niettegenstaande de dure Fransche rechtsgeleerde werken in België in den regel een soberen aftrek plachten te vinden, werd deze zooveel minder kostbare uitgaaf met het beste gevolg bekroond; en thans, verlokt door de ongestrafte verschijning van Chateaubriand''s werken, vatten twee Belgische uitgevers het plan op tot een goedkoopen
page: 530
nadruk van eenige voorname standaardboeken over Fransche jurisprudentie, een nadruk, die, oorspronkelijk voor België alleen bestemd, weldra ook naar andere landen een uitweg vond. Hadden de Fransche uitgevers dezen wenk ter harte willen nemen en, het dreigend gevaar overziende, hun prijzen voor de toekomst gaan verlagen, zij zouden het kwaad in zijn ontwikkeling hebben kunnen keeren. Zij deden het niet. Sterk in hun overmoed stoorden zij, hooghartige mannen van het groote volk, zich niet aan de beunhazerij van een bijna niet noemenswaardige natie. Omgekeerd ging het met den Belgischen boekhandel. Deze, van eigen nationale vruchten niet kunnende leven, en de kostbare voortbrengselen der Fransche pers niet aan den man kunnende brengen, zag niettemin binnen en buiten zijn grenzen allerwege gretige handen uitgestoken naar meer bereikbare uitgaven van de onverzettelijke taalbroeders. De appel aan den boom kreeg zijn aantrekkingskracht, en de slang had er zich verlokkend omheen gekronkeld. Men had getwijfeld, teruggebeefd, zich onthouden. Men was weêr nader getreden, stouter geworden, aan het onderhandelen geraakt. Er was gefluisterd, gesproken, geschreven. Zóó ver was men gaandeweg gekomen, dat men, om eigen geweten tot zwijgen te brengen, de verantwoordelijkheid was gaan werpen op zijn buurman. "Le livre" - zoo vinden wij geschreven in een vlugschrift dier dagen
page: 531
essentiel de vie, parce que l''instruction est le seul moyen réel d''émancipation sociale.
"Eh quoi! Chaque jour toutes les voix de la presse et de la tribune invitent au banquet de la civilisation et des lumières ceux qu''elles nomment les dèshérités, et à ce banquet ne sont admis que les convives heureux et riches, en position de payer fort cher la carte!
"Chaque jour on nous rappelle ee mot du poète arabe: ""L''arbre de la science et de l''instruction porte ses fruits pour tout le monde!"" et autour de cet arbre s''élève comme une grille de fer qu''on ne peut ouvrir qu''avec une clef d''or!
"Pourquoi établir des écoles? pourquoi y appeler jusqu''aux plus humbles afin d''éclairer leur esprit! N''est-ce donc pas là une amère dérision, si, une fois l''intelligence mise en culture, vous laissez à un privilége la faculté de tarifier à son gré la bêche et la charrue qui doivent l''empêcher de retomber en friche?
"Par le livre le produit de l''intelligence individuelle devient chose de droit commun et doit profiter non-seulement un peuple, mais l''humanité tout entière. Il en est des livres comme du feu de nos foyers: on va prendre ce feu chez son voisin, on l''allume chez soi, le communique à d''autres, et il appartient à tous."
Door dergelijke redeneeringen begoocheld, begon men zich al meer en meer diets te maken, dat de nadruk, of liever gelijk de Belgen dien noemden "la réimpression", niet alleen geoorloofd, maar zelfs een plicht was tegenover de geestelijk-benadeelde maatschappij. Daar kwamen nochtans, in niet geringe maat, zeer verleidelijke handelskansen bij. België, met zijn behoefte aan nijverheid en bronnen van bestaan, ging aan het rekenen, welk ontzaggelijk terrein er nog te ontginnen viel, dat door Frankrijk braak gelaten werd; het ging na, van hoeveel waarde het zou wezen binnen eigen grenzen papierfabrieken te bezitten, in plaats van die grondstof met 20% verhooging aan rechten en vrachten
page: 532
te halen uit liet buitenland; het vergeleek de arbeidsloonen van Parijs en Brussel en kwam tot het inzicht, hoeveel goedkooper lettergieterijen en drukkerijen hier zouden kunnen werken dan daar. Eenmaal over de gemoedsbezwaren heen zijnde, was er maar een kleine stap noodig van het plan tot de daad, mits het noodige kapitaal tot de uitvoering te vinden ware. En ook dit daagde voor een groot deel op van een zijde, vanwaar men het wellicht allerminst zou hebben durven wachten. Onze koning Willem I, niets liever wenschende dan zijn Belgische onderdanen aan zich te verbinden, meende inderdaad een goed werk te doen, toen hij niet alleen uit de staatskas jaarlijks een millioen beschikbaar stelde ter bevordering van de Belgische nijverheid, maar ook uit eigen fondsen zeer belangrijk aandeel nam in de oprichting van papierfabrieken, drukkerijen en vennootschappen ten behoeve van den nadruk. Onder dit koninklijk patronaat vestigden zich allereerst de groote gieterij en drukkerij van Weemaels & Plaisant, waaraan de knapste werklieden van de beroemde Parijsche firma Didot verbonden werden. Van nu af begonnen ook de uitgevers zich te weren, eerst op geringer schaal door het nadrukken van kleine boeken en geschriften, die door de Bourbonsche censuur in Frankrijk verboden werden; daarna van de geestige hekelschriften van P. L. Courier; vervolgens van de verzen van Barthélémy, Méry en de Béranger, welke laatste, bij een oplaag van 30000 exx., binnen eenige weken uitverkocht en vooral in de Hollandsche provinciën verspreid was. Hadden de Fransche uitgevers, toen het nog tijd was, hun bakens verzet, hun getij zou niet zoo deerlijk verloopen zijn. Hadden zij gemeenschappelijk den maatregel genomen, om door eigen goedkoope herdrukken den buitenlandschen mededinger van de baan te houden, zij hadden kloek gehandeld en hun recht gehandhaafd. Niets van dat alles. De Fransche boeken bleven even duur, en het publiek buiten Frankrijk greep natuurlijk liefst naar het goedkoopste, zich weinig
page: 533
bekreunende om de vraag, of de eigen onvervalschte geesteswerken van eenig schrijver op een Fransche of op een Belgische pers gedrukt waren. Zoo doende werden de Brusselsche en Luiksche nadrukkers steeds stouter. De kleinere ondernemingen werden door grootere gevolgd; er verscheen van lieverleê een Bibliothèque Romantique, een reeks Nouvautés Dramatiques, Oeuvres de Voltaire, de Rousseau en de Mad. de Stael, Histoire de la Révolution par Thiers, en voor één franc het deeltje een uitgaaf van Defauconpret''s vertaling van Walter Scott. Zóó nam gaandeweg de nadruk toe, dat het getal gedrukte bladen, in 1823 op vijf millioen geschat, in 1829 tot veertien millioen gestegen was. De firma Hauman, opgericht mede onder bescherming van koning Willem I, maakte zich gereed om dien handel nog op veel grooter schaal uit te breiden, toen de gebeurtenissen van 1830 daarin onverwacht een schorsing te weeg brachten.
Intusschen had ook de boekhandel in onze noordelijke provinciën, al was hij met de handelingen van den Belgischen, wat het beginsel betreft, alles behalve ingenomen, daarvan niet weinig voordeel behaald. Verreweg het grootste gedeelte der oplagen werd in Holland verkocht. Van invoerrecht was bij voortbrengselen van hetzelfde rijk geen spraak, de vrachten waren luttel, het vervoer was gemakkelijk. Ons publiek, dat gewoon was Fransch te lezen en, helaas, niettegenstaande al de bittere herinneringen aan Franschen invloed, nog altoos, vooral in de hoogere kringen, aan het volk der mode en van den goeden toon zijn voorliefde bleef schenken, ons publiek kocht de goedkoope Belgische nadrukken bij volle handen. Publiek en boekhandel in Holland zouden voor geen goud ter wereld voor stelers aangezien zijn; maar helers te wezen, daar zag geen sterveling in dit opzicht het minste vlekje in. Voeg daarbij den knoeihandel dier dagen. Uitgelokt door het gunstig debiet van den nadruk, kochten onderscheiden Belgische beunhazen te Parijs en elders de restanten op
page: 534
van verouderde oplagen, voorzagen die van een nieuwen Brusselschen titel en omslag en brachten die als nieuw voor een prijsje in Holland ter markt. De handel in Fransche boeken heeft nimmer zoo gebloeid als tijdens onze vereeniging met België en het tijdvak dat daar onmiddellijk op volgde.
Want de omwenteling van 1830 had alleen schijnbaar den nadruk belemmerd. Hij had even uitgerust, om daarna met veel grooter wakkerheid op nieuw te beginnen. Was de beschermende arm van koning Willem met grove ondankbaarheid en brutaal geweld ter zijde geduwd, thans nu zijn vorstelijke aanmoediging voor velen tot stoffelijk voordeel bleek te hebben gestrekt, waren er spoedig anderen te vinden, die zich aanmeldden om in die winsten te deelen. Aanzienlijken, hooggeplaatsten, leden van regeering en wetgevende macht, bankiers en kapitalisten stonden met hun geld klaar om aandeel te nemen in vereenigingen tot een breede voortzetting van de "réimpression". Behalve de kleinere firma''s vestigden zich achtereenvolgens in Brussel niet minder dan vijf groote huizen of fabrieken tot dit doel, en wel: La Societé de librairie, imprimerie et fonderie, sous la raison sociale Meline, Cans & Comp., met een kapitaal van twee millioen francs; La Société Belge de librairie, imprimerie et papéterie, sous la raison sociale L. Hauman & Comp., met een kapitaal van anderhalf millioen francs; La Société typographique Belge, sous la raison sociale Ad. Wahlen & Comp.; La Société encyclographique; en La Société nationale; de drie laatsten elk met een kapitaal van een millioen francs.
Van nu af aan volgt die overstrooming van nadrukken, die gedurende 10 of 15 jaren de heele wereld onder allerlei Fransche lektuur heeft bedolven. De vijf genoemde fabrieken, op groote ondernemingen aangelegd, konden zich met kleine oplagen niet vergenoegen. Door verbruik van massa''s papier moesten zij haar papierfabrieken werk geven; door kolossale getallen haar stoompersen
page: 535
aan den gang houden; door een buitengewoon debiet haar kosten gedekt zien. Het spreekt van zelf, dat daardoor aller oog gericht werd op zulke in Frankrijk verschijnende boeken, die een zeldzamen aftrek beloofden. En zoo ontstond er onder de nadrukkers een wedloop, waarin de een den ander van de baan joeg. Zoo was nauwelijks de eerste aflevering van Thiers, Histoire du Consulat et de l''Empire te Parijs verschenen, of de volgende nadrukken zagen in België het licht:
bij Wauters drie, met een oplaag van | 6.000 exx. |
bij Meline vier, met een oplaag van | 28.000 exx. |
bij Wahlen twee, met een oplaag van | 24.000 exx. |
bij Hauman twee, met een oplaag van | 12.000 exx. |
bij Ode een, met een oplaag van | 1.200 exx. |
bij Lebèque een met een oplaag van | 2.000 exx. |
bij Bourlard een met een oplaag van | 1.200 exx. |
en als gratis-premie van de dagbladen: | |
de Politique | 2.000 exx. |
de Echo de Bruxelles | 1.400 exx. |
de Commerce Belge | 400 exx. |
de Emancipation | 300 exx. |
de Macedoine littéraire | 300 exx. |
de Globe | 1.000 exx. |
zoodat er bijna gelijktijdig niet minder dan | 79.800 exx. |
van den nadruk in de wandeling kwamen. - Om nog slechts enkele staaltjes aan te halen: van Mignet''s Précis verschenen 7 uitgaven, van Barante''s Histoire des Ducs de Bourgogne 8, van Thierry''s Conquête d''Angleterre 6, van Villemain''s Hist. de Cromwell 6, van de Lamenais'' Paroles d''un croyant 8, van Béranger''s Chansons 9 editiën, terwijl het oog niet was te houden op de nadrukken van de sensatie-romans van Alex. Dumas, Sue, Sand, de Balzac enz., waarvan haast elke drukkerij in België een oplaag maakte. Van het blad Gazette des Tribunaux, van het tijdschrift
page: 536
Revue Brittannique en van de Revue des deux mondes zagen één, van de Revue de Paris twee nadrukken te Brussel het licht, een van 20 en een van 15 francs, terwijl het oorspronkelijke 80 francs kostte. Allerlei, en alles behalve kiesche middelen werden aangegrepen om de eerste vellen, zelfs ongecorrigeerde drukproeven, van de Parijsche drukpersen machtig te worden, en meermalen gebeurde het, dat de Belgische uitgevers een weddingschap aanboden aan de Fransche, dat zij hen vóór zouden zijn met een uitgaaf. Als een kreet van verontwaardiging halen wij aan den volgenden brief door Parijsche uitgevers ingezonden bij den redacteur van het Brusselsch dagblad l''Indépendance van 26 April 1851 en ter waarschuwing aan den boekhandel in Holland:
"M.
"Sur la foi des libraires de votre pays, vous avez annoncé que l''Histoire de la Restauration, par M. de Lamartine, paraîtrait à Bruxelles du 15 au 20 de ce mois; permettez-nous, Monsieur, de vous avertir qu''on a audacieusement abusé votre religion. On vous a fait dire - pour employer une expression polie - la chose qui n''est pas vraie, qui ne peut être vraie.
"Nous espérons de votre loyauté que vous voudrez bien détromper vos lecteurs. Dites-leur, Monsieur, que si l''on a publié à Bruxelles le 20 avril une Histoire de la Restauration, elle est apocryphe. Ce n''est pas celle de M. de Lamartine; le manuscrit de la vraie est entre nos mains, précieusement gardé; et, afin de faire mentir tout d''abord sur ce point, comme nous le ferons encore sur bien d''autres, les promesses des contrefacteurs, nous les avertissons que nous ne voulons pas publier en avril l''Histoire de la Restauration.
"Dites aussi, Monsieur, à vos lecteurs que si les honnêtes industriels contre lesquels nous luttons ont pris des mesures pour se procurer les épreuves de notre livre, ce ne peut être qu''en faisant commettre à quelque malheureux uu crime que la loi
page: 537
qualifie de vol domestique; mais, qu''il le sache bien, nous prendrons aussi, nous, d''accord avec l''autorité, les dispositions nécessaires pour saisir le voleur et pour le déférer avec ses complices à la justice française et à la justice belge.
"Quelque habiles et quelque peu scrupuleux que soient les contrefacteurs, nous leur garantissons que cette fois ils trouveront des éditeurs résolus à ne pas se laisser dépouiller sans résistance; que nos éditions seront parvenues sur tous les points du marché européen avant qu''ils aient vu l''ombre d''un exemplaire, l''ombre d''une feuille, et que sous le double rapport de l''exécution et du bon marché nous ne laisserons certes pas l''avantage à leur déloyale concurrence.
"Dites encore à la Belgique, Monsieur, vous qui appartenez aux lettres, qui devez les chérir, que la déplorable industrie qu''elle protége est la plus mortelle ennemie des lettres, que c''est elle qui étouffe dans son germe, arrête dans ses élans votre littérature nationale. Aidez-nous donc à détruire cette odieuse piraterie de la pensée, et vos littérateurs, vos savants, vos artistes vous en auront une éternelle reconnaissance, car alors nous honorerons leur talent, nous propagerons leurs oeuvres et nous ouvrirons de grand coeur aux produits de leur intelligence le vaste marché de la consommation française.
"Agréez," etc.
Les éditeurs de l''Histoire de la Restauration,
Charles Gosselin, Pagnerre, Furne, Lecou, Lippert.
Aan dergelijke vermaningen stoorden de Belgen zich niet het geringste. De wedijverende fabrieken gingen zonder bleeken of blozen met haar nijverheid voort en betwistten elkaâr den buit op de vinnigste wijs. Gaf de een heden een boekdeel voor 3 francs, de ander gaf morgen hezelfde voor fr. 1 50, terwijl een derde het zijne stelde op fr. 0.75. Zoo vermoordde van lieverleê
page: 538
de een den ander en hadden de opgeschroefde inrichtingen moeite zich staande te houden. Onder deze omstandigheden werden natuurlijk alle zeilen bijgezet. Reizigers en colporteurs vlogen de heele wereld door, om uitwegen te zoeken voor het werk hunner fabrieken. Terwijl de Fransche uitgevers, uit de hoogte hunner zelfbewustheid, nog altoos aan dure prijzen bleven vasthouden en zich vergenoegden voor hun artikelen alleen in de hoofdsteden der verschillende landen stapelplaatsen te hebben, renden de Belgen naar alle windstreken en ontgonnen elk hoekje dat zij maar bereiken konden. Uit een maatschappelijk en zedelijk oogpunt is deze verspreiding van Fransche letterkunde over heel de wereld, als een gevolg van het nadruk-tijdperk, niet over het hoofd te zien; een beschouwing, die trouwens volstrekt niet ligt binnen het bestek dezer bladen. Niet onbelangrijk evenwel kan het zijn, hier te laten volgen, voor zoover wij hebben kunnen opmaken, een opgaaf van den uitvoer, in geldswaarde, van Belgische nadrukken:
ingenaaid. | gebonden. | |
---|---|---|
1834 voor | 416.346 fr. | |
1835 | 423.990 | |
1836 | 542.662 | |
1837 | 731.226 | |
1838 | 829.140 | |
1839 | 924.342 | |
1840 | 785.376 | |
1841 | 913.254 | |
1842 | 721.398 | 95.214 fr. |
1843 | 931.254 | 84.021 |
1844 | 1.139.298 | 219,177 |
1845 | 1.524.408 | 142.723 |
1846 | 1.117.014 | 111.210 |
1847 | 974.694 | 125.052 |
1848 | 729.252 | 17.346 |
Ontbreken ons de opgaven van de latere jaren, toch is de gegeven staat voldoende om te doen zien, hoe de nadruk in 1845 zijn hoogste punt bereikt had en daarna gaandeweg weder afnam. Wat ons eigen verbruik daarvan betreft, daarvan geve blijk het volgende staatje, waarvan wij de aanvulling voor vroeger en later jaren, als voor ons overzicht niet strikt noodig, aan de mannen der statistiek overlaten.
In Holland werden uit België en, bij vergelijking, uit Frankrijk, aan boeken, in guldens-waarde berekend, ingevoerd:
gedurende | uit België voor | uit Frankrijk voor |
---|---|---|
1846 | ƒ 123.595 | ƒ 57.637 |
1847 | 127.180 | 56.702 |
1848 | 97.435 | 39.592 |
1849 | 144.292 | 45.887 |
1850 | 139.207 | 53.687 |
de vermeerdering der laatste jaren gedeeltelijk toe te schrijven aan de uitbreiding van onzen boekhandel naar de koloniën.
Ten einde de verhouding aan te geven tusschen de cijfers van boeken, die uit vreemde staten in ons land werden ingevoerd, voegen wij hier nog bij, tot voorbeeld, een officieele opgaaf van dien invoer in 1852:
herkomst. | hoeveelheid. | waarde. |
---|---|---|
pond. | guld. | |
Hannover | 4.629 | 11.573 |
Bremen | 41 | 102 |
Hamburg | 1,454 | 3.635 |
Denemarken | 37 | 92 |
Tolverbond | 75.164 | 187.910 |
Rusland | 46 | 115 |
Zweden | 27 | 68 |
Noorwegen | 2 | 5 |
België | 67.756 | 169.390 |
Gr. Brittanje | 22.698 | 56.745 |
Frankrijk | 17.211 | 43.027 |
Spanje | 70 | 175 |
Portugal | 68 | 170 |
Sardinië | 82 | 205 |
Toscane | 29 | 73 |
Napels | 40 | 100 |
Oostenrijk | 44 | 110 |
Turkijë | 26 | 65 |
Java, enz. | 3.346 | 8.365 |
Vereen. Staten | 539 | 1.348 |
Curaçao | 77 | 193 |
Suriname | 1.132 | 2.830 |
Onbekend (strandgoed.) | 5 | 13 |
Totaal | 194.523 | 486.309 |
waarvan dus België op een na het hoogste cijfer leverde.
Geen wonder, dat de Fransche regeering, door schrijvers en uitgevers telkens daarop gewezen, met leede oogen dezen nadruk aanzag. Reeds in 1836 stelde de minister Guizot een commissie aan tot het uitbrengen van een advies, een commissie, waarvan Villemain voorzitter en Arago, de Lamartine, Victor Hugo, met de uitgevers Didot, Renouard en Hachette leden waren.
"Sedert langen tijd", zeide de Fransche minister in zijn brief van aanstelling, "was de bezorgdheid der regeering opgewekt over het groote nadeel, hetwelk niet slechts voor den boekhandel, maar ook voor de wetenschappen en letteren, uit het nadrukken van Fransche boeken in vreemde lauden voortvloeit. De Parijsche boekhandelaars hebben mij nieuwe bedenkingen daaromtrent medegedeeld, die ik met alle belangstelling, welke zij verdienen, heb onderzocht. Ik heb mij overtuigd, dat het in het belang
page: 541
der Fransche wetenschappen, letteren en boekhandel volstrekt noodzakelijk was geworden, om een krachtdadig redmiddel voor dit kwaad te zoeken. Van dag tot dag breiden de vreemde nadrukkers, door den goeden uitslag van hun bedrijf aangemoedigd, hun betrekkingen door geheel de wereld uit. Van het betalen van alle belooning aan de schrijvers en van de onderscheidene kosten, die het in het licht geven van oorspronkelijke uitgaven onvermijdelijk na zich sleepen, bevrijd; tevens ontheven van de kans om nadeelige ondernemingen te doen, als drukkende zij alleen zoodanige werken na, welker ruime verkoop vooraf verzekerd is, verkoopen zij tegen een spotprijs uitgaven van werken, die in Frankrijk een langdurigen arbeid en den inleg van aanzienlijke kapitalen hebben gekost. Indien deze staat van zaken voortduurde, zou Frankrijk voor den verkoop van boeken bijna uitsluitend tot zijn eigen grondgebied beperkt worden; de werken over vakken van geleerdheid en hoogere letterkunde, alsmede de groote wetenschappelijke ondernemingen, zouden buiten ''s lands geen uitweg meer vinden; de schrijvers zouden aan allen ernstigen arbeid vaarwel zeggen, en de boekhandel zou zich weldra moeten bepalen tot het voortbrengen van die geschriften van den dag, welker aantal in de laatste jaren slechts al te zeer is vermeerderd. De regeering heeft het doel, om al haar krachten tot beteugeling dezer misbruiken in te spannen. Ik heb dus beslist, dat eene bijzondere commissie" enz.
Deze commissie bracht haar verslag uit, maar afdoende maatregelen bleven achterwege. In 1843 poogde dezelfde minister met België omtrent deze zaak een verdrag aan te gaan, maar op voorwaarden, die de Belgische regeering niet verkoos toe te geven. Als grondslag daarvan toch strekte de volgende bepaling: "Tout auteur français, imprimé en France, aura droit de propriété en Belgique, et tont auteur belge, imprimé en Belgique, aura droit de propriété en France". Deze beperking was den
page: 542
Belgen te nauw, dan dat zij daarvoor de voordelen van "réimpression" zouden opofferen. Zij stonden erop, dat boeken in dezelfde, de Fransche taal in beide landen gelijke rechten zouden hebben over en weêr, en voor dat geval, den nadruk opgevende, had zich te Brussel reeds een rijke vereeniging gevormd om de Fransche auteurs te verlokken hun werken uit te geven in België, waar de goedkooper loonen en vooral de oneindig wijder handelsbetrekkingen over de heele wereld de uitgevers in staat zouden gesteld hebben tot het uitkeeren van aanzienlijker honorarium. Op die wijs hadden zij gehoopt de Fransche-boekenmarkt van Parijs naar Brussel te verleggen. - Het verdrag bleef ongesloten.
Toen deze rechte weg niet tot het geweuschte doel leidde, begreep de Fransche regeering zijwegen te moeten inslaan, waarop zij ten langen leste beter kans van slagen zag. Vermocht zij het terrein van België, wat zijn uitvoer betrof, langzamerhand in te korten, dan zouden ook zijn aanspraken wel verminderen en de toenadering gemakkelijker worden. Zij begon daarom traktaten te sluiten met kleinere staten, die er niet zooveel belang bij hadden of wederzijdsche nadruk verboden werd, maar die daardoor zouden medewerken om het debiet van elken buitenlandschen nadruk te verkleinen. En zoo werden achtervolgens door Frankrijk traktaten aangegaan met Sardinië, Hannover, Portugal, Spanje, Engeland, Oostenrijk, Pruissen, het Tolverbond, Italië, ook met Nederland. Eerst in 1854 kwam een traktaat tusschen Frankrijk en het aldus gekortwiekte België tot stand en werd daar de "réimpression" zoo goed als uitgeroeid.
In 1851 kwam alhier het eerste bericht dat onderhandelingen van Frankrijk met ons land in aantocht waren, onderhandelingen reeds in 1840 op het touw gezet maar toen afgesprongen, en nu op nieuw te berde gebracht nadat Sardinië en Portugal reeds feitelijk een verdrag geteekend hadden en die met de andere genoemde staten hangende waren. In den loop van de maand Juni
page: 543
van het volgend jaar verspreidde zich gansch onverwachts het gerucht, dat de regeering van Frankrijk met de onze reeds voorloopig een traktaat gesloten had en dat de goedkeuring daarop eerlang van onze volksvertegenwoordiging zou gevraagd worden. Dat deze zaak geheel buiten den meestbelanghebbende, den boekhandel, was omgegaan en als bij overrompeling haar beslag zou krijgen, wekte natuurlijk allerwege bittere bevreemding. Niets toch ware billijker te wachten geweest, dan dat men bij een feit van zoo groote beteekenis althans het bestuur der Vereeniging, de officieële vertegenwoordiging van onze handelsbelangen, met het aanhangig voorstel bekend gemaakt en de gelegenheid had open gesteld daarop, zoo noodig, bedenkingen in te brengen. Alles behalve zonder reden bevreesd, dat dit traktaat bepalingen zou kunnen bevatten, die alleen voor Frankrijk van belang, maar grootelijks ten onzen nadeele zouden kunnen zijn, haastte zich het bestuur der Vereeniging, zich den len Juli met een adres te wenden tot den minister van binnenl. zaken, eerbiedig eenige inlichting verzoekende omtrent het gevreesde gevaar. Zonder dat dit adres met eenig antwoord vereerd werd, werd werkelijk een week later door de regeering het traktaat met een memorie van toelichting aan de leden der kamers rondgezonden en de wensch uitgesproken, dat het nog vóór de sluiting der zittingen zou behandeld en afgedaan worden. Thans bleek waarheid hetgeen men vermoed had: het stuk was geheel geschoeid op de leest die voor de overeenkomst met Sardinië en Portugal gediend had; Nederlandsche toestanden en belangen waren volstrekt niet in het oog gehouden; over het recht van vertaling, voor ons land zulk een groote zaak, was lichtzinnig heengeloopen; al de voordeelen waren aan den kant van Frankrijk, en met onbegrijpelijke gedweeheid was daaraan toegegeven. Onmiddellijk diende dan ook ons bestuur een waardig protest in, daarin te hulp gekomen door verweerschriften ook van andere zijden en evenzeer van de dagbladpers.
page: 544
Het gevolg van een en ander was dan ook, dat het voorloopig gesloten traktaat door de tweede kamer met algemeene stemmen verworpen werd.
Door deze ervaring geleerd besloot onze Vereeniging zoo mogelijk zich voor het vervolg tegen dergelijke verrassing te vrijwaren. In September van het zelfde jaar 1852 richtte zij zich tot den minister van buitenl. zaken met het verzoek, dat het Z. Exc. mochte behagen, vóór het sluiten van eenig nieuw traktaat haar, requestrante, in de gelegenheid te stellen daarvan inzage te krijgen en daartegen haar mogelijke bezwaren te mogen indienen, opdat bij de belangen van Frankrijk ook die van Nederland zouden worden in acht genomen. Zij stelde daarbij op den voorgrond, dat zij op het letterkundig congres te Gent in 1849 haar gevoelen omtrent het onbehoorlijke van den nadruk openlijk en vast had uitgesproken; dat zij van haar kant de voordeelen, door den Hollandschen boekhandel uit de Belgische "réimpression" getrokken, gaarne zou prijs geven ter wille van het zedelijk beginsel; dat zij, volgens haar oorspronkelijk doel, wenschte mede te werken tot wering van elken nadruk, waar en van welken aard ook, maar dat de bedenkingen, die zij zich wellicht te eenigen tijde zou wenschen te veroorloven, alleen zulke bepalingen zouden gelden, die naar haar oordeel ten eenenmale streden tegen het belang van boekhandel en letterkunde.
Ook dit adres, hoe bescheiden ook van bedoeling en vorm, mocht geen gehoor vinden bij de hooge regeering. In Mei 1855 kwam weder eensklaps de tijding, dat op den 29en Maart een ander traktaat tusschen Frankrijk en Nederland voorloopig gesloten was en op de spoedige bekrachtiging der volksvertegenwoordiging wachtte. Ofschoon eenigermate gewijzigd van vorm, bleek dit stuk van bijna gelijken inhoud te zijn als het vroegere, zonder dat op de ingebrachte bezwaren eenig acht was geslagen. Het spreekt van zelf, dat het ministerie, om welke redenen
page: 545
dan ook, ditmaal beter kans van slagen te gemoet zag; het zou zich anders wel niet aan een nieuwe afstemming hebben bloot gegeven. Hoe het zij, op nieuw was de boekhandel wel niet gansch en al voorbijgegaan, maar waren zijn ingeleverde bezwaren eenvoudig ter zijde gelegd en was de teleurstelling bitter, toen het traktaat met zijn memorie van toelichting bekend werd. Niet alleen het bestuur der Vereeniging, maar ook de gezamenlijke. Haagsche boekhandelaren en die van Rotterdam, ook eenige kamers van koophandel, haastten zich, om van den korten tijd gebruik te maken tot het inleveren van krachtige protesten. Voornamelijk werd daarin gewezen op de gebrekkige regeling van het vertalingsrecht, op de ongelijkheid van inkomende rechten, en op de leemte wat een verordening betreft omtrent reeds bestaande eigendomsrechten. Door onderscheiden leden van de tweede kamer werden deze grieven overgenomen en met aandrang uiteengezet. De groote meerderheid nochtans ging met de regeering mede, en zoo werd het voorloopig gesloten traktaat door dit gedeelte der volksvertegenwoordiging in Juni goedgekeurd. Een laatste poging schoot nu nog over door in verzet te komen bij de eerste kamer. Ook dit middel werd niet verzuimd; al het mogelijke werd beproefd. Helaas te vergeefs. Den 22 Juli 1855 werd tot wet verheven en van den 20 September af van kracht verklaard, deze
"Art. 1. - Te rekenen van het tijdstip, waarop, overeenkomstig de bepalingen van art. 11 hierbeneden, de tegenwoordige overeenkomst uitvoerbaar zal worden, zullen de schrijvers van wetenschappelijke of letterkundige werken, aan welke de wetten van een der beide landen het regt van eigendom of van kopij thans waarborgen of in het vervolg zullen waarborgen, gelijk mede hunne regtverkrijgenden, de bevoegdheid hebben, dat regt op het grondgebied van het andere land uit te oefenen gedurende denzelfden tijd en binnen dezelfde grenzen, als in dat andere
page: 546
land het regt wordt uitgeoefend, ''t welk aan de schrijvers van de daar uitkomende werken van gelijken aard is toegekend; in dier voege, dat de her- of nadruk, in den eenen der beide Staten, van wetenschappelijke of letterkundige werken, die in den anderen zijn uitgekomen, voor zoover de tegenwoordige overeenkomst niet met gezegde wetten in strijd is, zal worden behandeld op dezelfde wijze als de her- of nadruk van werken van gelijken aard, die oorspronkelijk in dat andere land zijn uitgegeven; en dat de schrijvers van het eene der beide landen voor de regtbanken van het andere dezelfde regtsvordering zullen hebben en dezelfde waarborgen zullen genieten tegen ongeoorloofden na- of herdruk, als de wet aan de schrijvers van laatstgenoemd land toekent of in het vervolg mogt toekennen.
Er is evenwel uitdrukkelijk bedongen dat de regten, die in het eene of andere land met betrekking tot de bovenbedoelde werken wederkeerig kunnen worden uitgeoefend, niet uitgebreider zullen mogen zijn dan die welke de wetgeving des lands, waartoe de schrijver of zijne regtverkrijgenden behooren, toekent.
Art. 2. - De bescherming, bij art. 1 bedongen, zal alléén verzekerd zijn aan dengene, die de wetten en reglementen, van kracht in het land waar het werk oorspronkelijk is uitgekomen, stipt zal hebben nageleefd met betrekking tot het werk waarvoor die bescherming wordt ingeroepen.
Eene verklaring, afgegeven door den Minister van Binnenlandsche Zaken te ''s Gravenhage, of door het bureau van den boekhandel bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken te Parijs, of door het secretariaat der prefectuur in de departementen, zal ten bewijze strekken van de vervulling der bij de wetten en reglementen voorgeschrevene formaliteiten.
Art. 3. - Met oorspronkelijke werken zijn uitdrukkelijk gelijkgesteld de vertalingen, in een der beide Staten gemaakt, van nationale of vreemde werken. Als zoodanig zullen die vertalingen
page: 547
de bescherming bij art. 1 bedongen gemeten, in zoover betreft derzelver nadruk in den anderen Staat.
Het staat vast, dat het tegenwoordig artikel niet ten doel heeft, den eersten vertaler van een werk het uitsluitend regt van vertaling toe te kennen, maar alleen den vertaler te beschermen met betrekking tot zijne eigene vertaling.
Art. 4. - Niettegenstaande de bepalingen der artikelen 1, 2 en 3 der tegenwoordige overeenkomst, zullen de artikelen, getrokken uit dagbladen of tijdschriften, welke in een der beide landen uitkomen, in de dagbladen of tijdschriften van het andere land kunnen worden overgenomen, mits de oorsprong aangewezen worde.
Deze bevoegdheid kan evenwel niet worden aangemerkt als zich uitstrekkende tot den herdruk in een der beide landen der "feuilletons" van dagbladen, of der artikelen uit tijdschriften, verschenen in het andere land, waarvan de schrijvers, in het dagblad of tijdschrift zelf waarin zij die hebben doen verschijnen, op eene in het oog vallende wijze verklaard hebben, dat zij er den herdruk van verbieden.
Deze laatste bepaling zal niet toepasselijk zijn op artikelen behelzende politieke beschouwingen.
Art. 5. - De invoer, verkoop en uitstalling in het een of ander der beide landen van elken nadruk van werken, die krachtens de artt. 1, 2, 3 en 4 der tegenwoordige overeenkomst het voorregt van bescherming tegen nadruk genieten, zijn verboden, hetzij die nadrukken afkomstig zijn van het land waar het werk is verschenen, hetzij van ieder ander vreemd land.
De invoer zal worden aangemerkt als nadruk. De opbrengst der boete zal, in het geval voorzien bij deze laatste bepaling, komen ten behoeve van de schatkist van den Staat in welken de straf zal zijn uitgesproken.
Art. 6. - In geval van overtreding der bepalingen van de
page: 548
voorgaande artikelen, zullen de nagedrukte werken worden in beslag genomen, en de personen die zich aan deze overtredingen zullen hebben schuldig gemaakt, in elk der beide landen gestraft worden met de straffen, die thans of in het vervolg bij de wetten van dat land mogten zijn of worden gesteld op hetzelfde wanbedrijf, wanneer het gepleegd wordt ten aanzien van ieder werk of voortbrengsel van nationalen oorsprong.
Art. 7. - De tegenwoordige overeenkomst zal in geenen deele kunnen beletten den voortdurenden vrijen verkoop in de wederzijdsche Staten der werken, die vóór het in werking treden der gezegde overeenkomst geheel of gedeeltelijk mogten zijn nagedrukt; daarentegen zal van dezelfde werken in geen der beide Staten eenige nieuwe uitgave kunnen plaats hebben, noch eenige andere exemplaren van buiten mogen worden ingevoerd, dan die bestemd zijn om vroeger aangevangene bestellingen of inteekeningen aan te vullen.
Art. 8. - Ten einde de ten-uitvoer-legging der tegenwoordige overeenkomst te vergemakkelijken, verbinden zich de twee hooge contracterende partijen, elkander wederkeerig mede te deelen de wetten en reglementen die thans bestaan, gelijk mede die welke later mogten worden vastgesteld in de wederzijdsche Staten op het stuk van het kopijregt, voor zoover betreft de werken die bij de bepalingen der tegenwoordige overeenkomst worden beschermd.
Art. 9. - De bepalingen der tegenwoordige overeenkomst zullen in geen geval van invloed kunnen zijn op het regt, ''t welk elke der beide hooge contracterende partijen zich uitdrukkelijk voorbehoudt, om, door maatregelen van wetgeving of van inwendige politie, den verkoop, de verspreiding en de uitstalling te bewaken en te verbieden van alle werken of voortbrengselen, ten wier aanzien het een of ander land doelmatig mogt oordeelen dat regt uit te oefenen.
Art. 10. - Niets in de tegenwoordige overeenkomst zal worden aangemerkt als inbreuk makende op het regt der eene of andere van de twee hooge contracterende partijen, om den invoer in zijne eigene Staten te verbieden van boekwerken, die, overeenkomstig de wetten van het land of volgens overeenkomsten met andere Mogendheden aangegaan, nadrukken of schennis van het kopijregt verklaard worden of mogten worden.
Art. 11. - De tegenwoordige overeenkomst zal in werking treden zoo spoedig mogelijk na hare afkondiging, overeenkomstig de wetten van elk der beide landen, en te rekenen van den dag, die alsdan door de twee hooge contracterende partijen zal worden bepaald.
In ieder land zal de Regering te voren den dag, die deswege zal zijn overeengekomen, behoorlijk bekend maken.
De tegenwoordige overeenkomst zal van kracht blijven tot op den 25sten Julij 1859. Na dien termijn zal zij het lot volgen van het handels- en scheepvaarttractaat, te Parijs geteekend den 25sten Julij 1840, in dier voege, dat zij zal worden beschouwd als opgezegd, wanneer eene der partijen, overeenkomstig de voorwaarden bij art. 15 van dat tractaat bepaald, aan de andere haar voornemen zal hebben te kennen gegeven om de werking er van te doen ophouden.
De hooge contracterende partijen behouden zich evenwel de bevoegdheid voor, met gemeen overleg in de tegenwoordige overeenkomst elke wijziging te brengen, die niet onvereenigbaar mogt zijn met den geest en de beginselen, die haar tot grondslag strekken, en waarvan de ondervinding het nut mogt hebben aangetoond.
Art. 12. - De tegenwoordige overeenkomst zal bekrachtigd worden en de bekrachtigingen zullen worden uitgewisseld binnen den termijn van zes maanden, of, zoo mogelijk, vroeger.
Ten blijke waarvan de gevolmagtigden de tegenwoordige overeenkomst
page: 550
hebben onderteekend en van hun zegel voorzien.
Gedaan te ''s Gravenhage, den negen en twintigsten dag der maand Maart van het jaar der genade duizend acht honderd vijf en vijftig."
(Get.) van Hall.
(Get.) Baron d''André.
Aan den boekhandel bleef alzoo niets over, dan zich voorshands aan deze bepalingen te onderwerpen, evenals hij op goed geloof des ministers mondelinge verzekering diende aan te nemen dat ons vertalingsrecht hierbij onverkort bleef. Het bestuur der Vereeniging wachtte evenwel zijn tijd; en toen in 1859 het tarief der in 1840 vastgestelde handels- en scheepvaartrechten moest worden herzien, meende het bij die gelegenheid andermaal te moeten terugkomen op de door de ervaring bevestigde bezwaren van het Fransche traktaat. In Maart van dat jaar wendde het zich met een adres aan den minister van buitenlandsche zaken, waarin het op nieuw opkwam tegen het groote verschil van rechten op boeken uit en naar Frankrijk, en het knoopte te gelijk daaraan vast een verzoek tot opheffing van de gevaren, die onder het tegenwoordig traktaat hier te lande iederen uitgever bedreigden om ten behoeve van het onderwijs eenige, hoe gering ook, fragmenten uit Fransche schrijvers te geven. Ditmaal vond eindelijk de stem gehoor, en het gevolg daarvan was, dat aan bovengemeld traktaat de volgende Additionele overeenkomst werd toegevoegd, die den 22 Mei 1860 van kracht verklaard werd:
"Art. 1. - Zoolang de tegenwoordige schikking van kracht zal zijn, zullen de thans bestaande regten op den geoorloofden invoer, te land en ter zee, in het Fransche Keizerrijk van boeken en brochures en wetenschappelijke verhandelingen in de Fransche of in vreemde talen, uitgegeven binnen het Koningrijk der Nederlanden,
page: 551
verminderd en bepaald worden op het navolgend bedrag:
boeken, brochures en wetenschappelijke verhandelingen ingenaaid, gecartonneerd of ingebonden:
in de Fransche taal, 20 francs de 100 kilos (Nederlandsche ponden);
in elke andere doode of levende taal, één franc de 100 kilos (Nederlandsche ponden).
De wetenschappelijke verhandelingen en schoolboeken, in de Nederlandsche taal geschreven, waarin aanhalingen of lessen in het Fransch voorkomen, zullen, staande den duur der tegenwoordige schikking, bij hunnen invoer in Frankrijk, worden toegelaten tegen een regt van één franc de 100 kilos (Nederlandsche ponden), mits die aanhalingen en die lessen slechts een ondergeschikt gedeelte van het werk uitmaken.
Art. 2. - De uitgave in het Koningrijk der Nederlanden van chrestomathiën, zamengesteld uit fragmenten of uittreksels van Fransche schrijvers, zal geoorloofd zijn, mits die verzamelingen inzonderheid bestemd zijn voor ''t onderwijs, en uitlegkundige aanteekeningen of vertalingen in de Nederlandsche taal bevatten.
Art. 3. - De tegenwoordige suppletoire schikking, welke zal worden ten uitvoer gelegd, te rekenen van den 15 Mei aanstaande, zal, wat haren duur betreft, het lot volgen der boven aangehaalde overeenkomst van den 29 Maart 1855.
Zij zal bekrachtigd worden, en de acten van bekrachtiging er van zullen uitgewisseld worden te Parijs, binnen den termijn van veertien dagen, of, zoo mogelijk, vroeger.
Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevolmagtigden haar hebben onderteekend en van het zegel hunner wapenen voorzien.
Gedaan te Parijs, den 27 April 1860
Intusschen was ook een traktaat tusschen Holland en België tot stand gekomen. Had Frankrijk er groot belang bij gehad, dat zijn schrijvers en uitgevers tegen nadruk gewaarborgd werden, ook Nederland was van den kant der Belgen zoo herhaald en zoo grof in zijn kopijrecht aangetast, dat het meer dan tijd werd op afdoende maatregelen aan te dringen. Bij de behandeling der overeenkomst met Frankrijk, in 1855, had de minister, bij wijs van paaiing, meer dan eens verzekerd, dat, wierd het Fransche traktaat aangenomen, een dergelijk met België aanstaande zou zijn. Maar die belofte was zeer rekbaar gebleken, en van vervulling was tot heden toe geen spraak geweest. De Hollandsche boekhandel mocht vooral thans daar niet langer in berusten en een gedweeë rol spelen, wie zou zeggen voor hoe lang. Dat hij ernstige reden tot klagen had, moge het volgend lijstje bewijzen. Tan 1842-55 toch waren in België nagedrnkt:
1842: Weiland, Nederduitsche Spraakkunst, - Tollens, Nieuwe Gedichten, - Tollens, Romancen, balladen en legenden, - Keus uit de Gedichten van Tollens, - van Alphen, Kleine gedichten voor kinderen, - Toussaint, Het blijspel van Mevrouw de Caumartin, - Toussaint, De Hertog van Alba in Spanje, - Ruijsch, De bloedzuigers. Blijspel, - Schröder Steinmetz, Nachtstukken van Hoffmann.
1843: Tollens, Gedichten, - Tollens, Verstrooide Gedichten, - Tollens, Dichtbloemen bij de naburen geplukt, - Tollens, Liedjes van M. Claudius, - Hildebrand, Camera Obscura.
1844: Helmers, Volledige Werken, - van Lennep, De Pleegzoon, - van der Palm, Verhandelingen, redevoeringen en losse geschriften, - van Zeggelen, De Valkenvangst, - van Zeggelen, Uitstapje van Pieter Spa, - van Zeggelen, Pieter Spa''s reis naar Londen, - Mej. Hasebroek, Te laat, - Beets, Gedichten, Jose, Kuser, Guy de Vlaming, Ada van Holland, Hebreeuwsche liederen, Gedichten van Byron.
1849: Tollens, Laatste Gedichten.
1853: Van Lennep, Verhalen (De gestoorde bruiloft, Ulrich de zanger, De Friesche bouwmeester).
1854: Van Lennep, De roos van Dekama, - van Lennep, De Koorknaap, - Oltmans, Het huis van het zeewijf, - Bogaers, De togt van Heemskerk naar Gibraltar, - van Lennep, Laatste Gedichten.
1855: Van Lennep, Het Huis ter Leede, - van Lennep, Lotgevallen van Ferdinand Huijck, - Schimmel, Lijden en strijden, - Donker, Zal het dan altijd zoo blijven?
Deze nadrukken waren uitgekomen bij onderscheiden firma''s, te Antwerpen, Gent en Kortrijk. Was deze greep al ruim genoeg, meer dan ooit was het thans te vreezen, dat de kapers op onze kusten zouden azen, nu de vaart elders verboden was. Onze boekhandel gaf zijn Vereeniging volmacht om nu te handelen naar welbehagen, en deze toonde zich dat vertrouwen waardig. In November 1856 richtte haar bestuur aan de hooge regeering een adres, waarin het op het nakomen der gedane toezegging aandrong. "Het beginsel", zoo zeide het o. a. daarin, "om door internationale traktaten het kopijrecht ook buitenslands te beschermen, is in de laatste jaren veelvuldig toegepast; en het traktaat tot wering van den nadruk met Frankrijk gesloten, heeft met die toepassing ook voor Nederland een begin gemaakt. Het is Uwe Excellentie bekend, dat het tot stand komen dier overeenkomst door den Boekhandel met levendige belangstelling is gade geslagen; niet omdat door dit traktaat de nadruk zoude belet worden - want hier bestond die ongeoorloofde handel nagenoeg niet - maar omdat men van onderscheidene bepalingen eene onzekerheid van rechtstoestand te gemoet zag, die aan rechtsgedingen zoude blootstellen, of, uit vrees voor deze, van menige onderneming zoude terughouden. En mochten die bezwaren van de handhaving eener internationale bescherming wellicht onafscheidelijk zijn, dan vermeende de Boekhandel, dat de verkrijging dier bescherming van het Nederlandsche kopijrecht in Frankrijk voor zijne belangen te weinig waarde
page: 554
had, om er die bezwaren voor te ondergaan, dewijl toch nadruk van Nederlandsche werken wel allerminst in dat Rijk te duchten is. - Nu echter eenmaal die internationale erkenning van kopijrecht heeft plaats gehad, en de belemmeringen, welke daaraan verbonden zijn, moeten ondergaan worden, meent de Boekhandel te mogen verlangen, dat de bescherming van het Nederlandsche kopijrecht ook in die Staten worde verkregen, waar zij voor dien handel en de daarmede verbondene belangen onzer letterkundigen werkelijk van nut zoude zijn. - Meer dan eenig ander, en genoegzaam uitsluitend, is België het land, met hetwelk het aangaan eener overeenkomst tot wering van den nadruk voor onzen Boekhandel begeerlijk, maar ook dringend noodig is. Daar wordt onze taal gelezen, daar worden de werken onzer schrijvers gekend en gewaardeerd. De ijverige en nog steeds onverflauwde pogingen, daar in de laatste jaren aangewend, om de kennis en het gebruik der Vlaamsche taal te vermeerderen en te verbreiden, het opluiken eener Vlaamsche literatuur, in één woord de zoogenaamde Vlaamsche beweging, draagt er krachtig toe bij, om ook onze letterkunde daar meer en meer ingang te doen vinden, breidt er de markt voor de voortbrengselen onzer pers dagelijks uit, en zoude aan onzen handel de schoonste uitzichten aanbieden, indien niet de nadruk dadelijk gereed stond, om, waar het de beste en meestal met vele opoffering verkregene voortbrengselen onzer letterkunde geldt, dat uitzicht ten eenenmale te verijdelen. Nederland bevindt zich thans tegenover den Belgischen nadruk in denzelfden toestand als vroeger Frankrijk; een toestand echter die voor schrijvers en uitgevers hier nog des te nadeeliger is, naarmate de markt voor de vruchten der Nederlandsche pers uit den aard der zaak reeds in enger grenzen is besloten."
Ook dit adres zou nog een poos slepende gehouden worden. Intusschen werd het bekend, dat de onderhandelingen tusschen de twee regeeringen werkelijk vorderden en eindelijk beloofden
page: 555
tot een gewenscht einde te zullen komen. Onder dien indruk, en om nog van het laatste oogenblik partij te trekken, was een Geutsch uitgever overmoedig genoeg onderwijl in Augustus van 1858 nog het volgende brutale prospectus in de wereld te zenden:
"Sedert het handelstraktaet van België met Noord-Nederland is opgezegd, hebben de inkomende regten op de boeken eene verhooging ondergaen, die zoo aenzienlyk is, dat zy met een wezentlyck verbod gelyk staet. Indien men daerby voegt dat reeds de prys der hollandsche werken bovenmatig is, dan zal men geredelyk begrypen, hoe het debiet van hollandsche lettervruchten, dat vóór twee jaren zulk eene groote uitbreiding had bekomen, op eens merkelyk heeft afgenomen. Nogtans groeit de lust naer hollandsche lectuer in Vlaems-België nog dagelyks aen. Wy denken het noodzakelyk, dat, daer beide regeringen volstrekt eenen chineschen muer willen oprigten, om het intellectuëel verkeer der twee volkeren, die dezelfde tael spreken, te stremmen, de nadruk, hoe zeer ook in grondbeginsel af te keuren, den vlaemschen lezer ter hulpe kome.
Wy stellen ons voor onder den naem van Nederlandsche Bibliotheek de volgende werken, die door onze noorder broeders met den hoogsten byval zyn vereerd geworden, te herdrukken:
Vier Novellen, door J. J. Cremer en Gerard Keller.
Camera obscura, door Hildebrand.
Schimmel, Dramatische werken.
Cremer, Betuwsche Novellen.
Ter Haar, Gedichten.
De Genestet, Gedichten.
Bogaers, Gedichten.
Beets, Gedichten.
Brieven en ontboezemingen van den ouden Heer Smits.
Familie van ons, door denzelfde.
Gedenkschriften van Clementine, door denzelfde.
De Nederlandsche Bibliotheek zal uit een onbepaeld getal deeltjens bestaen, en in zakformaet verschynen, en op goed papier worden gedrukt.
Ieder deeltjen zal niet min dan 150 bladzyden bevatten, en den inteekenaren van 14 tot 14 dagen tegen fr. 0.60 worden afgeleverd.
Na de inteekening zal de prys merkelyk worden verhoogd.
Men verbindt zich voor de heele serie.
De eerste deeltjens liggen ter pers.
Men schryft in by de voornaemste boekhandelaren van Vlaemsch-België."
Na herhaalden aandrang, ook van andere zijden, bereikte eindelijk een overeenkomst met België onze kamers en werd die den 28 December 1858 goedgekeurd, om met den 4en Maart 1859 in werking te treden. Dit traktaat, even als een in 1863 gesloten met Spanje, was bijna gelijkluidend met dat met Frankrijk. Wat het Belgische aangaat met deze wijzigingen: dat de laatste alinea van art. 1 "Er is" enz. vervangen werd door de volgende woorden:
"Van de bescherming van het eigendoms- of kopijregt, bij dit artikel bedongen, is uitgezonderd het uitsluitend vertalingsregt, hetwelk de bestaande of toekomstige wetten van het eene of andere land mogten geacht worden den schrijver voor te behouden.
"De uitzondering, die voor zekere soorten van voortbrengselen uit art. 5 der wet van den 25 Januarij 1817 (Staatsblad no 5) zou kunnen voortvloeijen, wordt wederkeerig opgeheven van het oogenblik der in werking treding van de tegenwoordige overeenkomst."
dat art. 3 vervangen werd door dit:
"De bescherming, aan de oorspronkelijke werken verleend, wordt uitgestrekt tot de vertalingen, met dien verstande evenwel, dat het doel van het tegenwoordig artikel slechts is, den vertaler met betrekking tot zijne eigene vertaling te beschermen en geenszins het uitsluitend vertalingsregt toe te kennen, hetzij aan den schrijver, hetzij aan den eersten vertaler van welk werk ook.
"De Hollandsche taal en de Vlaamsche taal worden, met betrekking tot de toepassing der tegenwoordige overeenkomst, beschouwd als zijnde eene en dezelfde taal. De herdruk in de Hollandsche taal van een in de Vlaamsche taal uitgegeven werk, en de herdruk in de Vlaamsche taal van een in de Hollandsche taal uitgegeven werk, worden beschouwd als nadruk."
dat een nieuw art. 11 bepaalde:
"Gedurende de tegenwoordige overeenkomst zal de geoorloofde invoer in de Nederlanden en in België van de boeken, die in ''t een of ''t ander der beide landen zijn uitgegeven, wederkeerig plaats hebben, met vrijdom van alle regten."
dat het Fransche art. 11 vervangen werd door het Belgische art. 12:
"De tegenwoordige overeenkomst zal in werking treden zoo spoedig mogelijk na hare afkondiging, overeenkomstig de wetten van elk der beide landen, en te rekenen van den dag, die alsdan door de twee hooge contracterende partijen zal worden bepaald.
"In ieder land zal de regering te voren den dag, die deswege zal zijn overeengekomen, behoorlijk bekend maken.
"De tegenwoordige overeenkomst zal van kracht blijven gedurende nog één jaar, nadat de eene of andere der twee hooge contracterende partijen haar zal hebben opgezegd.
"De hooge contracterende partijen behouden zich evenwel de bevoegdheid voor, met gemeen overleg in de tegenwoordige overeenkomst elke wijziging te brengen, die niet onvereenigbaar mogt
page: 558
zijn met den geest en de beginselen die haar tot grondslag strekken, en waarvan de ondervinding het nut mogt hebben aangetoond.
"Wanneer in het vervolg de Regering der Nederlanden aan eene andere mogendheid, in zake van letterkundigen of kunsteigendom meer uitgebreide regten, van welken aard ook, mogt toekennen, dan bij de tegenwoordige overeenkomst bedongen zijn, zouden de Belgische schrijvers of kunstenaars, door die omstandigheid zelve, en alleen onder voorwaarde eener volkomene wederkeerigheid voor de Nederlandsche schrijvers of kunstenaars, dezelfde regten erlangen."
En alzoo het slotart. 13 het 12e werd van het Fransche
Werd nu al meer en meer door dergelijke traktaten tusschen onderscheiden staten een internationale bescherming gewaarborgd, het was er trouwens ver van af, dat daardoor een algemeen rechtsbeginsel was uitgemaakt en dat niet sommige handelaren, hun eigen inzicht volgend, partij zouden meenen te mogen trekken van opengelaten deuren, d. w. z. te vrijbuiten op terreinen, die nog niet door regeeringsgezag waren omheind. Even als overal werd die meening ook bij ons te lande door sommigen voorgestaan en in praktijk gebracht. In den handel, even als in zoo menig ander opzicht, blijken de begrippen omtrent zedelijkheid en recht soms hemelsbreed uiteen te loopen.
Een ernstige schermutseling daaromtrent nam tijdens de onderhandelingen met België langer dan een half jaar bijna elke week cen grooter of kleiner plaats van ons Nieuwsblad in. De kampioenen waren niet licht-gewapend, en het punt van geschil raakte
page: 559
de gevoelige snaar, de nadruk-kwestie in het algemeen, een kwestie, waarover geleerden uit alle landen sinds jaren lijvige betoogen hadden geschreven, waarover staatsmannen in hun parlementen honderde redevoeringen hadden gehouden, waarover de regeeringen nu traktaten hadden gewisseld, maar waarover men het in beginsel niettemin overal steeds oneens bleef. In onzen boekhandel waren daaromtrent zelden botsingen voorgevallen. Bij groote uitzondering was nu en dan hier eenig werk uit den vreemde nagedrukt, en waar dit had plaats gegrepen, had het feit doorgaans afkeuring gewekt of was met stilzwijgen voorbij gegaan. Met eenstemmigheid had men daarentegen wraak geroepen over de aanranding onzer kopijen in België, en nooit was er een enkele geweest, die het voor den nadrukkenden Vlaming had opgenomen.
Maar nu verscheen, in het laatst van 1856, een nadruk van Motley, Rise of the Dutch Republic, bij dezelfde voorname firma, bij welke iets vroeger een uitgaaf van Heine''s Werke verschenen was. Op deze herhaalde greep uit den vreemde vatte Frederik Muller vuur. Met al de hartstochtelijke warmte, die doorgaans een zijner deugden, soms zijn gebrek was, trad hij den nadrukker stoutmoedig tegen en tastte hem op het veld van het Nieuwsblad openlijk aan.
Al trachten wij in den regel uitgewerkte beschouwingen te vermijden, toch meenen wij ons verplicht hier een uitzondering te maken, aangezien de strijd thans van boekverkoopers uitging en de handelsgeschiedenis er belang bij heeft, de onderscheiden meeningen omtrent dat beginsel te kennen van de mannen der praktijk.
Muller achtte het feit een bedroevend verschijnsel, bedroevend ten opzichte van den achtbaren naam der firma, bedroevend om het kwade voorbeeld, bedroevend bovenal voor onze houding tegenover de telkens door ons aangeklaagde Belgische naburen. Hij stemde toe: In vroeger dagen zag men, ook hier te lande, in den
page: 560
nadruk geen zonde. Integendeel, onze vaderen hadden er een bron van welvaart in gezocht en werden zelfs door privilegiën gesteund. Maar wat in een vorige eeuw niet als een kwaad werd beschouwd, was dat wel in onzen tijd van milder beschaving. Wat door de wet niet verboden was, vond daarom geen vrijheid voor het geweten. Wat men in een ander afkeurde, mocht men bij zich zelv'' geen voet geven. Quod tibi fieri non vis, alteri ne feceris was een grondwetsartikel voor allen zonder onderscheid. Nadruk was een vergrijp aan eens anders eigendom. Nadruk was een schande voor onzen boekhandel. Nadruk zou zijn eigen straf dragen door de toomelooze mededinging van anderen. Nadruk was in lijnrechte tegenspraak met de beginselen onzer Vereeniging. Nadruk zou vooral op dit oogenblik, nu wij bedelden om een traktaat met België, onze zelf ingehaalde vijand zijn bij de beraadslagingen in onze volksvertegenwoordiging.
Dit opgewonden pleidooi bleef niet zonder tegenspraak. Even helder als kloek, verscheen in een volgend blad, van J. C. Loman''s welgepunte pen, de vraag, of de opgetreden bestrijder de groote vraag wel met de noodige onpartijdigheid had overwogen? Of het hoog gevoel van zedelijkheid en rechtvaardigheid hier niet wat al te driftig was opgeschroefd? Of de plicht van het lidmaatschap der Vereeniging zich wel verder uitstrekte dan tot de bevordering van onze eigene, onze vaderlandsche handelsbescherming? En of wij waarlijk wel het recht hadden, onze eigen persoonlijke gemoedelijke overtuiging te laten koning kraaien boven die van een ander? Zeker, de Fransche schrijvers en uitgevers hadden uitdrukkingen als "België''s roofnest" en dergelijke in de mode gebracht; zij hadden met een stroom van machtspreuken, doorgaans met een glimp van verheven zedelijkheid getooid, de nadrukkers verwenscht en gescholden. Maar al die hevige uitvallen, al die groote woorden hadden geen anderen grond dan eigenbelang. Voor het belang der Fransche letterkundigen was de nadruk
page: 561
geweken, niet voor hun frases. Hij was door het Belgische gouvernement opgeheven, niet omdat hij "een kwaad en een schande" was, maar als een concessie aan Frankrijk, dat daarvoor wederkeerige voordeelen aan België had toegestaan.
"Het zou zeker voor een bijzonderen vooruitgang van zedelijkheid getuigen," beweerde Loman tegenover Muller, "indien men thans - dank zij die nieuwerwetsche redeneringen - van een voordeel zou afzien, dat, zoo als gij zelf erkent, in de vorige eeuw nog hier te lande niet alleen geoorloofd werd gehouden, maar zelfs door de wet geregeld was. Wat toen wettig eigendom was, zou nu diefstal zijn geworden? Intusschen, die vooruitgang zou mogelijk zijn, indien de zaak duidelijk ware; indien wij beter gronden hadden om den nadruk van buitenlandsche werken te brandmerken als "een kwaad en eene schande", als "een struikrooverij," dan de hoogdravende argumenten van belanghebbenden. Of hebben wij niet dezelfde vertooning gehad in Engeland? Dáár, diezelfde heilige verontwaardiging, diezelfde klagten, diezelfde waarschuwing voor de toekomst. Frankrijk juichte ze toe, want het had er belang bij. Maar hoelang heeft het geduurd? Toen ook in Amerika schrijvers opstonden, wier naam in Europa doordrong; toen ook in Amerika werken verschenen, waarvan de nadruk in Engeland voordeelen beloofde - toen geen heilige verontwaardiging meer; toen geen spoor meer van klagten of waarschuwingen; toen in plaats van dat alles: nadrukkers in Engeland zoowel als in Amerika, zoowel als in België, dat intusschen nog altijd bij voorkeur een letterkundig roofnest werd genoemd.
Zoo gij een kwaad weren wilt, dat bedreven wordt uit onbekendheid met het kwaad, leer het ons kennen. Is de nadruk diefstal, dan moet hij worden afgeschaft; dan moet zelfs het laatste spoor daarvan verdwijnen; dan: wering uit ons land van al wat nagedrukt is hier of in het buitenland. Dat is onmogelijk, gij weet het. Maar moet gij dan niet met mij toestemmen dat
page: 562
die onmogelijkheid om buitenlandsche nadrukken te weren het beste bewijs is, dat de nadruk van een zedelijk standpunt niet mag veroordeeld worden? Of zoudt gij inderdaad gelooven, dat de nadruk van Heine eerder geoorloofd is in Amerika, omdat daar 4 à 5 millioen Duitschers zijn, dan in Holland, waar hun getal gering is? Of zoudt gij - indien nadruk werkelijk diefstal is - gelooven, dat gij u minder bezondigt door het invoeren, verkoopen en publiek annonceren van Amerikaansche nadrukken, dan door het bezorgen van een Nederlandschen? Ik kan het niet denken! Maar waarom dan het eene gebillijkt, en het andere veroordeeld?
Gij voegt nog eene aanmerking van tijdelijk belang bij de vroegere. Het adres van het bestuur der Vereeniging zal daardoor in kracht verliezen. "Die pas gepleegde nadruk", zegt gij, "is een grievend démenti aan dat adres gegeven." Een démenti zeker, maar grievend? Het komt alleen daarop neêr, dat eene tirade in dat adres van haar kracht zal verliezen, eene tirade, die toch al den toets der waarheid niet volkomen kon doorstaan. Er is van tijd tot tijd gedurig in ons land, op kleine schaal, nagedrukt, en zoo dit in de laatste jaren niet op ruimer schaal geschiedde, het was misschien omdat hier geen 4 à 5 millioen vreemdelingen zijn, en er dus maar zelden groote en zekere voordeelen van te verwachten waren. Maar daardoor wordt nog geen "smet" op ons geworpen. Het adres van het bestuur der Vereeniging is daar om te bewijzen, dat de Boekhandel de afschaffing van den nadruk van buitenlandsche werken verlangt, maar eene wettelijke, geen zedelijke, zooals gij schijnt te verlangen, die de buitenlandsche nadrukken zou toelaten en de binnenlandsche veroordeelt. Is die verkregen, welnu, ik zal haar met u toejuichen; maar zoolang zij er niet is, zoolang wij nog Engelsche, Amerikaansche en Duitsche nadrukken debiteren, worde ook hier nagedrukt. Zoolang het zedelijk kwaad van den nadruk nog zóó onzeker is, dat
page: 563
letterkundigen hem in het belang der letterkunde in bescherming nemen; zoolang hij zelfs in de Kamer onzer Volksvertegenwoordigers verdedigd wordt en de wet zwijgt, past het ons niet, den Boekverkooper, die meent er een wettig voordeel mede te kunnen behalen, uit ver gedreven eerlijkheid, hetzij dan van een christelijk of van een ander standpunt, op stelligen toon te veroordeelen. Ja, hoe laag gij daarop ook moogt neêrzien: om geld te verdienen drukke hij na (zoo hij ''t voor zich-zelven kan verantwoorden) Motley, en, zoolang hier althans geen censuur bestaat, die gij toch ook wel niet verlangt, zelfs den naar uw oordeel zielverpestenden Heine.
Of meent gij in ernst, dat gij of de Boekhandel het regt zoudt hebben, rekenschap van de nadrukkers te vorderen? Ik althans zou u dat regt ontzeggen en tevreden zijn met de verantwoording voor mij-zelven. - Op welken grond zich overigens het bestuur der Vereeniging in de zaak zou mengen, is mij even onverklaarbaar; het Reglement der Vereeniging althans zwijgt er van, en geeft er dus volstrekt geen regt of aanleiding toe" -
In korter opstellen, maar in gelijken geest, lieten zich uit J. H. Gebhard, C. van der Post Jr., W. H. Kirberger, Mart. Nijhoff, P. B. Otto en anderen, soms om aan Loman''s betoog bijval te schenken uit eigen beginsel, soms om den nadruk tot op zekere hoogte te verdedigen in het algemeen belang, vooral in betrekking tot chrestomathiën en boeken voor onderwijs, waarvan enkele voorbeelden en titels werden aangehaald. Het scheen zelfs wel, dat Muller in zijn meening alleen zou blijven staan, totdat het volgend stukje hem ter zijde kwam:
"Na de verschillende opstellen in dit blad geplaatst als antwoorden aan den heer Frederik Muller, die den moed had de bekende daad van nadruk kordaat en openlijk af te keuren, mag het wel eenigszins gevaarlijk worden geacht, zich aan den kant van den anti-nadrukker te scharen en diens partij te kiezen. Immers
page: 564
de schrijver is over zijn artikel vrij hard gevallen en met woorden en feiten krachtig tegengesproken, terwijl tot heden toe niemand bewijs gegeven heeft zijn gevoelen te ondersteunen. Enkele stemmen, meer fluisterend dan openbaar, hebben, niet zeer nobel, den schrijver verdacht en beticht van gedreven te zijn minder door overtuiging dan wel door eigenbelang, omdat hij in den nadruk hier te lande een gevaarlijk concurrent zag voor zijn Amerikaansche correspondentie; anderen, ridderlijk en ferm, hebben de zaak van nadruk openlijk, en met hun naam onderteekend, tegenover den heer Muller verdedigd en, de kwestie op hun manier beziende, het onhoudbare trachten aan te toonen van zijn, zoo zij meenden, al te nauwgezette, zoo niet bekrompene redeneering. Daarop is een lijst van nadrukkers
Het is daarom, en niet minder om het belang der zaak zelv'', dat schrijver dezes zich verplicht acht er rond en open voor uit te komen, dat hij met even groot leedgevoel als verwondering niet alleen de daad van nadruk verdedigd, maar zelfs van meer dan een zijde gebillijkt heeft gezien. Is het niet, alsof onze oogen eindelijk thans eerst opengaan en wij genoopt worden te bekennen, dwazen te zijn geweest, door ons zoo lang te hebben laten begoochelen door een nevel van gemoedelijke slaperigheid; of dat wij, wakkere uitgevers, zulke domooren waren, dat wij tot hiertoe al de voordeelen van een geoorloofden nadruk hebben verzuimd? De verrassende lijst, in het Nieuwsblad gegeven, bewijst zonneklaar, dat er sinds jaren, onaangevallen, nadruk gepleegd is, en wel door firma''s, die de geheele boekhandel met hooge achting en eer noemt. Op het voorbeeld en in het spoor van dezen is men slechts voortgegaan, eerst met Heine, thans met Motley; en nu een enkel ijveraar het hart heeft daar tegen op te komen met een gevoel van zedelijkheid en met een waarschuwing voor de gevaren, wordt de nadruk van onderscheiden kant als een eerlijke handelsspeculatie verdedigd niet alleen, maar ieder die daar wat op tegen heeft formeel in het strijdperk geroepen. Neemt niemand den handschoen op, dan schijnt de uitdager overwinnaar, de nadruk krijgt de kroon op zijn hoofd en de gereleveerde industrie gaat deftig en zedelijk haar gang, tot dat die gruwelijke traktaten haar wettelijk den pas zullen hebben afgesneden.
Toegegeven dat de nadruk-kwestie vatbaar is voor onderscheiden opvatting en beschouwing, zoowel uit een handels- als uit een moraliteits-standpunt, en allen eerbied hebbende voor ieders gemoedelijke overtuiging wèlke ook, toch had schrijver dezes niet gevreesd, dat de kwestie hier te lande in den boekhandel op nieuw een punt zou worden van geschrijf en gewrijf. Hij meende op historische gronden de zaak tamelijk wel uitgemaakt. Immers
page: 566
wanneer hij - om slechts enkele feiten aan te halen, die ieder bekend zijn - nagaat met hoeveel toejuiching in der tijd de uitmuntende redevoering van den heer Suringar, als afgevaardigde-van onze Vereeniging op het congres te Gent, ontvangen is, waarin (met nimmer gewraakte betoogen) de nadruk in ''t algemeen is beweerd te zijn onzedelijk, ongeoorloofd, nadeelig voor den boekhandel en doodend voor oorspronkelijke ontwikkeling; wanneer mannen als Mr. van der Meer de Wijs en Mr. J. Heemskerk Az. het onkreukbaar eigendomsrecht van schrijvers of uitgevers met hand en tand hebben verdedigd: wanneer het bestuur der Vereeniging in zijn adres omtrent het traktaat met Frankrijk erkende, de billijkheid van het traktaat niet te miskennen, maar alleen gelijkstelling van rechten te begeeren; wanneer in een dergelijk adres van de Haagsche boekhandelaren verklaard wordt: "dat de Nederlandsche boekhandel er roem op draagt, dat hij ook zonder traktaat nadruk als diefstal beschouwd heeft; hoe het bekend is, dat Nederlandsche boekhandelaren zich reeds voor jaren aan de regeering hebben gewend om allen nadruk te weren, niet alleen van werken, die hier een eigendomsrecht bezaten, maar ook van werken wier eigendomsrecht in het buitenland te huis behoorde", en voortgaat met te zeggen: "die goede trouw ging hier te lande ten dezen aanzien zóó ver, dat, waar een enkele zich soms liet verleiden tot den nadruk van eenig buitenlandsch boekwerk, men openlijk en algemeen legen die handeling is opgekomen, en de onwil om zoodanig boek te verkoopen die ondernemingen in de geboorte heeft gesmoord"; - hij herhaalt: wanneer men nagaat, dat dergelijke beweringen uit den boezem van den boekhandel zijn uitgesproken, uitgesproken in het publiek en tot de regeering, zonder dat ooit een stem daartegen is opgerezen, zou men dan zich-zelven niet schier beginnen af te vragen: of al die stukken ook wellicht behoorden tot een voorgeslacht van behoudsmannen, dat niets gemeens heeft met
page: 567
onze tegenwoordige opvatting van handelsvrijheid en zedelijkheid?
Hij kan het niet helpen, dat hij voor zich aan deze historische opvatting blijft hechten tot zoolang men hem de bekrompenheid en zwakte ervan klaar en helder heeft aangetoond. Maar van harte gaarne en met belangstelling afwachtende, dat beter oordeel op goede gronden hem helpe tot andere overtuiging en beter systeem, meent hij toch in elk geval zonder tegenspraak te mogen zeggen: dat de nadruk is òf geoorloofd, of ongeoorloofd. Is hij geoorloofd, dan mag hij ook gedreven worden op elke schaal, hoe uitgebreid ook; is hij òngeoorloofd, dan is hij laakbaar, ook waar hij zich vertoont een enkele maal en als bij uitzondering. Is de nadruk geoorloofd, welnu waarom dan gehuiverd om er voordeel van te trekken zoovéél mogelijk? Een enkel boekje na te drukken, heimelijk en half verholen, zet geen zoden aan den dijk. Veel liever dan de industrie mannelijk aangepakt en etablissementen opgericht naar de doorluchtige voorbeelden van Baudry, Tauchnitz en Meline; geaasd op alle nieuwe belangrijke producten uit Engeland, Amerika, Duitschland en België, zoo lang geen traktaten onze rechtmatige vrijheid belemmeren, en nagedrukt naar hartelust. De lompen worden goedkooper, de arbeidsloonen beknibbeld, de snelpersen wachten, het fabriekmatige staat ons meer dan ooit ten dienst, het publiek eischt het zeer-degelijke en zeer-goedkoope - bezorgen wij ons zelven geld en ons land een bloeijende en eerlijke industrie te meer! Wie de zaken helder inziet, zal ons mannen van onzen tijd noemen, en wij zullen met innige voldoening neêrzien op onze fondslijst, die schittert van beroemde namen, zonder dat wij er een cent voor betaald of ons het hoofd gebroken hebben in et plannen of correspondentiën. Wie dan Holland met den afgezaagden naam van een roofnest betitele of de schouders ophale voor onze firma als die eens nadrukkers, hij behoort tot een verouderde generatie, die geen doorzicht heeft in de zooveel breeder begrippen van 1857
page: 568
omtrent de bevordering van het eigenbelang in verband tot kennis, wetenschap en zedelijkheid.
Of is de nadruk òngeoorloofd, dan vergrijpe men er zich ook niet aan, nooit, onder geen enkel voorwendsel. Op liet gebied van zedelijkheid en recht (ook handelsrecht) geene transactie of halfheid. Is één enkele logen geen misdaad, maar wel tien? Is de verrijking, op onbillijke wijze, met een tonne gouds strafbaar, maar de heimelijke ontkaping van een enkelen gulden verdedigbaar? Welnu, werd hier te lande ook nu en dan en als sluiksgewijs nadruk gepleegd, door welke firma ook. schrijver schroomt niet in gemoede te verklaren, dat geen enkele door den beugel kan; ook die niet, waar de bevordering van wetenschap of onderwijs tot drijfveer moge worden genoemd. Is die opvatting kleingeestig en muggenziftend - hij geeft haar gaarne voor beter. Of zoo bezwarend? Maar is het dan zooveel moeite, of heeft het zooveel omslag in, om waar men voor zijn plannen een buitenlandsche kopij, of een gedeelte ervan, noodig heeft, de vergunning daartoe te vragen van den eigenaar? Zouden dezen zoo bekrompen zijn die te weigeren waar het aan hun belangen niet schaadt? Een brief of wat, wellicht een bagatel gelds, en de zaak komt in orde. En zoo een eigenaar, wie ook, ons het gebruik van het zijne bepaaldelijk weigert, dan is er (voorondersteld dat nadruk òngeoorloofd is) maar een enkele raad, wij mogen pruttelen wat wij willen: ons plan te wijzigen of het - te laten varen.
Zoodat dan - bij het òngeoorloofde van den nadruk - ook allen die de nadrukken. verkoopen en helpen verspreiden, de helers van de stelers zouden zijn? Schrijver vermeet zich geen oordeel, maar hij veroorlooft zich in alle bescheidenheid en onderwerping alleen een voorbeeld en een daaruit ontstane vraag aan allen, die tegenover de verkoopers van nadrukken een grond meenen te vinden voor den nadruk zelven. Wanneer de eene uitgever de onderneming van den ander zóó navolgt, dat hij diens vinding, plan, vorm, medearbeiders
page: 569
en publiek tot de zijnen maakt, en zich zelven zoekt te bevoordeelen geheel ten koste des anderen, dan zal zulk een handelwijs wel niet met den naam van eerlijk en betamelijk worden betiteld. Maar zal nu ook de debitant, het middel waardoor de uitgever werkt, zal de kooper, het doel dat zich vangen laat, de heler genoemd worden van de onzuivere industrie des navolgers? Zal men dezen beschuldigen van medeplichtigheid, terwijl zij, op hun plaats, een eerlijk gebruik maken van een algemeen handelsproduct? Bij alle vijandschap voor transactie waar het recht en zedelijkheid geldt, is toch de gevolgtrekking van uitgever op kooper en verkooper een drogreden en niets anders. De debitant van een nagevolgd werk, of van nadrukken, is in zijn volle zedelijk recht. Zoodra een nadruk of navolging bestaat, is het een handels-artikel geworden, publiek verkrijgbaar en, tegen ruiling van geld, het eigendom des publieks. Alleen hij, die dat handelsartikel op onrechtmatige wijs tot het zijne gemaakt heeft, of zich baat met onrechtmatige winsten, draagt de verantwoording zijner daad, des te zwaarder naarmate hij zich verrijkt ten koste eens anderen.
Vrije handels-concurrentie. Wij allen wenschen genoegzaam mede te gaan met den tijd om in eenige opzichten niet blind te wezen voor de onhoudbaarheid van tal van beschermingen en privilegiën. Maar hoe ruimer de vrijheden worden der maatschappelijke belangen, des te strikter wikke en wege de rechtvaardigheid, opdat niet onder den verlokkenden schijn van dienst te bewijzen aan vrijheid, wetenschap of maatschappij, aan de moraliteit ontfutseld worde wat haar eigendom is voor eens en voor altijd."
Het verschil dezer meeningen en openbaringen, die, als stemmen uit den boekhandel over een der voor dien handel meest gewichtige vraagpunten, inderdaad haar beteekenis hadden, wekte W. H. Kirberger op, aan deze zaak eenige nadere studie te wijden.
page: 570
De vrucht daarvan deelde hij, bij wijze van voorlezing, meê in het Amsterdamsche boekverkoopers-gezelschap "Onze Kring". Wij hebben daaraan het verdienstelijk opstel te danken, dat wij hier bijna in zijn geheel meenen te moeten overnemen en waarmede deze schermutseling dan ook voor ditmaal een einde nam.
"Het ligt niet in mijn plan", - zegt de spreker, na eenige voorafspraak - "eene breedvoerige verhandeling te schrijven over het zedelijk geoorloofde van den nadruk. Behalve toch dat dit punt geheel op philosophisch terrein behoort, acht ik mij niet bekwaam genoeg om nieuwe denkbeelden daarover aan ''t licht te brengen; en ik zou mij, bij een schijn van geleerdheid, moeten houden aan even zoo veel tegenstanders, die den z. g. letterkundigen eigendom hebben bestreden, als hij door voorstanders is verdedigd. Wat ik dus hoofdzakelijk te beweren heb, is, dat nog geheel niet is uitgemaakt, wat door sommige bestrijders van den nadruk in den laatsten pennestrijd als axioma wordt verkondigd.
Eerstelijk beroep ik mij op de jurisprudentie van den nadruk, en ik vraag, of in eenig land van de beschaafde wereld een ander beginsel bij de wet is aangenomen, dan bescherming van den mechanischen vorm, waarin het werk des auteurs voor het publiek wordt verkrijgbaar gesteld, als waarborg voor de ontwikkeling en tot ondersteuning des Boekhandels, of zoo men wil der letterkunde, in het algemeen belang. Hoewel slechts over een gedeelte van Europa handelend, is echter ten deze hoogstbelangrijk het werk van Jolly, Die Lehre vom Nachdruck, waarin de schrijver de geschiedenis der jurisprudentie van den nadruk in de Duitsche Bondsstaten met merkwaardige consequentie behandelt, en waar ik het volgende lees: "Wenden wir uns zur dogmatischen Darstellung des heutigen Rechts, so musz zunächst,
page: 571
um für die später folgende einzelnen Erörterungen einen festen Boden zu gewinnen, die allgemeine rechtliclie Natur derjenigen Handlung, welche man Nachdruck nennt, und des Rechtes, welches durch sie verletzt wird, festgestellt werden. Der Nachdruck ist nach unserem heutigen positiven Recht, beruhend auf den Deutschen Bundesbeschlüssen, als Delict zu betrachten, und zwar ist ihm dieser Charakter einer widerrechtliche Handlung um deszwillen beigelegt, weil er eine Verletzung der Vermögensrechte des Autors, resp. des Verlegers, enthält. Das Verbot der Nachdruck schützt keine andern Rechte des Autors, und jene wirklich geschützten Rechte erfreuen sich des Schutzes einzig und allein nur in der juristischen Form, dasz ein Zuwiderhandeln gegen diselben als Delict geahndet werd. Damit wird also die Existenz eines s. g. schriftstellerischen oder Geisteseigenthums, als der juristischen Quelle und Form des Nachdruckverbotes, nach positivem Deutschem Recht in Abrede gestellt."
De bescherming nu van het door Jolly hierboven besproken "Vermögensrecht" wordt bepaald door de wet, en is wat wij uit een handelsoogpuut kopijregt noemen. Maar ook zelfs in die wettelijke bescherming van den mechanischen vorm ligt het beginsel van eigendom niet opgesloten. Eigendom toch is onvervreemdbaar en niet toe te kennen voor een bepaald getal jaren. Eigendom onderstelt, dat dit erkend wordt door de wetten van ieder land, en hij die zich vergrijpt aan iemands eigendom in ons land, is bij alle beschaafde volkeren, op de authentieke aanklagt van ontvreemding, als dief te achterhalen. Niet alzoo de nadrukker; deze is hier ondersteund door eeue regering, dáár door voorname mannen of corporatiën, ginds weder door het groote publiek, dat met gretigheid de nadrukken kocht, zonder de minste gewetenskwelling over het koopen van z. g. gestolen goed, hoewel het wist dat het gestolen was. Het begrip dat sommigen ontwikkelen over den onbeperkten eigendom van geestproducten, wil ik gaarne
page: 572
eerbiedigen als eene individueele meening. Maar mij dunkt, dat de grondslag van alle wetten moet zijn het algemeen belang, met eerbiediging van ieders natuurlijke regten. Indien dus liet z. g. letterkundig eigendom een natuurlijk regt ware, dan kan de wetgever dit regt evenmin om het algemeen belang beperken, als hij de onvoorwaardelijke toepassing van het communisme kan bevelen. Juist om dien grondslag meen ook ik, op mercantiel terrein, dat het regt van eigendom op een boek of eene onderneming - let wel, niet op het werk vóór dat het eene handelsonderneming was, maar op het boek als handelsonderneming - blijft en beklijft, volgens de bepalingen der wetgeving tot bescherming der kopij, hetzij die bescherming zich bepaalt bij, of, door tractaten, zich uitstrekt tot over de grenzen des lands. Zie hier echter het beginsel der wet. Na verloop van zeker aantal jaren de bescherming als boek genoten te hebben, keert het werk des auteurs tot zijnen normalen toestand terug en wordt publiek domein, zoo als het was op het oogenblik van de overgave aan het publiek, zoo lang men het niet eigenwillig stelde onder de bescherming der wet, die men inriep door aan hare eischen te voldoen. Juist deze wet is dan ook onze eenige kracht als handelaren tegenover de wetenschap der taathuishoudkundigen, wier troostrijke leer mij bekend is, die ik niet kan tegenspreken, maar om mijne belangen moet tegenwerken; die echter, naar ik geloof, door de bestrijders van den internationalen nadruk uit een zedelijk oogpunt niet mag wedersproken worden, alléén omdat zij de belangen van een handelstak krenkt; een belang, dat dezen, bij strenge consequentie, ook daaraan des noods gaarne en gewillig moesten ten offer brengen.
De wetgeving beschermt dus onze kopij. En hieruit alleen ontstaat het kopijregt, d. i. de eigendom van eene kopij die gekocht en verkocht wordt, op de regten die de wet er aan toekent. Daarop, en daarop alleen, ontwikkelen zich dan onze ondernemingen.
page: 573
Wij hebben niets boven die wet te eischen, en onze wenschen, of die van baatzuchtige auteurs, komen volstrekt niet in aanmerking; met andere woorden: aangezien de wet ons beschermt in ons eigen land, hebben wij niets te vorderen in een vreemd land. Wij kunnen nu wel dwaas genoeg zijn om te wenschen, dat wij, en wij alleen, door de geheele wereld de vruchten mogten plukken van onze ondernemingen; wij konden, bij voorbeeld, de eersten zijn die het denkbeeld hadden opgevat publieke verkoopingen te houden, en nu wenschen dat men, zelfs tot in Japan, alleen door onze tusschenkomst dergelijke verkoopingen houden zou; maar die dwaze wenschen geven nog geen regt om zich te beklagen, als zoo iets nu eenmaal strijdt met het natuur- en volkenregt, dat ons onthoudt wat wij uit louter eigenbelang zoeken.
Daarenboven beroep ik mij op de verschillende tractaten over het internationaal kopijregt gewisseld en de daarover gevoerde discussiën, om de bewering te mogen volhouden, dat geene enkele zedelijke drangreden daaraan het bestaan heeft gegeven, maar dat eenig en alleen diplomatische beschouwingen, gegrond op de drijfveren van het wederzijdsch belang, daaraan het leven gaven. De eene concessie voor de andere, was daarbij steeds de leuze, en er is tot heden nog geene regering, of geene volksvertegenwoordiging op het lumineuse denkbeeld gekomen, om, zonder te vragen wat men in een ander opzigt daarmede winnen kon, zonder voorbehoud te verbieden dat men buitenlandsche werken zou nadrukken. Neen, louter redenen van eigenbelang-zoekenden aard hebben die tractaten tot stand doen komen. Ware dit het geval niet, zoomin in Engeland als in Frankrijk, noch in eenig ander land, dat geacht werd uit een zedelijk beginsel gecontracteerd te hebben, zouden de boeken worden nagedrukt, afkomstig uit die landen waarmede nog geen tractaat gesloten is. Ja, voor de jurisprudentie hebben juist die tractaten, en de wijze waarop
page: 574
zij gesloten werden, een nieuw en krachtig bewijs geleverd voor het onhoudbare der stelling: dat de vruchten van den geest eenig ander bezit daarstellen of regt van eigendom geven, dan voor zooverre de vorm, waarin zij gebragt zijn, is gesteld onder de bescherming der geschreven wet.
Voorts beroep ook ik mij op de historie, en neem daartoe de vrijheid de aangevoerde historische bewijsgronden wat nader te onderzoeken. Eer ik daartoe overga moet ik doen opmerken, dat er volgens het gevoelen van den heer Muller geen sprake is van kopyregt door de wet geregeld, maar van een eigendomsregt, waarop eigenlijk geene wet noodig is, omdat het uit den aard der zaak moet geëerbiedigd worden. Ik moet deze onderscheiding wel in herinnering brengen, omdat sommigen dit laatste denkbeeld meest altijd onder het woord kopijregt brengen. Dit z. g. letterkundig eigendom behoort dus alleen onder het vraagstuk der onzedelijkheid tot mijne bestrijding; alle andere argumenten tot bestrijding van den nadruk aangevoerd, b. v. als den bloei verhinderend des Boekhandels, en een doodende adem zijnde voor oorspronkelijke ontwikkeling, deel ik volkomen. Maar deze argumenten behooren ook geheel op mercantiel of wetenschappelijk gebied.
En wat heeft men nu op het Congres van Letterkundigen te Gent tegen de onzedelijkheid van den nadruk aangevoerd? - De aanhaling van een heirleger van vuile schimpredenen, uitgedacht door baatzuchtige auteurs, of door monopolisten in Frankrijk, die voor hunne letterkunde schatting van de geheele wereld eischten, even als de staatkunde van Napoleon I over de geheele wereld het gebied wilde voeren; - het tot vervelens toe herhaalde citaat van Etienne Blanc, dat telkens terugkeert, als een kaatsbal, die even gemakkelijk wordt teruggekaatst met de woorden: "te vergeefs zoekt men aan het kopyregt de kenmerken die den eigendom karakteriseren; en: alleen aanranding van den eigendom qualificeert diefstal; - de mededeeling, dat de wetten van
page: 575
den Staat dáár zijn om een beginsel te handhaven (dat zij niet handhaven; of waarom zouden zij anders het z. g. letterkundig eigendom, ja zelfs kopijregt ontzeggen aan iemand die zijne talenten wijdt aan de bezorging van schoolboeken!); de prediking van een politiek stelsel, dat men zegt te bestaan, maar dat in alle overige te bedenken zaken steeds is gebleken en nog blijkt te behooren tot de utopiën. - Of zoo het dit alles niet is, dan welligt: dat men, na de erkentenis dat de gedachten, door den schrijver medegedeeld, openbaar eigendom zijn, tot de contradictie komt, dat men door het vrije en onbelemmerde gebruik van den vorm, waarin die gedachten zijn neêrgelegd, zich schuldig maakt aan diefstal van openbaar eigendom. Alles toegepast door eene tirade over het intellectueel eigendom, dat niemand ontkennen zal; - op den roem toebehoorende aan den auteur, dien niemand, tenzij hij een halve dwaas is, zich zal toeëigenen; - al hetwelk echter omgaat buiten den mechanischen weg, waarlangs des schrijvers denkbeelden verbreid worden, en die hem veeleer Europeesche vermaardheid, eer en lof, ridderkruisen en vorstelijke geschenken kunnen opleveren; de eenige, maar dan ook genoegzame voordeelen, die de schrijver althans buiten het gebied van zijn land in billijkheid kan wenschen, dewijl hij door de wetten van dat land genoegzaam beschermd wordt om zijn dagelijksch brood te vinden, als hij zijne gedachten aan de drukpers overgeeft. - Wat mij aangaat, ik verklaar rondweg, in dat alles geene voldoende aanwijzing van het onzedelijke van den internationalen nadruk te kunnen vinden.
Wel wordt gezegd, dat die betoogen van den heer Suringar nimmer gewraakt werden. Maar wat zegt dit, als ver gedreven bescheidenheid, onverschilligheid, vrees voor verkeerde uitlegging, de bekendheid met eenen stelselmatigen afkeer van oppositie, vooral wanneer daarbij de beleefdheid niet in den superlativus wordt in acht genomen, ja, wat niet al, iemand terughoudt
page: 576
eene stem te doen opgaan tegen een achtenswaardigen afgevaardigde, inzonderheid wanneer men zich niet persoonlijk gekrenkt acht? Toch wijs ik slechts, onder de bestrijders van het onzedelijk beginsel in den internationalen nadruk, die ook na het letterkundig Congres te Gent hunne stem in ''t openbaar deden hooren, op het betoog van den heer Kemink in de Nederlander van 17 Maart 1852.
De tweede bewijsgrond op het historisch gebied is de "wederlegging van een gedeelte van het vonnis gewezen in de zaak contra J. P. van Dieren c. s., door Mr. J. P. van der Meer de Wijs. Maar men vergunne mij de opmerking, dat die "wederlegging" toch wel niet als een afdoend bewijs voor het bestaan van letterkundig eigendom zal kunnen gelden, omdat die regtsgeleerde zich almede bedient van de terminologie der baatzuchtige auteurs, of omdat daarin al het mogelijke wordt gedaan om het pleidooi voor den klager te winnen. Waarlijk, indien men de pleitredenen der regtsgeleerden, in eene bijzondere zaak gehouden, wilde beschouwen als onomstootelijke bewijzen voor of tegen eene algemeene zaak, wat zou men dan moeten beginnen met een vonnis of een gewijsde, dat daarmede, zoo dikwijls de pleiter zijne zaak verliest, in tegenspraak is?
En nu, M. H.! wat is er van het onkreukbaar eigendomsregt, dat de heer Mr. J. Heemskerk gezegd wordt met hand en tand vast te houden, en aan welks vergrijpiug de heer Muller het meest onzedelijk karakter toeschrijft, hetwelk diefstal genoemd, ja bijna gelijk gesteld wordt met vadermoord, en waarvan ZEd. zelfs beweert dat het persoonlijk vergrijp in dezen eene smet werpt op den geheelen Nederlandschen boekhandel? Welnu, de heer Heemskerk houdt in het belang der letterkunde, met hand en tand vast: wettelijke regeling van het kopyregt, die ook ik, uit een zoo ik meen welbegrepen handelsbelang, wensch vast te houden. Alles dus draait daarbij om den spil van het belang.
page: 577
De geachte redenaar zegt in de eerste zijner Voordragten over den eigendom van den geest: "Eigendom van voortbrengselen van den geest (eene, vertaling van de Fransche propriété intellectuelle) is eene uitdrukking, die het regt te kennen geeft, dat een ieder tegenover derden kan uitoefenen wegens datgene, wat zijn geest heeft voortgebragt. Zoo spreekt men van propriété artistique, van propriété industrielle, littéraire, welke laatste beter in onze taal kopijregt genoemd wordt, ook van een eigendom op de teekenen en merken van fabrieken. Onderzoeken wij allereerst of een dergelijk regt wel den naam van eigendom verdient. Wat toch is eigendom? Eigendom is het regt om van eene zaak het vrije genot te hebben en daarover op de volstrektste wijze te beschikken. Hoe is het nu mogelijk, wil men het volstrekte regt van eigendom op voortbrengselen van den geest uitoefenen, dat de een aan den ander eene gedachte kan overdragen zoodanig, dat zijn eigen geest of voorstellingsvermogen daarvan geheel en al afstand doe? Eigendom zonder de mogelijkheid van uitsluitend bezit is ondenkbaar; en het feitelijke bezit, waarvan de eigendom uitgaat, laat zich slechts als een regt op ligchamelijke voorwerpen denken; de mededeeling der gedachte, die ieder, welke haar ontvangt, geheel in zich opneemt, is van zelf in wederspraak met het begrip van eigendom. Voorzeker kunnen wij met Thiers in zijn werk De la propriété en vele andere geachte schrijvers den eigendom van de gedachte als een der heiligste regten beschouwen, niet wij daaronder maar niet verstaan het ware regtsbegrip, van eigendom en deze uitdrukking slechts bij wijze van beeldspraak gebruiken." - Mr. Heemskerk''s tweede voordragt begint aldus: "Wij zagen verleden week, toen ik de eer had uwe aandacht eenige oogenblikken met de octrooijen van uitvindingen bezig te houden, dat de zoogenoemde intellectueele eigendom een regt is van eene bijzondere soort, een regt namelijk, dat aan den denker toekomt op zijne gedachte en op de vruchten die zijne gedachte
page: 578
draagt, ook wanneer zij door anderen wordt aangewend.
"Dat regt onderscheidt en wijzigt zich naarmate van het onderwerp; het heeft de erkenning en bescherming van de positieve wet noodig, omdat het niet door eigenlijk bezit kan worden gehandhaafd en de schending daarvan geen eigenlijke diefstal is; het berust op een natuurlijk gevoel van billijkheid en op een hooge mate van maatschappelijk belang." - De redenaar gaat nu eenige stelsels na over den z. g. letterkundigen eigendom; maar beweegt zich daarbij geheel op economisch en regtskundig gebied. Ook daarin is geene de minste sprake van onzedelijkheid, en dat dit gedeelte zijner voordragten het minst volledige is mag zeker daaraan worden toegeschreven, dat hij de geheele zaak "eene zoo teedere quaestie" acht.
Letten wij nu echter op hetgeen de heer Heemskerk verder onpartijdig genoeg is te erkennen, als hij spreekt over het internationaal kopijregt: "Het is ook niet te verwonderen, dat de industrie van den buitenlandschen nadruk, nog zeer weinige jaren geleden, zoovele voorstanders vond. Herinneren wij ons slechts hoe eenstemmig in Julij 1852 in Nederland het eerste ontwerptractaat werd afgestemd. En voorzeker, wanneer men de geschiedenis nagaat, dan kan men dit ligt begrijpen. Groot is toch de verpligting, die de wetenschap en letterkunde aan deze nadruk-industrie gehad hebben. Oudtijds werden hier te lande alle beroemde buitenlandsche werken nagedrukt, en wij hadden ons daarin zulk eene vermaardheid verworven, dat de auteurs in het buitenland er roem op droegen, dat hunne werken een of meer Hollandsche nadrukken beleefd hadden. Waarlijk beroemde boekverkoopers als Plantinus, de Elzeviers en Wetstein, waren zij niet allen nadrukkers? Ook een Henri Estienne heeft aan zijnen grooten Europeeschen roem volstrekt niet te kort gedaan, door zijn voordeel te zoeken in het namaken van de fraaije uitgaven der Aldussen. En hebben wij in latere tijden, zoowel aan Baudry
page: 579
en nu nog aan Tauchnitz, als aan de Brusselsche industriëelen niet ontzagchelijk veel verpligting, daar zij voor hoogst matige prijzen ons met de beste voortbrengselen van de Engelsche, Fransche en andere vreemde letterkunde hebben bekend gemaakt? Toen Koning Willem I het eerst aangezocht werd om met Frankrijk een tractaat te sluiten, ten einde den Brusselschen nadruk tegen te gaan, is het niet te verwonderen, dat hij daartoe volstrekt niet zijne toestemming wilde geven. Veeleer bevorderde onze regering toen met alle middelen, die haar ten dienste stonden, den Brusselschen nadruk van regtsgeleerde en romantische Fransche werken (van de eerste werd de rij geopend door de deugdzame Brusselsche uitgave van Merlin); later, van 1832 tot 1848, genoot deze industrie eenen gestadigen bloei, en voorzag meer dan de helft van Europa en ook andere werelddeelen van geliefkoosde Fransche werken, terwijl de Parijsche boekhandelaars de oorspronkelijke uitgave op den buitensporigen prijs van 15 franken voor een gewoon octavo boekdeel hielden. En wie waren het, die het hevigst tegen den buitenlandschen nadruk uitvaarden, en de schade, die zij daardoor ondervonden, breed uitmaten? Schrijvers, als Dumas, Balzac en anderen, die duizenden en tienduizenden met de opbrengst hunner lettervruchten verdienden, en daarvan letterlijk vorstelijke of onmatige verteringen maakten. Geen wonder dus, dat het buitenland ongaarne het oor leende aan hunne klagten, al werden die met nog zoo veel talent door die princes de la littérature voorgedragen, die zich somtijds verledigden om aan het publiek voor te rekenen, op welke verdiensten zij wel voor dit of dat werk aanspraak maakten." - Aan het slot dezer redenering blijkt dus, in hoeverre eigenbelang de eenige drijfveer is geweest tot het inroepen van internationaal kopijregt, in strijd met het algemeen belang, en ik vraag in gemoede: op wie rust hier de blaam van onzedelijkheid: op den nadrukker of op den nagedrukten auteur? De heer J. W. Tydeman kan er dan ook niet af, in het gemeenzaam
page: 580
onderhoud over deze voordragten zijne verwondering te openbaren: "dat de redenaar na met zooveel juistheid de gronden aangevoerd te hebben die de vrijheid van buitenlandschen nadruk zoo wenschelijk maken, zich, niettegenstaande deze gewigtige bedenkingen, vóór het sluiten van tractaten had verklaard. Zijns inziens toch is het te betreuren, dat men hierin de heilzame mededinging heeft willen tegengaan om redenen, waarbij het algemeen belang geheel wordt uit het oog verloren, en die enkel in het privaatbelang der buitenlandsche boekhandelaars haren grond vinden."
Weder een anderen bewijsgrond geeft men daarin, dat de Vereeniging in haar adres omtrent het tractaat met Frankrijk de billijkheid van het tractaat erkent. Maar ik bid u, welk beginsel dan toch? Altijd naar mijne bescheidene zienswijze wederom het beginsel van kopijregt in het belang van onzen handel, dat, wederom in het belang van de wetenschap en daardoor in het belang van het algemeen, wettelijke regeling wil, maar daarbij ook wederkeerige regten eischt, transacties wenscht ten aanzien van de bepaling omtrent het vertalingsregt, in die tractaten mede opgenomen, en dat zelfs, ik durf het vrijuit zeggen, daarbij eene arrière-pensée heeft, namelijk om daardoor in het belang van onzen vaderlandschen boekhandel te eerder tot een tractaat te komen met onze Belgische naburen. Allerminst spreekt dus ook dit adres het zedelijk beginsel uit van onschendbaar eigendom, alleen om het natuurlijk regt of het belang van den auteur. Dat deze laatste stelling ook reeds voorlang door de Vereeniging, vergunt mij het woord, bespottelijk is gevonden, en de eerste werd aangenomen, blijkt toch wel het allermeest in de geschiedenis van haar nieuw reglement. Ik mag ten bewijze hiervan herinneren, dat in het conceptreglement was opgenomen: dat het doel der Vereeniging zich uitstrekte ook tot de handhaving van het beginsel van den letterkundigen eigendom, natuurlijk in den zin des heeren
page: 581
Muller. Maar bij de behandeling van dat concept stelde de Commissie voor, die zinsnede te laten wegvallen; en op de aanmerking van een der leden, dat letterkundig eigendom toch eene betere omschrijving was, verzekerde de Commissie dat er zeer gegronde aanmerkingen op deze uitdrukking waren gemaakt. Dat lid, zoowel als de vergadering, vereenigde zich met die verzekering, want er blijft in ''t reglement slechts sprake van kopyregt in den wettelijken zin.
Nog een historischen grond voert men aan: het adres der Haagsche boekhandelaren. Maar ik bid u wederom, wie gaf den Haagschen collega''s het mandaat om in hun adres in aller naam te spreken? Is het dan wáár, dat de Nederlandsche Boekhandel er roem op draagt, dat hij ook zonder tractaat nadruk als diefstal beschouwt, omdat dit de individueele meening van enkelen, maar zeer bepaald niet van allen is? Is het geene onwaarheid, dat de onwil om nadrukken van buitenlandsche werken hier te lande vervaardigd te verkoopen, die ondernemingen in de geboorte heeft gesmoord? Immers hoe kan ik u dan wijzen op nadrukken die herdrukt en nog eens herdrukt werden, en waarom hebben de nadrukkers van Heine dan, om één voorbeeld te noemen, een niet onaanzienlijk getal bij vooruitbestelling in den Boekhandel geplaatst? Neen, werden sommige van die ondernemingen ook al in de geboorte gesmoord, het was omdat zij in zich zelven geene genoegzame aantrekkingskracht bezaten, en daarom, even als zoo menige speculatie met een oorspronkelijk werk, mislukten.
Heeft deze bewering ook slechts een schijn van waarheid, dan springt ook terstond het paradoxe der stelling in het oog, die men zou willen volgen indien men meende dat de nadruk zedelijk geoorloofd is. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. En hier hebben wij de les der historie vóór ons, bewijzende dat de nadruk, zoo die hier als industrie op groote en algemeene schaal fabriekmatig werd uitgeoefend (zoo er ook niet reeds tractaten
page: 582
waren, welke dit thans onmogelijk maken) hier zoowel als vroeger in België, zou voortgaan, totdat er, volgens den heer Heemskerk, geene internationale tractaten meer noodig waren, omdat spoedig het vet toch van den ketel zou zijn. Van deze onpractische zijde van den internationalen nadruk houd ik mij volkomen overtuigd, evenzeer als dat zoodanige nadruk-industrie als een woekerplant zon knagen aan den bloei onzer eigene letterkunde, evenzeer als ik mij verzekerd houd, dat de thans meer en meer ontluikende Vlaamsche letterkunde, onder den Belgischen nadruk geheel dreigde te versterven. Evenwel, wat het zedelijk beginsel betreft: indien wij onverhoopt in eenen tijd kwamen, die ten opzigte der Nederlandsche letterkunde de magerejaren mogten heeten; of indien, buiten ons eigen toedoen, de vreemde talen onze nationale taal onder de beschaafde klassen onbekend deden worden, zooals zij die nu reeds bij zoo velen verdringen, en door een en ander de Boekhandel van honger dreigde om te komen, ik zou met den heer Tydeman kunnen voorstellen, om het vertalingsregt der Vereeniging uit te breiden tot een nadruksregt, wel te verstaan, indien de burgerlijke wet dit niet verbood.
Zie hier mijne overtuiging: de nadruk is geen diefstal, geene onzedelijke daad, nog veel minder dan het namaken eener belangrijke uitvinding van elken anderen aard, waar die niet door een octrooi onder de bescherming der wet staat; omdat bij den nadruk de auteur niet alleen den roem van zijn werk behoudt, maar dien veelmeer alom ziet verbreiden; omdat de auteur, die gecenseerd kan worden de wetten te kennen welke het kopijregt beschermen, overeenkomstig die wetten zijnen prijs maakt voor den afstand zijner kopij; en omdat de eerste uitgever het manuscript koopt met de wetenschap, op welk gebied hij vruchten kan plukken van zijne onderneming. In mijne oogen is en blijft een zoogenaamd letterkundig eigendom, als monopolie van den
page: 583
auteur geldig voor de geheele wereld, eene fictie. Het werk van den auteur is en blijft zijn werk, en als zoodanig zijn intellectueel eigendom, dat hij in zijn binnenste kan begraven, of in zijn kabinet kan wegsluiten; hij oefent er de regten van vaderschap over uit; niemand mag het zonder zijne voorkennis aan de drukpers overgeven, noch op den naam des auteurs, omdat deze alsdan niet verantwoordelijk kan zijn voor zijn werk, noch op eenen anderen naam, omdat daarmede den auteur de roem en de eer wordt ontnomen, die hem alleen toekomt. Maar zoodra hij zelf het der wereld inzendt, acht hij zijn papieren kind mondig, en is hij onbevoegd de loopbaan van dat kind te storen; hij is zelfs een onnatuurlijk vader, indien hij den weg belemmert, dien hij eerst zelf voor zijn kind heeft gekozen. De gedachte en de inkleeding van het werk, ziedaar het intellectueel eigendom van den schrijver; het boek is het product der nijverheid en wordt als zoodanig geëxploiteerd onder de bestaande wetten, die door den wetgever steeds moeten geregeld worden naar het belang van het algemeen. Die algemeene belangen kunnen juist vorderen dat daarmede de privaatbelangen van schrijvers en uitgevers verbonden zijn, maar deze laatsten mogen nimmer bij uitsluiting gezocht worden.
Ik ga nu over M. H. tot een ander punt van beschouwing: tot de inconsequenties der zedelijkheid bij de bestrijders van den internationalen nadruk.
Ik heb allezins eerbied voor het zeer hooge standpunt der zedelijkheid van den heer Muller en anderen, en ik stem volkomen toe, dat indien zij hun geweten bezwaard zouden achten door het nadrukken van een buitenlandsch werk, zoodanige nadruk hun eene groote en bijna niet te vergeven zonde is; want "onze roem is de getuigenis van ons geweten", en zij worden veroordeeld, "die hun eigen geweten als met een brandijzer hebben toegeschroeid". Maar dat geweten mag evenmin gekneed
page: 584
worden als was. Op het gebied der zedelijkheid, ik stem het volkomen toe, geene halfheid, geene enkele transactie. De waarheid, en de waarheid ten volle, maar dan ook verdedigd en doorgevoerd tot de uiterste consequentie.
Wat mij aangaat, ik kan mij tot heden tot die hoogte der zedelijkheid niet verheffen; maar als ik het kon, dan zou ik het evenzeer eene drogreden blijven achten en een paaijen van het geweten, als ik beweren wilde dat, als nadruk diefstal is, nagedrukte boeken, die aan en in zich zelven het onloochenbaar kenmerk van gestolen goed dragen, niet als gestolen goed zijn aan te merken.
Die nagedrukte boeken zijn ja, een algemeen handelsproduct; maar wie ter wereld is zedelijk geregtigd ieder ander handelsproduct, b. v. papier, te koopen, zelfs van eenen confrater, als hij weet dat dit papier gestolen is. Weet hij dit niet, dan is hij als koopman beveiligd tegen de wet, maar, wee u! want de regter achterhaalt u ook als koopman, indien hij u overtuigen kan dat gij den weg des diefstals kendet, waarlangs het papier tot u kwam.
Hoe dan! zoo gij nadruk diefstal noemt, veroordeelt uw binnenste regter u dan niet dat gij handel drijft in gestolen goed, wetende dat het gestolen is? Zie, van zoodanige zedelijkheid heb ik geen begrip, en ik kan niet anders zeggen dan: gijlieden zijgt de mug uit en zwelgt den kemel door. Nog meer: straft de wet bij ons en in alle landen niet evenzeer den verkooper en verspreider als den nadrukker, en neemt onze wetgeving op het kopijregt, ja zelfs het reglement der Vereeniging, uwe stelling aan "dat hij alleen de schuldige is die het boek drukt, en de geheele verantwoordelijkheid met alle gevolgen daarvan alleen op hem daalt?" Of lees ik niet in art. 4 der wet van 25 Jan 1817: "Op dezelfde wijze zal worden gestraft het invoeren, verspreiden of verkoopen van buiten het Koningrijk nagedrukte oorspronkelijke
page: 585
letter- en kunstwerken of vertalingen, waarvan men hier te lande kopijregt bezit", en in art. 10 § 7 van het reglement der Vereeniging: "Wanneer op de bij dit Reglement voorgeschreven wijze het vertalingsregt verkregen is, zullen die Leden, welke een buitenlandsch uitgegeven Nederlandsche en Vlaamsche vertaling van hetzelfde werk verkoopen of verspreiden, beschouwd worden als waren zij zelve uitgevers daarvan, en aan de poenaliteiten, in dit artikel omschreven, onderworpen zijn"? Eilieve, maakt, volgens uwe zedelijke opvatting, ook in die wet en dat reglement de verspreider en verkooper "een eerlijk gebruik van een algemeen handelsproduct," of past ge welligt op die bepalingen de spreuk toe "plus royaliste que le roy," of in goed Hollandsch: "zedelijker dan de zedelijkheid zelve"?
Ik moet nog verder gaan: de consequentie van het stelsel, nadruk is diefstal, gepleegd aan het intellectueel eigendom van den schrijver, leidt tot de onvermijdelijke gevolgtrekking dat ook al onze vertalingen het kenmerk van diefstal dragen. Het is toch niet de taal alleen, die als inkleeding der gedachte het wezen van den eigendom volgens uwe opvatting daarstelt. De auteur denkt er althans anders over, en de schade die hem met onze vertalingen wordt berokkend is vrij wat grooter, dan dat zijn werk hier wordt nagedrukt. Deze meening is ook aangenomen in de internationale tractaten. En ik vraag het nu wederom aan allen die den zedelijken berg zijn opgeklommen: klopt u het geweten niet, als gij een Engelsch boek laat vertalen, waarvoor ge den auteur of diens regtverkrijgende geen cent betaalt, terwijl nogtans op den titel van het oorspronkelijke werk duidelijk te lezen staat: "the author of this work reserves the right of translating it?" Gij zegt toch niet, dit geldt alleen voor die landen welke een tractaat sloten met Engeland - dit is mijne opvatting -; maar de uwe is, onbepaalde eerbiediging van het eigendomsregt des schrijvers ook buiten de wet - en gijlieden zijt
page: 586
nadrukkers, zoowel als de wet in Frankrijk den uitgever eener vertaling van een Engelsch boek, waarvan zich de schrijver de vertaling heeft voorbehouden, als overtreder straft.
Zie hier de consequenties waartoe het zedelijk beginsel van den heer Muller leiden moet. En toch, de geheele Nederlandsche Boekhandel zou wanhopig worden bij het sluiten van een tractaat, waarbij de Engelsche en Nederlandsche diplomatie dat beginsel meende te moeten huldigen, en geheel geen acht sloeg op onze handelsbelangen.
Heeft ook niet de Vereeniging, bij het sluiten van het tractaat met Frankrijk, ons handelsbelang als gekrenkt geacht en dit zoeken te verdedigen, natuurlijk ten koste van het beginsel, hetwelk gezegd wordt dat door de Vereeniging billijk wordt genoemd? Maar dan heeft immers de Vereeniging ook getransigeerd met de zedelijkheid ter wille van het belang van onzen handelsstand, en gij, gij vereenigt u met die transactie? Hoe! het heeft toch even weinig moeite in, om den auteur het regt tot vertaling als tot nadruk te verzoeken, hem een bagatel geld daarvoor te geven; en, weigert hij, of kunt ge niet overeenkomen, welnu, ga voort, gij woordvoerders der zedelijkheid, ga voort!... Dat dan ook deze bron van ons bestaan opdrooge! Zij mag niet springen ten koste der zedelijkheid.
Laat ons eerlijk en opregt zijn: het belang is de hoofdzakelijke hefboom van het streven van alle handelaars. Dit belang is natuurlijk, is geoorloofd. De wijze, waarop men dat belang zoekt, wordt gekarakteriseerd door de wet; door de wet die geschreven is, of door de wet in ons binnenste. Met die wet in ons binnenste heersche echter de een niet over den ander, maar een iegelijk achte die voor zich zelven "de vraag van een goed geweten voor God."
Zorgen wij dan ook met dien maatstaf allereerst voor onze eigene handelsbelangen. De auteur zal waarlijk het zijne wel handhaven.
page: 587
In diens oogen stapelen wij toch reeds menigmaal schatten van zijn zweet en bloed, al betaalden wij vaak meer aan honorarium voor eene onderneming dan deze ons opbragt. De regeringen zullen buiten ons wel zorgen voor het algemeen belang; want inderdaad de Boekhandel en de letterkunde zijn althans in ons land hare troetelkinderen niet. En zoo lang de geschrevene wet of eenig tractaat binnen onze grenzen den nadruk van buitenlandsche werken niet strafbaar maakt - veroordeelen wij elkander dan toch niet uit de hoogte, en dringen wij onze individueele meening toch aan niemand op, zoo lang het van dien nadruk nog met alle regt mag gelden: "Vrijheid in het twijfelachtige."
Wij hebben bij dezen strijd ombekrompen stilgestaan, omdat hij voor den geest van onzen handel in dit tijdperk inderdaad meer dan een oppervlakkige beschouwing verdiende.
Van warme redeneeringen omtrent beginselen, komen wij op den platten grond van zeer alledaagsche handelspraktijk terug.
Op de punten van beschrijving voor de algemeene vergadering van 1852 was door het bestuur der Vereeniging een kort maar hoogst belangrijk voorstel geplaatst; dit namelijk: "tot het benoemen eener commissie, welke, in overeenstemming met het bestuur, belast zou zijn met het onderzoek naar de eenvoudigste en tot het in toepassing brengen meest geschikte middelen, om in den boekhandel tot eene meer geregelde afsluiting der jaarlijksche rekeningen te geraken dan thans het geval kan zijn."
Vrome wenschen! Er waren over dit onderwerp al wat woorden gesproken en geschreven. Jaar in jaar uit waren de Nieuws- en Weekbladen vol geweest van klachten en verzuchtingen over allerlei grieven in betrekking tot de huishouding van den boekhandel. Niemand kon ontkennen, dat er geen vak van handel bestond, waar het zaken-doen zoo onregelmatig toeging als in
page: 588
den boekhandel. Uitgeven en op goed geluk zijn koopwaar in commissie zenden; zijn goed uit handen geven voor een jaar of veel langer, zonder anderen band dan dien van welwillendheid om tusschentijds over zijn eigendom te mogen beschikken; geduldig te moeten afwachten of men er wat van verkocht had of niet, en geheel in het onzekere te zijn, wànneer men over zijn geld van de geplaatste en over zijn niet geplaatste boeken-zelve zou kunnen beschikken: dat was de voortdurende plaag voor den uitgever. Nieuwe artikelen te ontvangen te veel of te weinig; gestoord te worden door tusschentijdsche terugvragen; klaar te moeten staan voor tusschentijdsche betalingen; beknibbeld te worden in zijn rabat; de kans te beloopen om bij het een of ander verzuim aan de kaak gesteld te worden in het Nieuwsblad: dat waren de scherpe dorens voor den debitant.
Wat zou er veel last en beslommering uit den weg geruimd zijn, indien men eens een vast stelsel van handeldrijven en afrekenen bij den boekhandel in zwang kon brengen, gelijk zulks in het buitenland geschiedde!
De Vereeniging had tot verbetering gedaan wat zij vermocht. Zij had niet alleen vrome wenschen, maar groote verwachtingen gekoesterd. Zij had zelfs gedroomd, met haar gezag die zaak op eenmaal en voor goed te kunnen regelen.
Wij zien even naar vroeger voorvallen terug. - In haar reglement
page: 589
van 1841 had zij daartoe het volgend artikel opgenomen: "De Leden dezer Vereeniging zijn verpligt, onverminderd het regt van ieder om dit vroeger te vorderen, uiterlijk vóór den 1en Mei alle Commissiegoederen in natura terug te zenden en geen derzelve, hetzij van het laatst voorgaande, hetzij van vroegere jaren, in commissie te houden of ook de later gedebiteerde op nieuwe rekening te behouden, maar alles wat niet in natura teruggezonden of voorhanden is, te voldoen, tenzij men daaromtrent met den uitgever uitdrukkelijk overeengekomen ware.
"De Leden zijn verpligt met al hunne Correspondenten, hetzij dezelve al of niet in persoon of door hunne gevolmagtigden daartoe tot hen overkomen, hunne rekening geregeld jaarlijks af te sluiten en het saldo te voldoen. Bij nalatigheid daarvan zal het Bestuur, nadat aan hetzelve van dit verzuim met primo Januarij is kennis gegeven, den nalatige aanschrijven, en, zoo deze nog voortgaat in gebreke te blijven, hiervan, ter waarschuwing van den Boekhandel in het algemeen, bij circulaire op den 1en Februarij des volgenden jaars, openbare aankondiging doen."
De leden hadden dit artikel 7 als lammeren onderteekend; in de praktijk waren zij er als leeuwen tegen opgestaan. Of liever, geen sterveling had er zich aan gestoord, of er ooit aan gedacht zich te zullen storen. Wat zouden debitanten aan een Vereeniging hebben, die hun de vrijheid ontnam en die tegenover haar eischen geen voorrechten in de schaal legde? Hoe zou het bestuur er zich ooit aan durven wagen om politie-toezicht te oefenen over de leden, en een zwakken broeder te brandmerken ten overstaan van niet-leden?
Het middel was volkomen gefaald. De bedoeling was overdreven geweest, de werkelijkheid was niet bij machte gebleken eraan te beantwoorden. In den bestaanden toestand was niet het geringste veranderd.
Dat bleek ook de overtuiging van het bestuur reeds in 1847, toen
page: 590
het in de algemeene vergadering het voorstel ter tafel bracht tot het benoemen eener commissie, die zich beraden zou omtrent bepalingen, waarbij voor de leden der Vereeniging - zoo mogelijk in verband met de jaarlijksche bijeenkomst - een vaste tijd, plaats en wijze van vereffening der jaarsrekeningen werd beraamd. - "Wij herinneren ons", zegt een verslag, "geen voorstel, dat zoo groote belangstelling opwekte, geen waarvan men zich zoo schoone verwachtingen voorspiegelde als dit. Het was klaarblijkelijk den voorstellers volle ernst de zaak krachtig aan te vatten en door te zetten, daar er aan het slot van het voorstel op werd aangedrongen, om het verslag der te benoemen commissie te behandelen op eene buitengewone algemeene vergadering, nog in datzelfde jaar (1847) te houden, teneinde de zaak bij aanneming reeds in het volgende jaar in praktijk te brengen". In die commissie moesten natuurlijk personen van onderscheiden handelsrichting zitting hebben, en alzoo werden daarin benoemd C. J. Borleffs, K. Fuhri, H. V. van Gogh, A. C. Kruseman, Fred. Muller, S. E. van Nooten en G. T. N. Suringar, evenwel met toekenning van een vol jaar tijds, opdat zij de zaak van alle kanten zouden kunnen bezien, hun verslag tijdig ter beoordeeling en tot het ontvangen van bedenkingen bij den boekhandel rondzenden en op de volgende algemeene vergadering komen niet den uitslag hunner bevindingen. Dat verslag, als het ontwerp voor een Beurs voor den Nederlandschen boekhandel, vinde in deze bladen een bewaarplaats.
"De Ondergeteekenden hebben de eer, hierbij aan al hunne beroepsgenooten in Nederland aan te bieden een plan, tot vaststelling en regeling van den tijd, de plaats en de wijze van afrekenen in den Boekhandel.
Zij voldoen daarmede aan eenen last, door de Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boekhandels op hen verstrekt, met het oogmerk om aller oordeel en bedenkingen op de hier voorgestelde bepalingen in te winnen en die bepalingen, naar aanleiding dier bedenkingen, zoodanig
page: 591
te wijzigen, als in het meeste belang van allen en ter bereiking van de meest mogelijke éénheid noodig en wenschelijk mag worden geacht, ten einde vervolgens te beproeven of de zaak tot stand en in werking te brengen zij.
Mogten de Ondergeteekenden, op de jongstgehoudene Algemeene Vergadering, het genoegen smaken, het resultaat hunner overwegingen te dezer zake tot beginsel aangenomen en het plan, door hen ontworpen en ingediend, door de overgroote meerderheid der aldaar tegenwoordige Leden toegejuicht te zien: - zij ontvingen, bovendien, in de bij het Bestuur ingekomene en in hunne handen gestelde schriftelijke adviezen van de Leden te Groningen, te Rotterdam, te Middelburg en in het particulier schrijven van andere afwezige Leden, ondubbelzinnige bewijzen van de belangstelling en den bijval, welke het plan bij de Leden in het algemeen heeft gevonden.
Daar nu de belangen van de Leden der Vereeniging geene andere zijn dan die van elken anderen Boekhandelaar, durven de Ondergeteekenden zich vleijen dat de bijval, waarmede het Ontwerp door de Leden der Vereeniging is vereerd, aan hetzelve ook door anderen, die geen Leden zijn, niet zal onthouden worden.
Zij wenschen - en hunne Lastgevers hebben zich met dit gevoelen vereenigd - dat deze Inrigting den gansenen Boekhandel in Nederland omvatte. Zij onderwerpen daarom het geheel en deszelfs deelen aan het oordeel van allen, en zullen dankbaar ontvangen iedere bedenking, welke dit Ontwerp tot eenige meerdere volkomenheid kan brengen.
Zij bevelen het daartoe dringend aan de naauwgezette aandacht en overweging van allen aan, en verzoeken vriendelijk vóór den vijftienden October e. k., aan het adres van den mede ondergeteekende Fr. Muller, Secretaris hunner Commissie, de bedenkingen te ontvangen, die bij de Confraters op het Ontwerp mogten vallen.
Hoezeer genegen om het stilzwijgen voor toestemming en toetreding te houden, aangenamer nog zal den Ondergeteekenden de schriftelijk uitgedrukte goedkeuring zijn, ook van hen, die zonder speciale aanmerkingen te hebben, zich aan het plan wenschen aan te sluiten.
Bij dit plan worden de consideratiën medegedeeld, welke de ondergeteekende Commissie tot de overtuiging geleid hebben, dat de maatregel waarlijk in het belang van allen is. Men hoopt daardoor bij velen, zoo mogelijk bij allen, die nog twijfelen mogten, dezelfde overtuiging te vestigen, en deze pogingen met dat gelukkig gevolg bekroond te zien, dat
page: 592
de voorgestelde bepalingen, behoudens de noodige wijzigingen, reeds op de rekeningen van het volgende jaar 1849 toegepast - en de eerste Bijeenkomst ter algemeene afrekening alzoo in het jaar 1850 gehouden zal kunnen worden.
De beginselen van alle zaken zijn moeijelijk, maar eendragt maakt magt en van de spruit wast weldra een boom. Welligt is het sommigen bekend, dat de Leipsiger Messe door een vijftal Boekhandelaren is begonnen, en zeker behoeft het niet gezegd te worden, hoe die Inrigting tegenwoordig tot algemeen voordeel den geheelen Boekhandel van Duitschland omvat.
Mogt dit voorbeeld en deze navolging ook de onze zijn, en ook deze poging wederom strekken tot bevordering van de belangen des Boekhandels in Nederland!"
"Het is eene waarheid, door de ondervinding gestaafd, bij ieder individu, hoeveel te meer derhalve bij een geheel handelsligchaam, dat het moeijelijk is, eene vastgewortelde gewoonte af te schaffen en haar te doen vervangen door iets nieuws en vreemds. Maar het is even waar, dat het kleingeestig zou mogen heeten, aan het oude te blijven hangen, omdat het oud is, en iets nieuws te verwerpen, omdat men er tegen opziet, zich aan eene verandering te gewennen; en dit wordt geheel strijdend met alle beginselen van handel en met de behoeften van onzen tijd, indien men zijn eigen belang zou verwaarloozen uit vrees voor eenige verandering.
Eene bepaling omtrent eenheid in tijd en plaats ter jaarlijksche algemeene afrekening is zeker geene geringe wijziging in de usances van onzen handel. Maar zij is mogelijk, en de door de Vereeniging ingestelde Commissie meent, na rijp overleg en na naauwgezette inachtneming van alle voor- en nadeelen, voor Debitanten zoowel als voor Uitgevers, haar inderdaad wenschelijk te mogen noemen en haar te moeten aanraden:
1o. omdat zij in het belang is van allen;
2o. omdat zij de orde en den regelmaat in onzen handel bevordert;
3o. omdat zij medewerkt tot vermeerdering van algemeene soliditeit, en
4o. omdat zij den handel zou aanwakkeren.
1. In den handel staat voordeel bovenaan. Niemand zal ontkennen, dat het reizen of laten reizen, om de rekeningen te vereffenen, een groot bezwaar geworden is voor allen, die in meerdere of mindere mate uitgeven. Een groote ruimte van tijd gaat daardoor verloren en een aanzienlijk kapitaal wordt er jaarlijks door buiten den handel en op de rekening der onkosten gebragt, die gedeeltelijk ten laste komen van den Uitgever zelven, ten deele gevonden worden op een steeds verminderd rabat voor Debitanten. Door eene jaarlijksche algemeene bijeenkomst zouden die tijd- en reis- en afrekeningskosten door den Uitgever kunnen worden bespaard en zou hij, zonder meer nadeel voor zich zelven, een uitgebreider voordeel kunnen toestaan aan de Debitanten, die hem door hunne komst daartoe in staat stelden. Over de massa gerekend zou dit meerdere voordeel voor de Debitanten van groote beteekenis worden en ruim opwegen tegen de opoffering van eenigen tijd en kosten van overkomst naar eene bepaalde plaats. Wij verwijzen hieromtrent naar ons na te melden artikel 10 van het Plan.
2. Maar ook de orde en regelmaat in den handel zouden er grootelijks door bevorderd worden. De meeste Uitgevers zijn tegenwoordig gedwongen, een tijdlang hunne zaken aan hunne bedienden over te laten, of hunne bedienden uit te zenden en zich alzoo van hulp te berooven. De Debitant ziet zich ieder oogenblik in zijne zaken gestoord door een adviesbrief van eenen Uitgever, die zijne komst ter afrekening bepaalt, en vindt zich, veelal reeds in het begin van het jaar, beroofd van een kapitaal, dat hem niet zelden in financiële moeijelijkheden wikkelt. Door eene jaarlijksche algemeene bijeenkomst op een billijken tijd, heeft ieder Uitgever en Debitant de gelegenheid, zijne zaken behoorlijk te regelen en zulke geldelijke maatregelen te nemen, als hem in het belang zijns handels noodzakelijk voorkomen.
3. In hoe verre de soliditeit der Confrèrie door eenen jaarlijkschen afrekeningsdag zoude bevorderd worden, hangt met het bovengezegde naauw te zamen. Bij het geringe voordeel, hetwelk den Debitant tegenwoordig in het algemeen wordt overgelaten, is bijkans ieder Boekverkooper, wil hij zich een middelmatig jaarlijksch bestaan verzekeren, genoodzaakt te gelijk Uitgever te zijn, in de hoop op gelukkige ondernemingen. De tijd, om voor debiet te zorgen, wordt daardoor bekrompen; het aantal uitkomende boeken stapelt zich op, en Drukker en Papierverkooper ontvangen niet zelden de fondsen, die voor het betalen van verkocht commissiegoed waren weggelegd. Een ruim rabat, billijk
page: 594
voordeel, zou den ijver tot debiet aanmoedigen, minder onkruid onder het gewas der drukpers doen ontstaan, en langzamerhand den stand van Boekverkooper weder opheffen tot die hoogte, waarvan bij, helaas, in de schatting van ''t publiek tegenwoordig zoo diep vervallen schijnt. - Buitendien, de soliditeit in het prompt afrekenen zoude zich zelve beloonen, de insoliditeit zich zelve benadeelen. Een Boekhandelaar, die jaarlijks voor stipte afrekening zorg droeg, zou niet langer op ééne lijn staan met den minder naauwgezette, iets hetwelk tegenwoordig niet zelden gegronde reden tot klagen geeft. Art. 10 geeft daarvan een voorbeeld. Solide Debitanten zouden door de Uitgevers meer in waarde worden gehouden ten overstaan van nalatigen in den handel, en er zou van lieverlede eene eerste en tweede hand kunnen ontstaan, hetwelk de administratie en de bankroeten voor den Uitgever minder en het voordeel voor den souden Debitant grootelijks vermeerderen zou.
4. Voor Uitgevers en Debitanten eindelijk zou een jaarlijksche afrekeningsdag wenschelijk zijn, om op dien dag of die dagen, tot beider voordeel onderling handel te drijven. Uitgevers en Debitanten zouden er plannen of exemplaren van nieuwe ondernemingen en aanbiedingen ter tafel kunnen brengen, en, door het verleenen van extra voordeelen, door de daar aanwezige Confraters gedeeltelijk voor hunne kosten gedekt worden. Debitanten zouden er belangrijker winsten kunnen genieten, en allen in de gelegenheid zijn, om onderling voordeelig handel te drijven door verkoop, inkoop en ruiling.
In hoe verre de aangrenzende vakken: Drukkers, Papierverkoopers, Binders, Steendrukkers, enz. hunne waren daar ter markt zouden kunnen zenden en alzoo eene eerlijke en voordeelige concurrentie openen, is eene bijzaak, niet regtstreeks onzen handel betreffende, maar in het algemeen belang in geenen deele uit het oog te verliezen.
Art. 1. Er zal door de Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boekhandels worden opgerigt eene Beurs voor den Boekhandel.
Art. 2. Deze Inrigting heeft ten doel: het bevorderen van den handel en het regelen en tot stand brengen eener min kostbare afrekening, dan de bestaande, onder de Confraters.
Art. 3. Zij, die zich hiertoe aansluiten, komen daartoe eenmaal''s jaars bijeen; en wel te Amsterdam, in de tweede helft der maand Mei, of laten zich, voor zoo verre zij verhinderd worden zelf te komen, door een ander vertegenwoordigen.
Amsterdam is na lang beraad gekozen als de eenige plaats, geschikt voor de jaarlijksche Bijeenkomst. Vooreerst, omdat Amsterdam de éénige stad in ons Vaderland is, waarheen men van alle steden op éénen dag reizen kan. Ten tweede, als de woonplaats der Hoofdcorrespondenten. Ten derde, als zeker de geschiktste stad door hare localen, waar men goede gelegenheid heeft, om zich in zulk een aantal te vereenigen en huisvesting te erlangen. Ten aanzien van den tijd waren de gevoelens der Commissie verdeeld, en is men slechts, door wederzijdsche toenadering en bij meerderheid van stemmen, tot een bepaalden termijn gekomen.
Art. 4. De Gemagtigden voor anderen stellen, vier en twintig uren vóór de opening der vergadering, hunne volmagt in handen der na te melden Commissie.
Art. 5. Deze Commissie formeert eene naamlijst der presente en ge representeerde Boekhandelaren, en wijst bij de laatste hunne procuratiehouders aan. Deze lijst wordt in het locaal, waar de Beurs gehouden wordt, opgehangen.
Art. 6. Op den vastgestelden tijd en plaats komen de Boekhandelaren en de Gemagtigden, voorzien van een afschrift of uittreksel hunner rekeningen-courant, of van eenen staat hunner saldo''s en de bescheiden, welke zij ieder voor zich noodig achten, bijeen, om hunne afrekeningen te sluiten.
Om de afrekening zoo gemakkelijk mogelijk te maken, zal de Commissie zich onledig houden met het ontwerpen van een model van een afrekeningboekje, of lijst ter opmaking van afrekeningen.
Art. 7. Ten einde deze rekendag kunne plaats hebben, is het noodzakelijk, dat de terugzending van het Commissiegoed en inzending der rekeningen vóór of uiterlijk op 1o April geschiede.
Art. 8. De voldoening der saldo''s blijft eene zaak tusschen de respective Debiteuren en Crediteuren, en Uitgevers en Assortimenthouders blijven onverlet in hunne vrijheid, om elkander door het doen van voorloopige betaling of het in betaling nemen van promessen die gemakken en inschikkelijkheden te verleenen, welke zij wederzijds zullen goedvinden.
Art. 9. Daar het buiten de bedoeling van dit ontwerp ligt, eenigen inbreuk te maken op de vrijheid, die ieder Uitgever, Hoofd-Correspondent
page: 596
of Leverancier van Buitenlandsche boeken heeft, zoo staat het hem vrij zulke conditiën omtrent de betaling te maken, of aan deze of gene artikelen of leveranciën te verbinden, als hij zal goedvinden.
Art. 10. Zonder beperking van handelsvrijheid, wordt evenwel tot beginsel aangenomen, dat door de Uitgevers in het vervolg alleen netto-prijzen zullen worden berekend.
Er zal door de Uitgevers aan de aanwezige of gerepresenteerde Confraters van vroeger geremitteerd of kontant betaald bedrag der verkochte artikelen 10 pCt. korting worden verleend, terwijl van het resterende bedrag der verkochte artikelen, waarvoor promessen ten genoegen van den crediteur worden gegeven, 5 pCt. zal worden gekort.
Men zie het voordeel dezer afrekening voor Debitanten goed in. De Uitgevers, die tot dit plan toetreden, berekenen voortaan netto-prijzen, bijv. ƒ 1.- netto, verkoope ƒ 1.20. De Debitant, die nu (men berekene het voordeel bij de massa!) voor ƒ 1000.- verkocht heeft van onderscheidene Uitgevers, en deze ƒ l000.- op de Afrekening-bijeenkomst betaalt, geniet voor die kontante betaling 10 pCt. of ƒ 100.-. Betaalt hij van die ƒ 1000.- ƒ 500.- in kontanten en ƒ 500.- in promessen, dan geniet hij
10 pCt. van ƒ 500.- | ƒ 50.- |
en 5 pCt. van ƒ 500.- | ƒ 25.- |
in plaats van ƒ 100.- | ƒ 75.- |
De prompte Debitant heeft dus altijd 5 pCt. vooruit boven hem, die zijne betalingen later stelt.
Wie zich op de Afrekening-bijeenkomst niet bevindt, in persoon of bij gemagtigde, maar later in het jaar zijne afrekening inzendt, geniet in het geheel geene extra percenten, maar betaalt ten volle de netto-prijzen, zoo als ze door den Uitgever op zijne facturen zijn aangewezen.
Art. 11. Er zal op deze bijeenkomst gelegenheid gegeven worden tot het doen van aanbiedingen, het opnemen van bestellingen op uitgegeven of nog uit te geven werken, het sluiten van koopen en verkoopen en wat dies meer zij.
Art. 12. Het huishoudelijk bestuur dezer bijeenkomst wordt opgedragen aan zeven Commissarissen, waarvan drie uit het Bestuur en vier uit de Leden der Vereeniging, telken jare voor het volgende te benoemen door de Algemeene Vergadering.
Art. 13. Deze Commissie benoemt één uit haar midden tot President en één'' tot Secretaris.
Art. 14. Zij laat zich niet in met de geschillen onder de Leden, over hunne wederzijdsche rekeningen of anderzins ontstaan, maar bepaalt hare zorg bij de goede schikking en besturing en den geregelden afloop dezer bijeenkomst.
Art. 15. De Leden, tusschen wie eenig verschil mogt ontstaan, zullen met wederzijdsch goedvinden hunne zaak kunnen voordragen aan de beslissing van twee of meerdere presente leden, met uitnoodiging (des wenschelijk achtende) aan H. H. Commissarissen, om een'' hunner als onevene daaraan toe te voegen.
Art. 16. De Commissarissen dragen vooral zorg, dat men in het afrekenen en onderhandelen door geene locale belemmeringen verhinderd of gestoord worde.
Art. 17. De eventuele kosten van locaalhuur enz. zullen over de aanwezige en gerepresenteerde Boekhandelaren hoofdelijk worden omgeslagen.
Deze kosten kunnen slechts zeer weinig, bij eenig aanzienlijk getal presente Boekhandelaren welligt eenige stuivers, bedragen. De Commissie heeft reeds te Amsterdam voorloopig naar een geschikt locaal onderzoek gedaan, en de eigenaar daarvan heeft te kennen gegeven, dat hij dat locaal ter algemeene vereeniging of Beurs gaarne gratis zoude willen afstaan, indien hij door de van zelve voorvallende vertering der aanwezigen daarin reeds zijne vergoeding mogt zien.
Art. 18. De regeling der betrekking tusschen Gemagtigden en Committenten blijft aan henzelven overgelaten.
Dit stuk, op de algemeene vergadering van 1848 ter tafel gebracht, maar toen nog niet aan den boekhandel rondgezonden, maakte bij de voorloopige behandeling een vrij algemeen gunstigen indruk, zoo zelfs, dat met 68 tegen 8 stemmen de commissie machtiging kreeg met haar arbeid voort te gaan en de overgroote meerderheid, ten voorbeelde voor niet-leden, reeds dadelijk een lijst teekende van instemming. Op deze goede voorteekenen volgde een groote teleurstelling. Nadat het plan in September
page: 598
was rondgezonden, verzetten zich enkele leden zoo scherp, al was dit met weinig afdoende redenen, tegen het plan en ondervond het van andere zijden zoo geringe aanmoediging, dat de commissie begreep van haar kant de zaak niet te mogen doordrijven, maar maar mandaat terug te moeten geven in handen van haar lastgeefster, afwachtende wat daarop de vergadering van 1849 beslissen zou. Van dit besluit rekenschap afleggende, eindigde de commissie met deze woorden: "De Commissie acht het oprigten eener Beurs voor den Boekhandel, volgens hare uitgedrukte beginselen, daarom in geenen deele onmogelijk, zelfs zeer bereikbaar met eenigen vasten wil en naauwe aaneensluiting, en hoogst wenschelijk voor den bloei van onzen algemeenen handel. Maar als Commissie uwer Vereeniging zou zij, bij krachtiger doorzetten harer pogingen, zich schuldig maken aan eene zeer laakbare onbescheidenheid, die welligt hare beschaming zou vinden in de teleurstellende gevolgen, en die daarenboven de eenheid en harmonie, het fondament onzer Vereeniging, zou kunnen ondermijnen.
"Zal men daarmede de zaak als geheel verloren beschouwen? Dat zij verre! Het ontwerp ligt daar en is uit de geschiedenis onzer Vereeniging, uit de geschiedenis van den Boekhandel, niet uit te wisschen. Wat het goeds bevat, zal niet verloren gaan; de ondervinding, in onze poging opgedaan, zal vroeg of laat gebruikt en ten nutte van het algemeen worden aangewend. Wie weet, of niet eene proefneming metterdaad voor sommigen onzer, niet als leden der Vereeniging, maar uit vrije beweging en aansluiting, ons verder bragt, dan breede redeneringen en beschouwingen? Hoe dit zijn moge, de Commissie geeft de hoop niet op, dat er eenmaal iets goeds uit dezen arbeid zal geboren worden, en meent vrijelijk te mogen herhalen de woorden, waarmede zij haar vroeger verslag besloot: dat de spruit eenmaal welligt een boom zal worden, die rijken oogst zal kunnen afwerpen voor de planters en hunne medearbeiders, en dat velen op nieuw dankbaar
page: 599
zullen erkennen de werkzaamheid onzer Vereeniging, die het goede zaad strooide, al moest zij aan anderen de kweeking en leiding overlaten."
Het overgroot gedeelte der vergadering bejammerde dezen uitslag; een minderheid hield zich koel. Het liet zich aanzien, dat zonder botsing de zaak althans niet van de Vereeniging zou kunnen uitgaan. De voorzitter (Suringar) nam alzoo het ontslag der commissie aan, aldus de vergadering toesprekende: "Was het ontwerp der commissie misschien niet rijp voor den Boekhandel, of de Boekhandel op zijn tegenwoordig standpunt welligt nog niet rijp voor het ontwerp, laat ons van de toekomst hopen wat het tegenwoordige, ons niet schijnt te kunnen geven. Ieder onzer is, even als de commissie, overtuigd van de behoefte aan iets beters dan het bestaande. Laat deze aangelegenheid dan eene zaak van overweging blijven voor ieder onzer. Misschien eerst wanneer eene betere, eene eenparige wijze van boekhouden onder ons zal zijn aangenomen en ingevoerd, zal men de mogelijkheid inzien van hetgeen nu te vergeefs werd beproefd."
Zooals wij boven begonnen te zeggen, in 1852 rakelde het bestuur het oude plan weder op. Als toelichting tot zijn voorstel bracht het in: "Hoezeer de gevoelens over de tot heden voorgestelde middelen ook mogen verschillen, meent het Bestuur dat zonder twijfel het grootste gedeelte der Leden het dáárover eens zal zijn, dat het behouden der tegenwoordige wijze van afrekening verre van wenschelijk is. Zij leidt èn tot willekeur èn tot onregelmatigheid; door beiden wordt zoowel aan den kant van uitgever als debitant, vooral daar vele boekhandelaars beide vakken te gelijk beoefenen, ieder denkbeeld van orde in zaken en administratie buitengesloten. - Het Bestuur acht het noodzakelijk dat de Vereeniging voorga, waar alleen vereeniging van verspreide krachten in eene zaak als deze het doel kan doen bereiken."
De vergadering had er niets tegen, andermaal een proef te wagen en benoemde een nieuwe commissie daartoe, bestaande uit H. V. van Gogh, J. C. van Kesteren en Fred. Muller.
Een jaar later bleek dit drietal zelfs tot een tweetal ingekrompen. De midden-genoemde, geen wijziging begeerende, had zich aan de hervormingsplannen onttrokken, en de beide overgeblevenen, leden der vorige commissie, kwamen das als van zelf op het oude beursplan terug. Evenwel met dit onderscheid, dat de proef nu niet van de Vereeniging zou uitgaan, maar van een vrije, al ware het nog zoo kleine aaneensluiting. Zij stelden daarbij de volgende wijzigingen voor:
"1. Te Amsterdam zullen in de tweede helft der maand April die boekhandelaren bijeenkomen, die zich tot eene geregelde jaarlijksche afsluiting der rekeningen met hunne confraters wenschen te vereenigen.
2. Deze zullen aan alle boekhandelaren met wie zij in rekening staan vóór of op 15 Maart, uiterlijk 1o April, inzenden het onverkochte commissiegoed des vorigen jaars en de jaarrekening.
3. Zij zullen met hen die zich tot deze bijeenkomst verbinden, de rekeningen op deze bijeenkomst te Amsterdam sluiten, 5 pCt. van het verschuldigde en daar betaalde wederzijds geven en ontvangen, en voorts 2 pCt. van het daar geregelde en op vasten datum bepaalde saldo.
4. Zij zullen deze voordeelen geenszins toestaan aan hen die tot deze bijeenkomst niet zijn toegetreden.
5. Zoo vele boekhandelaren als zich daartoe vereenigen, zullen in April 1854 voor de eerste maal bijeenkomen en afrekenen, voorts na geëindigde werkzaamheden vergaderen, om te zien welke veranderingen er in dit voorstel (in verband gebragt met het vorige beursplan) behooren vastgesteld te worden, en van hunne meeningen mededeeling doen aan het bestuur der Vereeniging."
Alzoo werd dit lang besproken plan van de Vereeniging onafhankelijk verklaard. De vergadering van 1853 berustte er in met lijdzaamheid, wachtende op de dingen die komen zouden.
En er kwam niets. Een van de meest praktische verbeteringen in den boekhandel was in haar geboorte gestorven.
Na deze korte uitweiding op administratief gebied wachten nog enkele feiten over den handel in het algemeen op vermelding.
Sinds April 1852 ontstond ook hier te lande een groote beweging ten gunste van de bijna overal elders reeds bestaande zucht tot een internationale ruiling van kostbare boeken ten behoeve van openbare bibliotheken. Al was onze boekhandel als handel er maar zijdelings in betrokken, is het feit toch te gewichtig, dan dat het geen aanteekening zou verdienen. De dagbladen waren er in die dagen vol van, en de naam van Alexandre de Vattemare, een Parijzenaar die in verschillende groote plaatsen "conférences" hield ter aanprijzing zijner werkzaamheid, lag op aller lippen. Ook was deze man inderdaad een zeer merkwaardige verschijning. Jacob van Lennep maakte ons publiek meer met zijn vroegeren levensloop bekend, en het romantisch verhaal dier lotwisselingen was wel geschikt de aandacht van ieder, wien ook, op deze zonderlinge persoonlijkheid te vestigen. Wij ontleenen daaruit het volgende
Toen in 1813 de geallieerden in Frankrijk binnenrukten en er dagelijks bloedige veldslagen voorvielen, geraakten de gevangenissen en hospitalen te Parijs opgevuld, zoo met vijandelijke als met Fransche soldaten. Vooral was het getal Pruissen aanzienlijk. Het gevolg daarvan was, dat voor dezen een afzonderlijk hospitaal werd ingericht, waar, tot overmaat van ellende, weldra de typhus uitbrak. De geneesheeren te Parijs, reeds overvloedig met werk bezet, schroomden het hospitaal, waar zoovele Pruissen lagen en waar zulk een aanstekelijke ziekte heerschte, te bezoeken. Het was
page: 602
op dat uiterste, dat de jeugdige geneesheer Vattemare zich aanbood hen onder zijn behandeling te nemen. Zijn menschlievendheid en zorgen werden zoo op prijs gesteld, dat toen de orde van zaken hersteld was en Lodewijk XVIII de regeering weêr in handen genomen had, Vattemare verzocht werd zijn Pruissische convalescenten naar Berlijn te vergezellen en hen daar te blijven verzorgen. De jonge doctor voldeed gaarne aan dien wensch; maar nauwelijks had hij zijn herstellende zieken gerust aan Duitsche collega''s kunnen toevertrouwen, of hij verzocht nu als een gunst van zijnentwege om verder dienst te mogen doen in het hospitaal, waar zijn eigen gekwetste landgenooten verpleegd werden. Dit werd hem niet alleen toegestaan, maar hij werd bovendien voor zijn betoonde menschlievendheid met een Pruissische orde begiftigd. Intusschen keerde Napoleon uit Elba terug, de Pruissen wapenden zich op nieuw tegen de Franschen, en aan Vattemare, die nog altoos, en wel tijdelijk als particulier geneesheer, te Berlijn vertoefde, werd de voorslag gedaan, als officier van gezondheid in het Duitsche leger over te gaan. Dit aanbod werd natuurlijk zijnentwege geweigerd: de Fransche doctor kon toch niet tegen zijn landsbroeders overstaan. Liever werd hij dientengevolge krijgsgevangen verklaard en te Berlijn onder toezicht gehouden. Zijn gevangenschap was daar evenwel alles behalve drukkend. Integendeel. De geestige Parijzenaar was er welkom in de aanzienlijkste kringen. Voor een deel had hij deze gezochtheid te danken aan een eigenschap, die hij zich in zijn jeugd had meester gemaakt, de kunst namelijk om op zeer bedriegelijke manier allerlei geluiden van menschen, dieren en werktuigen na te bootsen. Het gerucht daarvan was naar alle kanten uitgegaan, en meermalen werd Vattemare aangezet daarvan tot zijn eigen profijt - hij was onvermogend en had weinig praktijk - door openbare voorstellingen partij te trekken. Daar kon natuurlijk niet van inkomen. Maar toen op een goeden dag een verarmde
page: 603
vrouw van adellijken Franschen huize hem smeekte haar en de haren te redden door één avond ten haren voordeele op te treden, liet hij zich plichtshalve verlokken en won voor haar handenvol geld. De uitslag was verleidelijk. De jonge Fransche doctor zonder praktijk begon zijn kunst ook tot eigen voordeel aan te wenden, en zoo werd Vattemare, onder zijn voornaam Alexandre, buikspreker en tooneelspeler van een gevierden naam.
In die betrekking reisde hij jarenlang Europa rond, zich niet alleen een aanzienlijk fortuin vergarende, maar tevens met lauweren gekroond. Want Alexandre was niet een reizend kunstenaar van de gewone soort; hij was en bleef wetenschappelijk man. Voor de uitoefening van zijn beroep had hij niet noodig dan een paar avonduren, en den overigen tijd in ledigheid te verslijten was hem een gruwel. Den zelfden man, die ''s avonds zijne grollen verkocht en het publiek deed gieren van pret, vond men ''s morgens op de bibliotheken van zijn verblijfplaats, als een deftig heer snuffelende in allerlei werken van wetenschap. Monsieur Alexandre was een verschijning. Zijn zonderling dubbel-leven werd besproken en deed in alle couranten de ronde. Waar hij kwam, werd hij gevierd. Hij drong zich volstrekt niet op, maar werd in de beste kringen, bij de hoogstgeplaatsten en aanzienlijksten ingehaald als een welkome gast met fijne manieren en een volheid van beschaving en kennis, waaruit hij allergezelligst wist meê te deelen. Aan de hoven van vorsten, bij de beroemdste geleerden en letterkundigen van alle natiën en talen was Monsieur Vattemare een man, die met onderscheiding bejegend werd. "De naam van Alexandre, den tooneelspeler", zegt van Lennep, "was weldra in Europa, ja in alle werelddeelen vermaard; overal wachtten hem de schitterendste engagementen; van overal stroomden de schattingen der verbaasde menigte in zijn kas. Maar ook overal wachtte den man, die zijn beroep inderdaad vereerde, de gunst, ja de vriendschap der koningen, de genegenheid der geletterden
page: 604
en kunstenaars; en zoo hij de gastvrijheid genoot van Nikolaas en Frederik Willem, van de koningin van Engeland enz. enz., hij genoot evenzeer die van Bilderdijk en Southey, van Walter Scott en Thomas Moore, van von Humboldt en van von Arnim, en telde onder zijne vrienden al wat Europa en Amerika voortreffelijks noemen kon."
De bekendheid met zooveel bibliotheken en de aanraking met zooveel personen van gewicht, gedurende een twintigjarige kunstenaarsreis, bracht Vattemare tot het plan van een internationale ruiling van boeken en voorwerpen van kunst en van natuurlijke historie. Het eerste denkbeeld daartoe kwam bij hem op bij het bezoeken van de Duitsche bibliotheken, alwaar vele dubbelen en op de kosten van regeeringen en academiën vervaardigde groote werken voorhanden waren, die vaak geheel onbekend bleven in andere staten, of bedolven in archieven, terwijl zij elders zooveel nut konden stichten. Omgekeerd had men elders weder schatten van kennis, die ginds gebruikt konden worden. Het eerst, in 1832, deelde Vattemare zijn inval meê aan den directeur der kon. bibliotheek te Munchen, Lichtenthaler, die hem terstond aanmoedigde. In het volgend jaar bevond hij zich te Weenen en sprak over de zaak met graaf von Dietrichstein, den bestuurder der keizerlijke museums, die hem onmiddellijk allen bijstand verzekerde en hem alvast het maken van een catalogus van doubletten aanbeval. Spoedig daarop kreeg hij van het Pruissische gouvernement de officieele mededeeling, dat dit bereid was het stelsel in de hand te werken. Op die grondslagen voortbouwende, bekwam Vattemare al spoedig ook den bijval van verscheiden gekroonde hoofden en van de hoofdbestuurders van bibliotheken. De koningen van Pruissen en Denemarken, de keizer van Rusland deden hem in 1834 hun goedkeuring kenbaar maken. In Frankrijk werd zijn plan van 1835 af ijverig voorgestaan. Evenzoo gebeurde dit in 1838 in Engeland, waar
page: 605
hem vanwege het Britsch museum kennis gegeven werd, dat het door de regeering gemachtigd was met hem over den ruil van boeken met buitenlandsche instellingen te onderhandelen. Naar Frankrijk teruggekeerd, vond hij daar zijn denkbeeld al meer en meer gerijpt en vernam hij dat men zijn poging van te grooter waarde zou achten, indien ook Noord-Amerika in dien ruilhandel kon betrokken worden, aangezien daar wellicht schatten des geestes te vinden waren, in ons werelddeel nog geheel onbekend. Alzoo scheepte Vattemare zich in 1839 naar New-York in. Twee jaren lang doorkruiste hij nu de onderscheiden staten der nieuwe wereld en verwierf tot verwezenlijking van zijn grootsch ontwerp bepaalde besluiten van den senaat van Louisiana, van New-York, van Maine en eindelijk, in 1841, van het Bonds-congres. Dit laatste gaf zijn bibliothecaris machtiging om de dubbelen te ruilen, zoo mede alle officieele stukken op last der vergadering gedrukt, waarvan voortaan 50 exemplaren meer zouden worden afgedrukt, ten einde met vreemde regeeringen tegen haar verslagen te worden ingewisseld. De onvermoeide reiziger deed nog een uitstap naar Canada, waar hij-zelf een bibliotheek en een muntverzameling aanlegde, en keerde eindelijk naar Frankrijk terug, medebrengende meer dan 1200 werken, kaarten enz.
In 1841 te Parijs teruggekomen, richtte hij zich op nieuw tot de kamers, om den uitslag zijner reis bekend te maken, en legde nu, met haar goedkeuring, den eersten grondslag van de ruilingen tusschen Europa en Amerika, door de boekerijen van de Fransche kamers, academiën en andere openbare inrichtingen te verrijken met de werken die hij uit de Vereenigde staten had medegebracht. De internationale ruiling was nu geen los denkbeeld, geen opgevat plan meer, maar bestond metterdaad. De vruchten ervan rijpten gaandeweg. De Fransche regeering en instellingen van wetenschappelijken aard beantwoordden met edelmoedigen
page: 606
ijver de bezendingen, welke zij uit Amerika hadden ontvangen. De stedelijke raad van Parijs besloot in 1842 een adres van dankbetuiging aan de Vereenigde staten te richten voor de ondervonden heuschheid, en van alle kanten, van aanzienlijken en geleerden, stroomden Vattemare werken en beloften toe, om de beweging te steunen, die hij ter bevordering van alle takken van menschelijke kennis zoo grootsch in het leven had geroepen.
In 1846 had Vattemare reeds meer dan 6000 kapitale boekwerken en 300 kaarten, behalve een tal van medailles enz. tusschen Frankrijk en Amerika uitgewisseld. Door deze voldoening aangevuurd besloot hij in 1847 met al den voorraad dien hij vergaderd had op nieuw een Amerikaansche reis te ondernemen. Niet alleen bijval, maar geldelijke schadeloosstelling werd hem daarvoor van de zijde der Fransche regeering verleend, en die van Amerika haastte zich van haren kant, alle mogelijke vrijheden te waarborgen voor het overbrengen der 51 kisten, waarin hij 11.500 pond gewichts aan boeken overvoerde.
Deze tweede reis was in haar gevolgen niet minder gunstig dan de eerste. Ruim vier jaren bleef hij er, maakte tochten naar alle streken, richtte commissiën op voor vaste correspondentie, stichtte met hulp der regeering openbare bibliotheken waar die nog niet bestonden, regelde haar onderling verband en dat met die in Europa, met name tusschen Frankrijk, België, Nederland, den Kerkelijken staat, Pruissen, Rusland, Zweden en Wurtemberg, bedong wederzijdschen vrijen invoer en verzond in dien tijd meer dan 100 kisten met kostbare en meest aldaar onbekende werken naar Europa. De groote rechtsgeleerde Mittermaier, te Heidelberg, schreef een open brief, om Vattemare dank te betuigen voor de onschatbare diensten, die hij der staatswetenschap bewezen had, door het doen bekend worden van oude en nieuwe archiefstukken uit de nieuwe wereld, en even als deze betoonden de meest onderscheiden mannen van wetenschap
page: 607
uit alle oorden hem hun ingenomenheid. Op dezen tweeden tocht vergaarde Vattemare niet minder dan ruim 34000 boeken en geschriften en eenige duizende kaarten, platen en medailles, welke schatten hij tegen doubletten aan verschillende landen verdeelde. In December 1850 was hij weder in Parijs terug en meende nu te moeten uitlokken een vaste centraal-commissie van staatswege, die zijn al te uitgebreide taak zou overnemen en waarvan hij alleen als agent zou werkzaam zijn. Volgens zijn ontworpen statuten kwam weldra dit hoofdbestuur tot stand. Er was nu een officieele internationale ruiling op breede schaal en op vasten regel gevestigd tusschen de Europeesche volken onderling, ook met Amerika.
Ten einde al die zaken op een behoorlijken voet te brengen was Vattemare gedurig op reis, trekkende van het eene land naar het, andere, overal draden aanknoopend met het centraalbureau te Parijs, en overal met eer en glans ontvangen.
Zoo kwam hij, daartoe van regeeringswege aangezocht, in het voorjaar van 1852 ook hier te lande. Onder groote belangstelling hield hij te Amsterdam en te Leiden een paar "conférences", waarin hij een allerboeiendst verslag deed van zijn merkwaardige tochten. De hoofdzaak daarvan, d. w. z. het plan en de wijs van uitvoering, werd onmiddellijk daarop den volke bekend gemaakt in een adres in verschillende dagbladen en onderteekend door de HH. S. Vissering, L. J. F. Janssen, L. P. C. van den Bergh, J. H. Scholten, J. Geel, G. J. Verdam, B. W. Wttewaall, J. F. Bodel Nijenhuis, N. C. Kist, C. P. Temminck, P. O. van der Chijs en J. M. Presburg. - Bij al de eerbewijzen, Vattemare in andere landen van rijkswege en van wetenschappelijken kant te beurt gevallen, en bij de warme belangstelling, die hij ook hier onder de geleerde wereld vond, maakt de volgende brief een eigenaardig en wel eenigszins leuk figuur:
''s Gravenhage, den 17en April 1852.
"Met belangstelling heb ik kennis genomen van uwe gedurende vele jaren met onvermoeiden ijver en persoonlijke opofferingen voortgezette pogingen om tusschen de onderscheidene natiën eene ruiling van boekwerken en andere voorwerpen van kunst en wetenschap tot stand te brengen. De uitkomsten doen zien dat uw plan doordacht en voor verwezenlijking vatbaar is. Ook Nederland schijnt van dat ruilstelsel goede vruchten te mogen verwachten. De wijze, waarop uwe mededeelingen en verzoeken hier te lande zijn ontvangen, is een bewijs, dat men u gaarne in uwe onderneming wil te gemoet komen, en ik verheug mij over de deelneming, die gij in zoo ruime mate hebt ondervonden. Het Gouvernement vindt daarin krachtigen steun om hetgeen van zijne zijde reeds werd begonnen, uit te breiden. Op nieuw is een aanzienlijke voorraad werken, van Regeringswege uitgegeven, bijeenverzameld om ter uwer beschikking te worden gesteld: de medewerking van geleerde genootschappen en particulieren zal dit getal doen aangroeien. Ten einde nu voor het vervolg de ruiling gemakkelijk te maken en U tevens een blijk te geven, dat het Gouvernement uwe loffelijke pogingen om de gemeenschap van de schatten der beschaving tusschen de volken te bevorderen, op prijs stelt, heb ik de eer, namens den Koning, U bij deze de betrekking op te dragen van Agent voor Nederland.
"Het is eene onderscheiding, waarvan gij U zult bedienen als middel en waarborg, om de bereiking van uw edel en hoog doel meer en meer te verzekeren.
De Minister van Binnenlandsche Zaken.
Thorbecke."
Met deze Nederlandsche hulde van "Agent" omstraald ging Vattemare weêr naar Parijs terug, daarom toch niet minder
page: 609
ijverig met een daartoe gekozen commissie onze Nederlandsche belangen behartigende.
Deze commissie wendde zich in het vuur harer taak allereerst tot den boekhandel. Zij vroeg van alle uitgevers een zeker getal hunner uitgaven gratis, om die te doen dienen tot verrijking der binnenlandsche en tot ruiling met buitenlandsche bibliotheken. Wanneer daar bij de oplaag op gerekend werd, zouden de kosten van papier en drukken niet noemenswaard zijn in verhouding tot het goede doel dat daarmede beoogd werd. De meeste uitgevers begrepen dat evenwel anders. Hoe ook ingenomen met de zaak zelve, meenden zij toch, dat een dergelijk offer wel wat veel gevergd was, en dat zij als handelaars niet op den cijns konden gesteld worden om binnen- en buitenlandsche boekerijen van present-exemplaren te voorzien. Deze zoogenoemde bekrompenheid gaf aan velen aanstoot. Men beschuldigde den Hollandschen boekhandel, alles van de wetenschap te willen halen en niets aan de wetenschap te willen afstaan; en of de uitgevers daartegen nu ook al aanvoerden, dat zij bij het becijferen vooral van streng wetenschappelijke en dure ondernemingen wel zeer zeker rekenden op eenig debiet aan openbare bibliotheken, het hielp weinig: de auteurs en de commissie bleven verbolgen. Enkele stemmen zelfs verhieven zich in het openbaar om alle schrijvers van Nederland in het vervolg aan te manen hun drukkers en uitgevers "op te leggen" een getal exx. aan het ruilingfonds om niet te verstrekken. Ook de Vereeniging werd erin gemoeid. De commissie ziende, dat de vlieger niet opging, trad van haar kant eenigszins terug door haar "zeker aantal" tot "drie exx. of meer" te beperken, en het bestuur der Vereeniging begreep nu in November 1853 alleszins voegzaam de volgende circulaire aan de leden te kunnen richten:
"Het zal zeker uwe belangstelling niet ontgaan zijn, dat in het vorige jaar de Heer Alex. Vattemare onderscheidene plaatsen
page: 610
onzes Lands bezocht, en de medewerking van alle mannen van wetenschap en letteren inriep voor zijn plan van "internationale ruiling." De Dagbladen hebben toen ter tijd dit plan breedvoerig behandeld en het wenschelijke en nuttige er van aangetoond. De Heer Vattemare, die in Parijs een boekenschat trachtte te verzamelen uit alle Landen en uit alle vakken van kennis en kunst, wenschte deze boeken weder aan te bieden aan zulke openbare of Lands-bibliotheken, waar ze nuttig en eervol zouden geplaatst zijn, en daarvoor in ruiling weder andere te ontvangen, welke door zijne zorgen op dezelfde wijze naar elders zouden worden heengezonden. Van verschillende zijden in dit wetenschappelijk voornemen toegejuicht, en zelfs door de Landsregering ondersteund, vertrok de Heer Vattemare, na eenige betrekkingen te hebben aangeknoopt, naar Parijs, het behartigen zijner plannen hier te lande verder overdragende aan eene Commissie, bestaande uit de Heeren: L. J. F. Janssen, J. W. Holtrop en R. C. Bakhuizen van den Brink, te ''s Hage.
Van deze Commissie heeft het Bestuur onzer Vereeniging een aanzoek ontvangen van den volgenden inhoud:
"De ondergeteekenden hebben de eer u een Programma van het doel, den aard en de inrigting hunner werkzaamheden als Commissie voor de internationale ruiling van voorwerpen van Wetenschap en Kunst te doen toekomen, en uwe krachtige ondersteuning ter bereiking van haar doel dringend in te roepen. Gij zult daaruit ontwaren, dat eene der voorwaarden, waaraan het wèlslagen van hunne taak verbonden is, deze is, dat er steeds een genoegzaam fonds van boeken voorhanden zij, waarmede de ruiling kan worden gedreven. Het is hun daartoe wenschelijk voorgekomen, u, als representerende den Nederlandschen Boekhandel, den volgenden voorslag te doen: de uitgevers van alle oorspronkelijke boekwerken zullen uitgenoodigd worden daarvan drie of meer Exemplaren ter beschikking der Commissie te stellen.
page: 611
De ondergeteekenden meenen, dat de onkosten eener zoo geringe vermeerdering van oplage voor de uitgevers niet bezwarend kunnen zijn, te meer, daar ten onzent bijzonder kostbare prachtwerken doorgaans met ondersteuning der Regering worden in het licht gegeven. Voor het debiet van het werk is de inwilliging van hunnen voorslag niet schadelijk, maar veeleer bevorderlijk. Immers de ondergeteekenden verbinden zich die werken nergens anders dan buitenslands te plaatsen, en zij vertrouwen juist door die verspreiding van de Nederlandsche literatuur over onze grenzen aan den aftrek van het werk en den roem onzer wetenschap evenzeer bevorderlijk te zijn. Onder oorspronkelijke boekwerken wenschen de ondergeteekenden ook te verstaan alle nieuwe uitgaven van oudere werken, vertalingen uit doode of buiten-Europeesche talen en zulke vertalingen, waarin het oorspronkelijke grootendeels omgewerkt of door belangrijke toevoegselen verrijkt is. Bij het doen van hunnen voorslag kan het niet anders, of de eervolle rang, dien de Nederlandsche Boekhandel eenmaal in Europa besloeg, moest den ondergeteekenden voor den geest staan. Het is wenschelijk, dat zij dien rang herneme, en een der middelen daartoe dunkt ons te zijn, het meer bekend worden buiten ''s lands van de vruchten der Nederlandsche pers. Liever echter dan tot dergelijke berekeningen hunne toevlugt te nemen, vertrouwen de ondergeteekenden, dat uwe liefde voor den nationalen roem en uw ijver voor de wetenschap de krachtigste drangredenen zullen zijn, om welke gij hunnen voorslag wel in ernstige overweging zult willen nemen en uwe confraters welwillend aanbevelen.
"Met alle achting hebben wij de eer te zijn,
De Commissie voor de internationale ruiling van voorwerpen van Wetenschap en Kunst.
L. J. F. Janssen.
J. W. Holtrop.
R. C. Bakhuizen van den Brink."
"Wij meenden het meest doelmatig te zijn dezen brief in zijn geheel aan de Leden der Vereeniging mede te deelen en u bescheidenlijk uit te noodigen, in het belang onzer letteren en welligt in dat uwer fonds-artikelen, aan het verzoek der Commissie te voldoen. Mogt gij hiertoe bereid zijn, dan moeten de inzendingen geschieden aan het Departement van Binnenlandsche Zaken, met bijvoeging der bestemming: "Voor de Commissie der Internationale ruiling."
De onderlinge ruiling van boeken tusschen de verschillende volken trad nu in volle werking. In de eerstvolgende jaren roemden onderscheiden verslagen uit Europa en Amerika de uitstekende vruchten, die men overal aan de werkzaamheid van Vattemare als secretaris van het centraal-bureau te Parijs te danken had. Alleen hier te lande liet zij niet veel merkwaardige sporen achter. Later verflauwde ook de belangstelling, Natuurlijk. Men had het centraal-bureau niet meer noodig. De bibliotheken kenden wederzijds elkanders behoeften; de regeeringen wisselden onderling beleefdheden; de antiquaren in alle landen waren op hun post; zij zonden hun magazijn-catalogen, met toelichtingen in onderscheiden talen, bij honderden naar alle streken uit. De ruiling en het debiet hadden zich zelve geregeld. In België werd het stelsel bij kon. besluit van 17 Mei 1871 van regeeringswege in praktijk gebracht vooral voor tijdschriften en kunstwerken. "De letterkundige afdeeling dier commissie", schreef een Vlaamsch blad, "samengesteld uit de heeren Alvin, Châlon, Ruelens en Scheler, heeft eene circulaire gezonden aan de geleerde genootschappen in België en aan de bestuurders van tijdschriften. Het doel dier circulaire is, de vereischte gegevens te verzamelen tot eene mogelijkst volledige lijst der in België uitkomende tijdschriften, met aanduiding van hunnen aard, wijze van uitgave, inteekenprijs, enz. Die lijst zal worden overgemaakt aan de geleerde genootschappen en tijdschriftbestuurders in het buitenland,
page: 613
met verzoek van opgave der werken, die zij, in ruiling tegen hunne eigene schriften, zouden wenschen te ontvangen. De commissie - onder eerevoorzitterschap des Graven van Vlaanderen, die met het plan zeer ingenomen schijnt - hoopt op die wijze in staat gesteld te worden, het grootst mogelijk getal uitheemsche periodicals onder het bereik der Belgische lezers te brengen, en, wederkeerig, den Belgischen oneindig meer lezers in den vreemde te verschaffen, dan tot nog toe het geval is. Er is geen twijfel aan, of de verwachting der commissie zal worden vervuld; haar doel is voorzeker loffelijk, en de verwezenlijking zal geene zwarigheden aanbieden, vooral wanneer, zooals te voorzien is, alle gouvernementen zich in dezelfde mate als de Belgische de zaak aantrekken. De regeering heeft zich namelijk, naar ons verzekerd wordt, bereid verklaard, zooveel exemplaren der Belgische tijdschriften en uitgaven van geleerde genootschappen, als haar door het buitenland mochten gevraagd worden, hetzij aan te koopen, hetzij tegen de verlangde buitenlandsche werken - van gelijke waarde natuurlijk - in ruiling te nemen."
Dit voorbeeld van het Belgische gouvernement is zeker navolgenswaardig voor alle staten. Had er bij voorbeeld op het gebied van het lager en middelbaar onderwijs een internationale ruiling plaats, hoe zou het schoolwezen in alle landen door onderlinge vergelijking daarmeê gebaat worden! En evenzeer de boekhandel, bij nieuwe plannen van ondernemingen op het zoo weinig bekend gebied van opvoeding en onderwijs wat het buitenland betreft. - Dit slechts in het voorbijgaan.
Vattemare stierf in 1864, als een oud en schier vergeten burger, te Parijs, in de benijdenswaardige bewustheid veel te hebben toegebracht tot de wetenschappelijke toenadering der beschaafde natiën.
De geest van een nieuw letterkundig, of laat ons liever zeggen
page: 614
letterlievend, leven, die zich begon te toonen over onze geheele maatschappij, zoowel bij haar lezende als bij haar schrijvende leden, greep ook het jonge Holland der boekverkoopers aan. Vijf jeugdige boekhandelaren van talent en ijver: P. N. van Kampen, W. H. Kirberger, P. Kraaij Jr., J. C. Loman Jr. en Mart. Nijhoff, toen nog in de zaak van Fred. Muller werkzaam, hadden zich sedert 1848 tot een vriendenkring vereenigd en gevoelden zich in 1851 opgewekt tot het oprichten van een nieuw orgaan voor den boekhandel, dat beter aan het doel zou beantwoorden dan het bestaande Nieuwsblad. Op 4 October van dat jaar gaven zij hun eerste blad in het licht. "Wij meenen", zeggen zij o. a. in de inleiding, "wij meenen, dat er in een tijd, waarin het bij velen blijkbaar is, dat de Boekhandel niet alleen om gewin wordt gedreven, maar ook uit liefde voor een vak, zoo naauw met de Letterkunde verbonden, velen met ons de behoefte zullen gevoelen aan een blad, dat zich niet bij uitsluiting tot de stoffelijke belangen van dien handel bepaalt, maar waarin de boekhandelaar, behalve die zaken, welke hem nuttig zijn in het uitoefenen van zijn beroep en die hem de moeijelijkheden, daaraan verbonden, verligten kunnen, ook een geregeld overzigt verkrijgt van alles wat er in den Boekhandel omgaat, zoo in dien handel zelf, als in hetgeen daarop de naauwste betrekking heeft. - Door zoodanig blad wordt hij tevens in de gelegenheid gesteld, met beroepsgenooten zijne gedachten te wisselen over zaken dien handel betreffende, ten einde elkander licht te verschaffen in dikwijls moeijelijk te beslissen vraagstukken, en mededeeling te doen van feiten uit de geschiedenis van onzen handel, wanneer die kunnen strekken tot beter verstand van het bestaande, tot leering en waarschuwing.
"Aan dit een en ander wenschen wij in de eerste plaats bevorderlijk te zijn. Liefde voor onzen handel spoorde ons voor eenige jaren aan, ons tot eenen vriendenkring te vereenigen,
page: 615
waarin wij vertrouwelijk onze gedachten wisselden over de belangen van ons beroep; liefde voor onzen handel was het evenzeer, die ons deed besluiten de uitgave van dit blad op ons te nemen."
Met aanbeveling in de medewerking van alle belangstellenden plaatste zich alzoo het Weekblad voor den Boekhandel naast het Nieuwsblad, dat hierdoor een scherpen mededinger kreeg.
Waren er altoos nog velen, die aan het oude blad gehecht bleven en die in de mededinging van het nieuwe een niet onberispelijke daad zagen, niettemin vond het Weekblad weldra de noodige aandacht en ondersteuning, omdat het ontegensprekelijk veel beter was. Behalve een zorgvuldiger redactie van den algemeenen inhoud, gaf het bijna elke week een hoofdartikel, dat, goed gedacht en goed geschreven, het een of ander onderwerp den handel betreffende te berde bracht. Onderscheiden van die opstellen, meestal van de hand der redacteuren zelven, ook soms ingezonden door anderen, maar helaas niet door de schrijvers onderteekend, werden later verzameld in den bundel Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederl. Boekhandel.
Het spreekt wel van zelf, dat de opgang van het Weekblad den uitgever van het Nieuwsblad in zijn persoonlijk belang moest benadeelen, vermits hij een gedeelte van zijn debiet verloor, al spande hij ook alle krachten in, om van zijn kant zijn blad met den nieuweling te laten wedijveren. Zijn klachten daarover waren alles behalve onbillijk en vonden bij velen weerklank. Bovendien, nu er twee bladen waren, hadden de meeste boekverkoopers dubbele kosten, zoowel voor het aanschaffen dier bladen als voor het plaatsen hunner advertentiën. Een en ander bracht het boekverkoopers-college te Rotterdam ertoe, om in 1853 het plan in overweging te geven, dat de Vereeniging voortaan haar eigen orgaan zou hebben, tot mededeeling van de van haar uitgaande officieele stukken, en zoodoende buiten den twist blijven in welk der beide bladen zij die, wel of niet, zou hebben te plaatsen.
page: 616
Na vrij wat geschrijf en gewrijf hierover, besloot de Vereeniging, de rechten van eerstgeboorte aan het Nieuwsblad toekennende, dit blad, met de noodige verbetering van den inhoud, met Januari 1855 te doen voortzetten als haar eigen orgaan.
Het Weekblad trok zich nu uit eigen beweging, met opoffering zijner voordeelen en geheel ter wille der goede zaak, terug. In het laatste nommer, van 26 December 1854, nam de redactie een waardig afscheid. Zonder eenige bitsheid of grief begroette zij het herboren Nieuwsblad als haar plaatsvervanger. Na een driejarig bestaan mocht zij, meende zij, al was het niet met volkomen tevredenheid over haar arbeid, toch wel met eenige voldoening terugzien op haar poging. Zij zou zich gelukkig prijzen, indien haar streven vruchten mocht dragen voor de toekomst en indien de vroeger door haar aanvaarde taak met nieuwen ijver en verjongde kracht mocht worden voortgezet door een zoo machtig lichaam als de Vereeniging.
Van de verdere geschiedenis van het Weekblad meenen wij ons te mogen ontslaan, met verwijzing naar de zoo breedvoerige en verdienstelijke behandeling van dit onderwerp door Mr. Sautijn Kluit, opgenomen in het 2e deel van de Bijdragen.
De boekhandel mag de verplichting niet vergeten, die hij heeft aan het vijftal oprichters en redacteuren van het Weekblad, dat zoo véél heeft toegebracht tot de degelijker beoefening van ons vak in later jaren.
Deze poging stond trouwens niet alleen. Ook van andere zijden kwamen teekenen van nieuw leven.
Met het begin van 1856 verscheen bij en door Mart. Nijhoff een Nederlandsche Biblographie, Lijst van nieuw-verschenen boeken, kaarten, enz. Het drieledige doel dexer uitgaaf was: 1o de verspreiding onder het publiek; 1o om tot gids te dienen voor debitanten,
page: 617
en 3o om tot grondslag te dienen voor een algemeene Nederlandsche bibliographie.
Naar aanleiding hiervan, in elk geval gelijktijdig, nam de Vereeniging in 1856 het besluit, dat van harentwege zou uitgegeven worden een Systematische Catalogus der Nederlandsche Letterkunde over de jaren 1790 tot 1858. Aan een commissie, bestaande uit Ered. Muller, J. H. Gebhard en Mart. Nijhoff, werd opgedragen daarvoor een plan te ontwerpen en dit zoo spoedig mogelijk publiek te maken, opdat men, bij een zoo gewichtigen arbeid als dezen, gelegenheid zou hebben zijn aanmerkingen meê te deelen vóór dat met de samenstelling een begin werd gemaakt.
Dit ontwerp kwam in de vergadering van 1857 ter tafel en hield, behalve kleinere bepalingen, als hoofdzaak in, dat die catalogus, of dat register, zou bevatten een zoo kompleet mogelijke opgaaf van al de in genoemd tijdperk verschenen werken, met uitzondering evenwel van de dissertatiën, terwijl van de werken door de verschillende genootschappen uitgegeven alleen die zouden worden vermeld, welke afzonderlijk in den handel waren gebracht. Zij zouden volgens een wetenschappelijk stelsel worden verdeeld in hoofdafdeelingen, en deze zooveel noodig weder in onderafdeelingen, in dier voege dat alle werken over hetzelfde onderwerp bij elkander zouden komen te staan en men derhalve met een oogopslag zou kunnen zien, welke werken over eenig onderwerp verschenen waren. Door de commissie werd hiervoor in beginsel aangenomen het stelsel van Ersch. Waar de kennis der commissie voor de juiste indeeling mocht te kort schieten, zou de hulp worden ingeroepen van geleerden in bepaalde vakken. Ieder titel zou zooveel mogelijk worden verkort, zonder aan de duidelijkheid te kort te doen. Bij elken titel zou de naam der plaats en des uitgevers benevens de prijs der oorspronkelijke uitgave vermeld worden, vermits het ondoenlijk was de lotgevallen van ieder boek in zoovele jaren in zijn geheel na te
page: 618
gaan en de veranderingen van uitgever en prijs bij allen te vermelden. Aan het geheele werk zou een alphabetisch register der schrijvers worden toegevoegd.
Het spreekt van zelf, dat dit ontwerp met de voorbereidende maatregelen van uitvoering door de uitstekende mannen, die deze zaak hadden ter hand genomen, met de noodige zorg gewikt en gewogen was. Ook werd het van allerlei kant luide toegejuicht, omdat het voor den man van studie van evenveel waarde was als voor den handelaar. Maar met het ontwerpen en aanmoedigen van een onderneming is zij nog niet tot stand gebracht; dat scheelt veel. Hier bleek zulks weêr ten bedroevendste. Onderscheiden bibliografen, oudere en jongere, werden tot den arbeid aangezocht en met al de voorliefde die de commissie voor haar taak koesterde zelfs aangedreven. Tien jaren lang was het een wisseling van beloven en teleurstellen. Zou de catalogus aan zijn doel beantwoorden, dan moest hij volledig en nauwkeurig zijn, althans zooveel mogelijk. En tegen dezen gewetensplicht bleken goede wil en boekenliefde machteloos op te tornen. Na heel wat briefwisseling - waarvan de verslagen der Vereeniging vol zijn, maar die wij niet aanroeren omdat zij niet tot eenig feit mocht leiden - werd het schoone plan in 1870 voorloopig opgegeven en legde Gebhard zijn correspondentie in het archief der Vereeniging neêr met de moedelooze verzuchting: "dat zijn droom van een systematischen catalogus voor hem de werkelijkheid geworden was van een systematische ellende."
In den Almanak voor de Nederlandsche West-Indische Koloniën en de kust van Guinea, voor 1859, plaatsten de uitgevers Gebr. van Cleef een lijst van boeken enz. over de Nederl. W. I. bezittingen en aangrenzende landen. Zij bevatte een nauwkeurige opgaaf van alles wat over dat onderwerp verschenen was in Nederland en in het buitenland, niet alleen afzonderlijk, maar ook in tijdschriften, dagbladen enz. Jaarlijks zou die lijst aangevuld en
page: 619
alzoo een belangrijke bibliographie worden voor dit gedeelte onzer koloniën.
In de Konst- en Letterbode van 1854 en 59 kwam een oproeping van Fred. Muller voor, om hein behulpzaam te zijn in het opsporen van oude Hollandsche reisjournalen, waarvan hij trachten wilde een zooveel mogelijk volledige bibliographie samen te stellen. Aanleiding daartoe had hij gekregen door een opdracht, hem uit Rusland geworden, om te verzamelen al wat in Nederland betreffende Rusland in het licht gegeven was. De rijkdom van deze nog in het geheel niet systematisch bewerkte literatuur had hem aangespoord in deze richting voort te werken. Des te meer werd hij daartoe aangemoedigd, toen hij een bondgenoot vond in den Duitscher. Dr. Asher, die naar Holland overkwam bepaald met het doel om te onderzoeken wat hier te lande over Amerika geschreven was. Van dit wederzijdsch onderzoek kwam, onder Muller''s krachtige medewerking, een verslag uit, van 1854-67, onder den titel: A bibliographical Essay on the Dutch books and pamphlets relating to New-Netherland and to the Dutch West-India Company and its possessions in Brazil, Angola etc., with Maps, Charts etc. Compiled from the Dutch public and private Libraries and from the collection of Mr. Fred. Muller in Amsterdam, by Dr. G. M. Asher.
Door deze voorbeelden, die wellicht met menig ander te vermeerderen zouden zijn, wenschen wij alleen een bewijs te geven van vooruitgaanden ernst.
Was alzoo de boekhandel begonnen zich steeds degelijker te doen beoefenen, daarvan werd nader blijk gegeven door een nauwgezetter werk maken van het stelselmatig regelen van boekenlijsten en verkoop-catalogen. De eerste openbaring van dezen ijver openbaarde zich, gelijk wel meer gebeurt, in minder aangenamen vorm: dien van kritiek. Zoo werd jaarlijks Brinkman''s
page: 620
Naamlijst van uitgegeven boeken tot wrijfpaal genomen. Hoeveel zorg daaraan ook ten koste werd gelegd, zij was ternauwernood in het licht'' of Nieuws- en Weekblad velden daarover een hoog woord. Voor den bekwamen samensteller mocht dit een telkens herhaalde grief wezen, toch waren deze aanmerkingen nuttig en leerzaam voor ieder die van bibliographie werk maakte. Frederik Muller, de voorganger, men zou kunnen zeggen de hoogleeraar, op dit terrein, drong er met al de warmte van zijn voorliefde op aan, dat vooral jongelieden, aanstaande boekverkoopers, zich daarop toch wat meer zouden toeleggen. Als zij maar wat meer tijd aan studie wilden geven, zouden zij zich zelven en den handel tot wat meer eer strekken.
Voor dergelijke vermaningen waren de ooren open, omdat bij het jonger geslacht zich al meer en meer wezenlijke toewijding openbaarde, en omdat de ouderen hen daarin toonden voor te gaan.
De jaren, waarover wij in dit gedeelte het oog laten gaan, kenmerken zich inderdaad door het vertoon van een in allen deele opgewekt handelsleven. Het getal boekverkoopers breidt zich uit tot naar afgelegen kleine gemeenten; uitgevers zetten kloeke ondernemingen op het touw en beijveren zich om wat zij doen goed en degelijk te doen. Nooit is er zooveel vlijt aan den dag gelegd om plannen te doen slagen en het debiet op te voeren, getuigen de reusachtige en menigte advertentiën, de stortvloed van prospectussen. In één woord, er is overal groote beweging in den handel.
Uit dien zelfden geest ontsproot het voorstel, dat op de vergadering der Vereeniging in 1854 in behandeling gebracht werd: "het benoemen eener commissie, belast niet het onderzoek naar de meest doeltreffende middelen, om den Nederlandschen boekhandel meer in verbinding te stellen met, en bekend te doen
page: 621
worden in het buitenland." De redenen tot dit voorstel waren zonneklaar. "Het is niet te ontveinzen", zoo luidde de toelichting, "dat de Nederlandsche letterkunde en boekhandel in het buitenland minder bekend zijn dan zij verdienen. De oorzaken daarvan zijn veelvuldig, maar de middelen tot herstel buiten twijfel nog niet allen beproefd. En daar het voor den bloei van onzen handel van het hoogste belang is om al de nog aan te wenden middelen daartoe op te sporen en te kennen, zoo wordt het geraden geacht, deze zaak in de ernstige overweging te geven van eenige desbevoegden".
Deze gedachte vond natuurlijk ondersteuning. Vooral de vurige Otto Petri, die in Rotterdam een bloeiende import- en debietzaak van Duitsche boeken dreef, gaf zijn verbazing te kennen over de ondervinding door hem opgedaan omtrent de volslagen onkunde van Duitsche boekverkoopers met onze literatuur en haalde voorbeelden aan, hoe gemakkelijk het zou zijn menig wetenschappelijk werk in openbare en bijzondere bibliotheken geplaatst te krijgen, indien er slechts de aandacht op gevestigd werd. Even zoo zou het waarschijnlijk gesteld zijn in België, Frankrijk, Engeland en Amerika. Hij gaf in overweging, een proef te nemen door een opgaaf van nieuwuitgekomen Hollandsche boeken te plaatsen in Hinrichs'' Verzeichniss der Bücher, waarvan ongeveer 30000 exx. door alle landen verspreid werden. Genoeg, dat het voorstel algemeenen bijval vond, en dat E. J. Brill, H. A. Kramers, Mart. Nijhoff, en Otto Petri, allen invoerders van buitenlandsche boeken en dien ten gevolge het meest met onderscheiden landen in betrekking, de opdracht kregen om te zamen de zaak te overwegen en te bespreken.
Na een voorloopig verslag aan het bestuur, waarin de commissie betoogde, dat zij zich wel bevoegd achtte tot het opmaken van eenvoudige boeken-lijsten, maar alle verdere omschrijving of aanbeveling van uitgaven overgelaten diende te worden aan de
page: 622
eigen moeite en inzichten van den belanghebbende, en na te hebben meëgedeeld, dat zij de firma Hinrichs te Leipzig bereid gevonden had, den Nederlandschen boekhandel ter wille te zijn, kwam zij op de vergadering van 1855 met een omschreven voorstel voor den dag, waarvan dit de korte inhoud was:
"I. dat door de Vereeniging, tot een proef, gebruikt zou worden gemaakt zoowel'' van den halfjaarlijkschen als van den driemaandelijkschen Hinrichs''schen Catalog, om daarin te doen opnemen lijsten van die Nederlandsche uitgaven, op welker debiet in het buitenland, waar dan ook, kon gerekend worden.
Tot de uitbreiding van dit voorstel hadden hoofdzakelijk twee bedenkingen aanleiding gegeven:
a. dat het opnemen der boekenlijsten in den driemaandelijkschen catalogus een niet minder doeltreffend middel kon geacht worden om onze boeken buitenslands bekend te maken, dan het opnemen in den halfjaarlijkschen catalogus, daar de eerste vooral bestemd was om onder de oogen van geleerden en geletterden te komen en jaarlijks in verspreiding toenam, de laatste op het oogenblik meer verspreid en tot dusverre van meer blijvende waarde werd beschouwd. Beiden leverden dus een bijna even groot voordeel op, en het gebruik van beiden gaf ongetwijfeld den zekersten waarborg, dat de Nederlandsche boeken op alle plaatsen bekend werden, waar de Duitsche boekhandel was doorgedrongen;
b. dat het doel der Vereeniging moest zijn liever één middel goed uit te voeren, dan haar krachten te versnipperen over een tal van middelen, die het doel slechts ten halve zouden bereiken.
II. In de tweede plaats stelde de commissie voor, dat er een commissie benoemd zou worden, belast:
1o. met de uitvoering van genoemd voorstel, waarbij zij van de Hinrichs''sche Buchh. zou trachten te verkrijgen, dat ook de titels onzer boeken verkort opgenomen werden in de systematische lijst van den halfjaarlijkschen catalogus;
2o. met de zorg om verdere pogingen aan te wenden tot het zoeken van middelen om de Ned. boeken in het buitenland bekend te maken;
3o. meer bepaaldelijk om in Nederlandsche dagbladen, in Amerika en aan de Kaap verschijnende, de aandacht op onze uitgaven te vestigen, waartoe wellicht kosteloos gelegenheid bestond;
4o. opgaven te doen in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van de kosten van advertentiën in buitenlandsche dagbladen, tijdschriften enz.
5o. jaarlijks op de algemeene vergadering een verslag uit te brengen over haar verrichtingen in het afgeloopen jaar en, indien het noodig mocht zijn, nieuwe voorstellen betrekkelijk haar last ter tafel te brengen.
III. dat van wege de Vereeniging de wensch werd uitgedrukt, dat iemand, in den Nederlandschen boekhandel opgeleid en toegerust met de noodige bekwaamheden, zich als boekhandelaar vestigde in een der Vlaamsche steden van België, ten einde daar den Ned. boekhandel te vertegenwoordigen en zijn belangen te behartigen. En eindelijk:
IV. dat het bestuur der Vereeniging pogingen zou aanwenden om zich in nadere betrekking te stellen met buitenlandsche boekhandelaars-vereenigingen, als daar zijn te Leipzig, te Stuttgart, te Parijs enz., zoo om, door het wisselen van stukken welke van die vereenigingen werden uitgegeven, meer bekend te worden met hetgeen in den kring dier vereenigingen omging, als om bij voorkomende gelegenheden elkander nuttigen dienst te bewijzen."
Onder luiden bijval werden deze voorstellen aangenomen en werd de vroegere commissie benoemd ook als commissie van uitvoering.
Op dezelfde vergadering werd door W. H. Kirberger mededeeling gedaan van een door hem ontvangen brief van The Crystal
page: 624
Palace Company te Londen, waarbij de Hollandsche boekhandel uitgenoodigd werd tot liet afstaan van boeken ten behoeve van een door haar opgerichte internationale leesbibliotheek, mede strekkende tot het bekend worden van vreemde literatuur in Engeland en bij buitenlandsche bezoekers.
In de volgende bijeenkomst, 1856, mocht niet alleen de Verzeichniss met onze Hollandsche boekenlijst erin ter tafel liggen, maar werd tevens niet belangstelling vernomen, dat W. L. van Oosterzee, een ijverig jong boekverkooper, aan den wenk der commissie gehoor gegeven had en zich eerlang te Antwerpen dacht te vestigen, bepaald met het doel om den Hollandschen boekhandel in België voor te staan.
In 1857 werd door de commissie het voorstel gedaan, om, wegens al te groote kostbaarheid, de Hollandsche boekenlijsten voortaan alleen te plaatsen in den Vierteljährl. Catalog, die bovendien alleszins aan het oogmerk voldeed, aangezien er, behalve in Duitschland, 1000 van in Rusland, 500 in Engeland, 500 in Zweden en Denemarken, 300 in Frankrijk, 200 in België en 200 in Amerika verspreid werden. En vermits Mart. Nijhoff de aangewezen man was, die uit kracht zijner bekwaamheid en uitgebreide betrekkingen zich met het samenstellen der lijsten en het voeren der briefwisseling bemoeide, meenden de andere leden der commissie dezen ook alle eer daarvan te moeten laten en voor zich zelven, natuurlijk onder de bestmogelijke vriendschappelijke overeenstemming, ontslag te moeten aanvragen.
Hetgeen bij een zaak als deze te verwachten was, bleef niet uit. Jaarlijks verscheen op de begrooting een post van uitgaaf, die, hoe betrekkelijk gering ook, bij de zuinige napluizers de aanmerking uitlokte, of deze onkosten haar waarde wel terug vonden in bekende vruchten? Mocht dit laatste, hetgeen men soms betwijfelde, inderdaad het geval wezen, dan rees de natuurlijke vraag, of men de poging dan ook niet zou voortzetten in
page: 625
Belgische, Fransche, Engelsche en Amerikaansche boekenlijsten. Door den volijverigen Nijhoff werd hierop in volgende verslagen breedvoerig bescheid gedaan. Hij wees, en zeer natuurlijk, op het onmogelijke van met den vinger te kunnen aanwijzen, welke bestellingen er naar aanleiding van de boekenlijsten ontvangen waren: op het overdrevene, dat men gouden bergen verwachtte van een poging die eerst op den langen duur kon werken; op het onredelijke, dat uitgevers meenden nu voor zich zelv'' te kunnen stilzitten, aan de lijsten overlatende hun boeken in de buitenwereld te brengen. Boekenlijsten waren tot dit laatste wel waarlijk niet het éénige middel. De Nederlandsche boekhandel in het algemeen had, voor zijn uitbreiding in den vreemde, te zorgen, dat hij gunstige traktaten, vermindering van invoerrechten, afschaffing van allerlei belemmeringen hielp tot stand brengen, en ieder uitgever in het bijzonder had eigen handen uit eigen mouwen te steken om zijn boeken naar buiten te krijgen. Daartoe kon ieder zijn best doen, door betrekkingen aan te knoopen met buitenlandsche huizen en daar in depôt te geven de boeken-zelv'', maar dan ook goede, degelijke, wetenschappelijke, verkoopbare boeken, en geen alledaagsche, waar de depôthouder meê verlegen zou zitten en die hem den lust tot medewerking ontnemen zouden. In ieder geval was het thans sinds eenige jaren toegepaste middel in zekeren zin een plicht, opdat niemand in het buitenland ons het verwijt voor de voeten zou kunnen werpen, dat wij onze National-Literatur, zoo die er in hun verbeelding al ware, geheim hielden. - Wat voorts het bekend maken van onze uitgaven ook in Belgische, Fransche, Engelsche en Amerikaansche lijsten betrof, daaraan bestond, naar zijn meening, bij de groote verbreiding der Duitsche, geen noodzakelijkheid. Wilde men in België eenig vertier krijgen, dan stond aan ieder uitgever de gemakkelijke weg open om door het zenden zijner boeken aan de redactiën van de bestaande Vlaamsche en
page: 626
Fransche dagbladen en tijdschriften zijn uitgaven daarin besproken te zien. Frankrijk en Engeland kenden onze taal te weinig om, tegenover de groote onkosten, vandaar veel heil te wachten, en voor de bibliotheken in die landen werd door onze antiquaren gezorgd. Bleef over Amerika. Maar die nieuwe wereld was nog eerst bezie zich te ordenen. Zij had haar eigen behoeften nog te leeren kennen en had nog te veel in zich zelve te doen, dan dat zij voor boeken de oogen zou slaan naar een land als Holland. Wilde men ook voor dáár en te gelijk voor Engeland vooreerst een gerust geweten hebben, dan zou het jaarlijks plaatsen van een honderdtal titels in the Publishers Circular een wel betrekkelijk vrij kostbaar, maar daarom niet te verwerpen middel van bekendmaking zijn, even als voor Frankrijk het Journal de la Librairie zich aanbood.
De Vereeniging, wetende aan welke handen zij de taak had toebetrouwd, had bij haar dankbaarheid aan Nijhoff niet anders te voegen dan de aanbeveling van den vaderlandschen boekhandel in zijn voortdurende zorgen.
In 1855 had onze boekhandel gelegenheid zich aanschouwelijk naar buiten te openbaren door middel van de wereld-tentoonstelling te Parijs. Op de eerste nijverheids-tentoonstelling, in 1851 te Londen gehouden, had de Hollandsche boekhandel, enkele uitzonderingen daargelaten, zich bedeesd teruggehouden, uit vrees dat onze boeken daar wellicht misplaatst zouden zijn. Andere volken hadden dit echter anders begrepen. Natuurlijk Engelsche, maar ook de groote Fransche en Duitsche uitgevers hadden er hun fondswerken in prachtige kasten ten toon gesteld en geen moeite gespaard oin aandacht te lokken. Toen nu, vier jaar later, het voorbeeld van Engeland door Frankrijk zou worden nagevolgd en het te voorzien was dat deze tweede kampstrijd nog
page: 627
schitterender zou worden dan de eerste geweest was, meende de Vereeniging ervoor te moeten zorgen, dat ons bedrijf niet alleen daar niet achterbleef of zich door slechts enkele inzendingen vrij schraal zou vertegenwoordigen, maar dat het een waardige plaats diende in te nemen in den ouderlingen wedstrijd der natiën. Zij besloot daartoe tot een collectieve inzending van harentwege. In de circulaire tot dat doel aan alle uitgevers gericht wees zij erop, hoe wij te Londen uitgeblonken hadden door onze afwezigheid en hoe nopdig het was, dat wij, indien wij ons nu te Parijs begeerden te vertoonen, zulks zouden doen zoo goed mogelijk. Het was te verwachten, zeide de circulaire, dat, even als die van andere landen, onze Hollandsche boekdrukpers zich zou inspannen om te toonen wat op haar werkplaatsen kon worden voortgebracht; dat onze papierfabrikanten en onze binders deze gelegenheid zouden aangrijpen om te doen zien, dat Holland ook in hun fabrikaten trachtte mede te dingen met die van het buitenland. En zouden wij het dan kunnen verantwoorden, dat men onder al die uitmonstering van de letterkunde van andere natiën te vergeefs naar de onze omzag? Zeer zeker neen. Onze boekhandel vond in deze tentoonstelling een schoone gelegenheid 1o om zich te doen erkennen naar buiten, 2o om wellicht zijn handelsdebiet uit te breiden, 3o om zijn plicht te vervullen jegens onze vaderlandsche letterkunde en wetenschap. - Het viel moeielijk tegen te spreken, dat onze boekhandel in den vreemde bejammerenswaardig miskend, zoo niet schier gansch en al ontkend werd. Onze letterkunde lag bij de groote menigte onder den schijn van bijna niets uit zich zelve op te leveren, maar zich te behelpen met hetgeen zij van elders ontleende. Holland droeg den naam van te zijn het land van vertalingen, althans voor zooveel daar nog een boekhandel bestond. De zonderlingste voorbeelden zouden aan te halen zijn, hoe over het algemeen de buitenlander, die ons land niet bezocht had, gewoon was over
page: 628
onze natie te oordeelen, als over een volksstam, waar nog een soort van middeleeuwsche duisternis, of de meest boersche en onverschillige bekrompenheid heerschte. Het mocht waar zijn, dat er bij andere volken geen behoefte bestond, en dus ook geen opgewektheid kon worden verondersteld, om bekend te worden met onze taal, die alleen binnen onze eigen grenzen gesproken en daar buiten niet verstaan wordt. Maar even zoo waar was het tevens, dat er van onze zijde bijna niet de minste moeite werd gedaan om die kennis uit te lokken en aan te moedigen, en dat onze boekhandel het grootendeels aan zich zelv'' te wijten had, dat zijn debiet beperkt bleef binnen de enge palen van ons eigen land. De laffe verzuchting: "wat zou het baten?" of de nog onverantwoordelijker uitspraak: "het zal niet helpen!" die nog maar al te dikwijls werden gehoord, verlamden iedere proef en leidden, ook nog tegenwoordig, helaas, veel te vaak tot een lauwheid en loomheid, die in onze dagen van ontwikkeling, van inspanning en vooruitstreven, toch wel niet te dulden wanklanken waren. "Ook met het oog op een welbegrepen handelsbelang alzoo," zoo eindigde de brief, "durven wij vragen, of wij debiet kunnen wachten waar wij ons niet bekend maken; of niet onze koloniën in Oost en West, aan de Kaap en in Amerika dagelijks bewijzen dat zij onzen kring van debiet uitbreiden, nadat enkele onzer handelsbroeders den voorbeeldigen moed hebben getoond zich daar te vestigen of er betrekkingen aan te knoopen; en of het niet te vermoeden, zou wezen, dat ook het buitenland zich langzamerhand zou bemoeien met ònze taal, even als het zich al meer en meer toelegt op de kennis van de Italiaansche, Zweedsche, Deensche en andere talen, ter bevordering van internationale letterkunde en wetenschap. - Maar ook die letterkunde en wetenschap van onzen eigen bodem hebben recht op den eisch dat wij ze brengen buiten onze grenzen, zoo ver en zoo véél dat mogelijk is. In ònze handen hebben zij toebetrouwd wat zij hebben voortgebracht.
page: 629
Niet alleen het stoffelijk boek hebben wij den vreemde te vertoonen, maar onze plicht is het tevens den onstoffelijken inhoud bekend te maken in zoo ruimen kring als wij slechts vermogen. Met volle recht verheften wij er ons op, dat onze maatschappelijke betrekking van boekhandelaar en uitgever hooger kan staan dan eenige handel in materiëele koopwaar. Maar willen wij daarvan getuigenis geven en toonen dat wij onze plaatsen niet onwaardig zijn, dan hebben wij metterdaad te bewijzen, dat wij ijveren willen voor de eer van onze vaderlandsche taal en van haar waardige beoefenaars, en dat wij het ons tot een plicht en een voorrecht stellen om ze te toonen daar, waar de beschaafde wereld bijeenbrengt wat zij verlangt gekend en gewaardeerd te zien."
Op dezen drieledigen grond wenschte de Vereeniging ten behoeve der tentoonstelling te verzamelen uit den laatsten tijd alle oorspronkelijke (niet vertaalde) Hollandsche boeken over wetenschap, fraaie letteren, kunst, opvoeding en onderwijs, bijbels, kinderwerkjes en schoolboekjes, daaronder begrepen een jaargang of nommer van alle tijdschriften, week- en dagbladen, kaarten, gravuren en lithographiën.
Aan deze uitnoodiging tot bijdragen werd in den beginne niet gretig voldaan. Het kostte het bestuur vrij wat moeite, zelfs het voornaamste bijeen te krijgen. Tijdschriften, dagbladen, kaarten, plaatwerken, kleinere boekjes bleven bijna geheel achterwege. Nu er alzoo aan een eenigszins volledige verzameling niet te denken viel, moest er een keus gedaan worden, en zoo gelukte het eindelijk, na veel tobbens, een totaal van 1460 boekwerken bijeen te zamelen, die, vergezeld van een in het Fransch omschrijvenden catalogus, naar Parijs werden heengezonden.
Bittere teleurstelling! Toen een der bestuursleden van de Vereeniging in de eerste weken de tentoonstelling bezocht, vond hij geen enkel onzer boeken! Op zijn navraag te dien opzichte
page: 630
bij onze Hollandsche commissie, kreeg hij tot bescheid, dat men niet begreep wat onze droge en dorre boeken daar te maken hadden; dat men de toegestane ruimte aan veel sprekender voorwerpen had gemeend te moeten verleenen, en dat onze inzending, nog ongezien, gespijkerd zat in de kisten, die gebezigd waren voor toonbanken van veel beter goed!
Een protest bij de hoofdcommissie werkte gunstiger. Onze landgenoot kreeg ten minste gedaan, dat hem nog eenige plaats voor een betrekkelijk kleine boekenkast werd ingeruimd, en dat hij gedurende eenige dagen in de vroegte de kisten openen mocht om daaruit te halen wat in die kast kon geborgen worden. Zoo geschiedde het en moesten alzoo een paar honderd boekdeelen de rest vertegenwoordigen, onder een opschrift: Echantillon de 1460 livres originaux publiés dans le dernier temps en Hollande. Voir le Catalogue. Een photographie daarvan werd overgenomen in de Kunstkronijk van 1856. De Vereeniging kreeg voor haar inzending een zilveren medaille le klasse, maar, hetgeen veel beter was, zij had, niettegenstaande alle overige teleurstelling, aan ieder vreemdeling, die zien wilde, getoond dat er in Holland een boekhandel was, vertegenwoordigd door niet minder dan 112 uitgevers
Tot een staaltje evenwel, hoe volslagen onbekendheid met onze taal den buitenlander van de waardeering onzer letterkunde terughoudt, dienen de beide onderstaande brieven, naar aanleiding van de Parijsche tentoonstelling bij de Vereeniging ingekomen:
Messieurs de la Société de la Librairie Néerlandaise, Paris ou Amsterdam.
Valladolid, le 2 Août 1855.
Messieurs, je viens de savoir que vous êtes des exposants à l''Exposition Universelle de Paris avec des ouvrages de votre littérature pour la faire connaître, et il y a quelque temps que j''ai eu ce désir, mais n''ayant pu me procurer une grammaire Néerlandaise-Espagnole, ni un dictionnaire Néerlandais-Espagnol, je n''ai pu satisfaire mon désir. - enz. enz.
Pedro Martin Gomez.
Monsieur le Directeur de la Société pour les intéréts de la Librairie Néerlandaise à Amsterdam.
Paris, le 22 Septembre 1855.
Monsieur!
Je m''adresse à vous pour obtenir de votre bonté des renseignements sur les rélations que votre Société ou ses membres entretiennent avec les libraires de Paris et sur ce qu''il faudrait faire pour se procurer ici, sans trop de frais exceptionnels, quelques unes des publications d''origine hollandaise qui sont exposées sous le patronage de votre Société au Palais de l''Industrie. J''ai appris à mon regret que la collection exposée n''est pas destinée à la vente et sera réexpédiée à la fin de l''Exposition. Mais si vous avez pour but de faire bien connaître les oeuvres originales de la littérature Néerlandaise, il sera encore plus dans votre intérêt de faciliter aux étrangers les moyens de se les procurer. Il paraît, que jusqu''ici rien n''a été fait pour assurer la vente de livres Hollandais en France; car j''ai eu toutes les peines du
page: 632
monde pour me procurer seulement un dictionnaire hollandais-français et j''ai du m''abstenir d''acheter d''autres livres, faute de rélations assez suivies entre nos meilleurs libraires (comme Truchy, Stassin et Xavier etc.) et ceux de la Hollande.
Je vous remercie d''avance des renseignements que vous voudrez bien me donner et vous présente, Monsieur, etc.
Adolphe Seeger.
Aan wie de schuld van deze grieven?
Den 16en Juli 1856 werd een voor den boekhandel merkwaardig feest gevierd te Haarlem, de onthulling namelijk van het standbeeld van Lourens Jansz. Coster.
Reeds in 1847 was van den heer J. J. F. Noordziek, in vereeniging met de hh. Dr. A. de Vries en A. D. Schinkel, de drie groote voorstanders van Holland''s recht op de uitvinding der boekdrukkunst, een "Oproeping aan het Nederlandsche volk" uitgegaan, om bijdragen tot de oprichting van dit monument in te zamelen. In de meeste groote plaatsen hadden zich sub-commissiën gevestigd, en onder al deze had natuurlijk onze Vereeniging zich niet onbetuigd gelaten. Reeds in Februari 1853 had zij haar leden tot krachtige medewerking opgeroepen.
Ook de ''s Gravenhaagsche boekhandelaars-vereeniging Lourens Coster maakte zich door haar medewerking hoogst verdienstelijk. Zij zette in 1855, geholpen door zuster-vereenigingen in andere steden, een verloting van boeken en kunstwerken op het touw, ten voordeele van het ontworpen plan. Ongeveer 900 boek- en plaatwerken en ruim 100 schilderijen, teekeningen en platen werden door haar verloot, nadat die voorwerpen gedurende twee maanden in de lokalen van Mart. Nijhoff waren tentoongesteld.
Na tien jaren zamelens was eindelijk, ook door een belangrijke bijdrage van de Vereeniging en van den boekhandel in het algemeen,
page: 633
het noodige vele geld bijeengebracht. Het feest der inwijding had een eigenaardig karakter. Al wat hier te lande met boekdrukkerij en boekhandel in betrekking stond, was als ter bedevaart naar Haarlem uitgenoodigd. In grooten getale werden de leden der Vereeniging en boekdrukkers uit alle oorden des rijks door den spoortrein aangevoerd en door de Haarlemsche boekhandelaars-vereeniging aan het station verwelkomd. Niet minder dan 600 boekdrukkers-gezellen, leden van allerlei typographische vereenigingen, voorafgegaan door hun banieren, sloten zich aan dezen stoet aan, die eerst een bezoek zou brengen aan den gedenksteen in den haarlemmerhout, en daarna van de onthulling van het standbeeld op de groote markt getuigen zou zijn. De optocht, geopend door een detachement dragonders en de muziek der stedelijke schutterij, bestond uit: 1. ceremoniemeesters, 2. de feestcommissie, 3. de koninklijke handboogschutters-vereeniging Sagittarius, 4. de hoofdcommissie voor de oprichting, 5. de commissie voor het huldeblijk, 6. de vertegenwoordigers der onderscheiden Coster-commissiën, 7. de ontwerpers en vervaardigers van het beeld en het voetstuk, 8. verschillende aanzienlijke autoriteiten, 9. de officieren van onderscheiden corpsen uit het leger, 10. afgevaardigden van wetenschappelijke en letterkundige genootschappen, 11. leden gedeputeerden van de maatschappij van nijverheid, 12. de muziek der infanterie, 13. de leden der Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, 14. de muziek van de dragonders, 15. de typographische vereenigingen met haar banieren, 16. de Haarlemsche liedertafels met haar banieren. De trein werd gesloten door een detachement dragonders.
Bij den gedenksteen in den Hout werd het woord gevoerd door den nestor der typografen Mr. Joh. Enschedé.
Daarna trok de optocht in plechtigen gang terug naar de groote markt, waar hij werd opgewacht door het gemeentebestuur en
page: 634
een aantal, genoodigden. In het midden van den breeden kring plaatsten zich Z. K. H. prins Hendrik der Nederlanden, de ministers van binnenlandsche zaken, financiën en oorlog, de commissaris des konings in de provincie Noord-Holland, de burgemeester en wethouders der stad, de leden der hoofdcommissie, de vertegenwoordigers van boekdrukkers- en boekhandels-vereenigingen, en de afgevaardigden uit naburige staten in betrekking tot de boekdrukkunst. Nadat eerst een triomfinarsch, ter eere van Coster door F. Dunkler geschreven, uitgevoerd was door het muziekcorps van het regement grenadiers en jagers en daarna een mannenkoor, onder leiding van J. E. Schmitz, een feestlied had aangeheven, nam de heer Mr. L. Metman, voorzitter der hoofdcommissie het woord, de beteekenis van het gewichtig feit in het licht stellend. Aan het einde daarvan werd het beeld onthuld en aan het gemeentebestuur overgedragen, onder een fanfare en finale door de muziek der grenadiers en een hoezee! uit de duizende monden, die zich op het marktplein bevonden. Na deze plechtigheid had er door de straten een feestelijke optocht plaats van de typographische vereenigingen met een in werking zijnde drukpers op een eerewagen. Het spreekt van zelf, dat het ook bij die gelegenheid niet aan feestmaaltijden ontbrak. De hooge autoriteiten, met den prins in hun midden, vergastten zich in de groote schilderij-zaal van het Paviljoen; de boekhandelaren, drukkers, steendrukkers en papierhandelaars, vereerd door het bijzijn van onderscheiden letterkundigen, hadden een eenvoudiger, maar vrijwat gezelliger disch in het Congres van Flora, en den typographischen gezellen was een monster-maaltijd bereid op de ruime zaal van den stads-doelen, waarbij evenwel nog al wanordelijkheden plaats grepen, aangezien er op 300 personen gerekend was en er meer dan 500 van de gastvrijheid begeerden gebruik te maken.
Deze kleine teleurstelling, en te gelijk ook die, dat de boekverkoopers
page: 635
en boekdrukkers op de markt een afzonderlijke plaats hadden gekregen, die om de noodige orde te bewaren door een staketsel van de hoofdgroep afgescheiden was, gaf aanleiding tot het volgend sneldicht van van Zeggelen, dat, onmiddellijk op de snelpers gedrukt, nog ''s middags aan tafel in het Congres van Flora rondgedeeld en met niet weinig geestdrift uitgegalmd werd:
Tal van feestelijkheden sloten zich aan de plechtigheid aan. Een schitterend gondelfeest op het Spaarne, een buitentocht naar het nabij gelegen liefelijke Zomerzorg, een orgelconcert in de groote kerk, een groote illuminatie en vuurwerk, een matinée musicate van de grenadiers en verschillende volksvermakelijkheden lokten honderde vreemdelingen naar het anders zoo stille Haarlem; feestelijkheden, die later uitvoerig beschreven werden in het voor rekening van de Haarlemsche boekverkoopers-vereeniging uitgegeven Gedenkboek door J. J. F. Noordziek, en in een bundeltje Costerliedjes door den geestigen dichter-typograaf W. J. van Zeggelen.
Maar onder al deze dingen was voor boekverkoopers en boekenliefhebbers wel the great attraction de typographische tentoonstelling, bij deze gelegenheid uit verschillende bibliotheken en drukkerijen saamgebracht door een commissie uit de Haarlemsche vereeniging L. J. Coster. Deze tentoonstelling bevatte:
1. Berichten en stukken betrekkelijk de uitvinding der boekdrukkunst en de geschiedenis des boekhandels, 82 nummers.
2. Boeken gedrukt in de eerste helft der 15e eeuw met houtsneê-vormen (xylographie), 3 nommers.
3. Costeriana en drukwerken uit de 15e en 16e eeuwen tot 1518, bevattende het oudste drukwerk met gegoten en metalen letters: het bekende Abecedarium; fragmenten van Donaten; de Spieghel onser behoudenis, de Facetie morales en de Singularia juris. Voorts ruim 100 stuks incunabula van 1475 tot 1518, gedrukt te Utrecht, Deventer, Delft, Gouda, Zwolle, Culenborgh, Leeuwarden,
page: 638
Haarlem, Leiden, Hasselt, ''s Hertogenbosch, Schoonhoven, Amsterdam en Zutphen.
4. Uitgaven van de 16e tot de 19e eeuw, belangrijk om uitgebreidheid, wetenschappelijk belang en schoone uitvoering, te samen uitmakende 450 nummers of 2500 deelen, in folio, quarto en octavo.
5. Werken bij de beroemde familie der Elzevier''s uitgegeven, van het einde der 16e tot den aanvang der 18e eeuw.
6. Belangrijke en fraaie voortbrengselen der hedendaagsche Nederlandsche drukpers. Ook steendruk, plaatdruk, glyphographie en hoogdruk.
Voorts waren in de bovenzalen van het gebouw, waarin deze tentoonstelling plaats had, aangebracht eene in werking zijnde lettergieterij, zetterij, drukkerij, steendrukkerij, boekbinderij en verscheidene werktuigen.
Van deze kostbare tentoonstelling werd een catalogus uitgegeven, van historische en bibliographische aanteekeningen voorzien. Ook werd zij in haar belangrijkheid en in haar onderdeelen vrij uitvoerig beschreven in bovenvermeld Gedenkboek, door den op dat terrein zoo goed bekenden Noordziek.
In die dagen van feestelijke opgewondenheid was het wel niet te voorzien, hoe men weldra Coster''s persoon en verdiensten van alle zijden zou aanranden, en hoe bovenal een landgenoot, Dr. A. van der Linde, op onmalsche wijs met deze vaderlandsche overlevering den draak zou steken, ten gunste van Duitschland. - Voor overtuiging en waarheid alles behalve blind, wachten wij de uitspraak der geschiedvorsching met kalme onpartijdigheid af.
|
||||||||
|
|