Search result 1 of 1

KRUSEMAN, BOUWSTOFFEN
Persoonlijke Waardeering
page 763 - 818





page: 763


PERSOONLIJKE WAARDEERING.

INHOUD.

G. J. A. Beijerinck. - P. van Cleef. - L. van Bakkenes. - Hendrik Palier. - Joh. Muller. - J. van Baalen. - D. du Mortier & Zoon. - K. Fuhri. - Joh. van der Heij. - W. van Boekeren. - C. G. Sulpke. - De Schleijer''s. - Ten Brink & De Vries.

G. J. A. BEIJERINCK.

In 1851 overleed G. J. A. Beijerinck, na ruim 32jarigen glorierijken dienst in den boekhandel. Beijerinck behoort tot de voorname mannen van het vak in de eerste helft van deze eeuw. Hij heeft meêgedaan, zelfs aan de spits gestaan, in de groote hervorming van den boekhandel, die bij de herleving van onze nationaliteit plaats vond. Hij heeft als zelfstandig man partij weten te trekken van de omstandigheden en de personen, in wier midden hij zich bewoog. Hij is een geweest van hen, die getoond hebben onzen handel lief te hebben, niet gewinshalve alleen, maar ook om het goede en schoone dat ervan uitgaat, om den


page: 764
invloed die eraan verbonden is. Hij was om zoo te zeggen geboren uitgever. Als eigenzinnigheid soms een verdienste mag heeten, had hij die in hoogen graad. Dit maakte, dat toen hij zich in 1818 met J. Willemsz verbond om samen te Amsterdam een boekhandel op te zetten onder beider naam, die firma niet lang stand kon houden. Alras werd de vennootschap ontbonden en begon Beijerinck een eigen debietzaak. Dat hij daarbij te gelijk het uitgeven ter hand nam, blijkt hieruit, dat de eerste jaargang van den Almanak voor het Schoone en Goede, een van zijn eerste plannen, reeds in 1821 het licht zag. Deze, even als al zijn vele andere uitgaven, onderscheidde zich door keurige netheid en zorg. Niemand stond met hem daarin gelijk. Hij begreep, dat er overeenstemming moest bestaan tusschen inhoud en vorm; dat een wetenschappelijk boek er anders moest uitzien dan een dichtbundel, en dat het des uitgevers plicht was, liet karakter van den schrijver en zijn werk reeds te doen uitkomen of te doen vermoeden zoodra men een boek in handen nam. Gelijk fijne vruchten minder smakelijk schijnen op een aarden schotel dan op een kristallen schaal, zoo diende, volgens zijn lofwaardige opvatting, ook het kleed van een geschrift overeenkomstig de waarde en den aard ervan te wezen. Beijerinck''s degelijkheid en smaak zijn voorbeelden geweest voor anderen en hebben werkelijk van zijn begin af nastrevers gevonden. Men zou, als het voor een vak als het onze niet wat boud gesproken is, kunnen zeggen dat hij een school gevormd heeft. De nauwlettendheid op het innerlijke en uiterlijke zijner uitgaven, zijner allerliefste kinderboekjes bovenal, was zijn geheim en zijn kracht. Hij lei er alles aan te kosten en verzuimde niets om iedereen daarin de loef af te steken. Een boek van Beijerinck was een model van goeden smaak; het had een eigenaardig karakter en trok aandacht. Tot het drukken zijner uitgaven koos hij bij voorkeur de drukkerij van Spin, de beste, maar ook de duurste, in de hoofdstad.


page: 765
Voordat beiden het over de keus van papier en letter eens waren, ging er heel wat vooraf. Evenzoo was het met de platen: gravures en steendruk. Beijerinck was lastig op die punten. Maar het was een zijner deugden, en hij overwon het ermeê. Wat zijn kinderboekjes betreft: het gansche jaar lang hield hij het oog op het magazijn van Buffa en andere kunstverzamelingen, om naar aantrekkelijke voorstellingen, groepen, figuren uit te zien, die hij zou kunnen navolgen en waarvoor hij dan, voor verhaal of bijschrift, de hulp inriep van mevrouw van Meerten, Rob. van der Aa en dergelijke beproefde pennen. Elk jaar tegen St. Nicolaas verbaasde hij ieder door zijn aanlokkelijke nieuwe kindergeschenken. Zijn debiet daarin was voorbeeldeloos en leverde hem ruime winsten. Het groote werk van Olivier over Oost Indië liet hij, omdat hij het van gewicht achtte dat ons volk spoedig wat leesbaars zou vinden betreffende onze koloniën, omwerken tot boeken voor jonge lieden en van keurige en nauwkeurige afbeeldingen voorzien. Zijn Almanak voor de jeugd, in 1827 aangevangen, was een nieuwjaarsgeschenk, dat jaarlijks bij honderdtallen verkocht werd, en de verschijning van zijn bevalligen Almanak voor het Schoone en Goede, in den geest van den Muzen-almanak, maar meer bepaald voor jonge dames bestemd, was jarenlang een gebeurtenis waarnaar met verlangen uitgezien werd.

Werken van smaak waren zijn hoofddoel. Hij bracht hier te lande de eerste fraaie plaatwerken in de wandeling, door uit Engeland en Duitschland afdrukken van staalgravuren te ontbieden en daarbij een tekst te voegen, niet maar als fabriekwerk, maar van mannen als prof. van Kampen, prof. des Amorie van der Hoeven, dr. K. Sybrandi. De Rijn, Zwitserland, Holland en Belgiè De Valleijen der Waldenzen, Amerika, Sporschill''s Wereldstrijd, waren prachtwerken, kostbare ondernemingen, die moed en kapitaal vereischten en meestal gelukkig slaagden. Zijn romans en reisverhalen, oorspronkelijke en vertaalde, brachten door zijn


page: 766
naam op den titel hun aanbeveling meê. Hij vooral was het, die mej. Toussaint, L. Weddik, Heldring, van Senden, A. Drost, Potgieter, tot het uitgeven hunner eerste werken verlokte. Liever moedigde hij jonge vaderlandsche auteurs aan, dan een gemakkelijker weg te gaan door het buitenland af te stroopen. Toch liet hij de meesterstukken van W. Scott, Bulwer, mevr. de Stael-Holstein e. a. niet ongebruikt. Hij gaf onderscheiden tijdschriften in het licht, waaronder genoemd dient te worden Penelope, Maandschrift voor het vrouwelijk geslacht. Beschrijving en afbeelding van allerlei handwerken, 8 deel en met 192 platen, te samen ƒ 120.-, het eerste van dien aard hier te lande. De oprichting van de Gids, in 1837, behoort tot zijn moedige daden, maar heeft hem meer verdriet dan voordeel opgeleverd. Bij onze opgaaf der tijdschriften in de boekenlijsten Algemeene Letterkunde is omtrent de geschiedenis van de oprichting van de Gids uitvoerig aanteekening gehouden. Beijerinck liet zich evenwel door de ondervonden tegenwerking niet uit het veld slaan, maar ging kordaat voort met een uitgaaf, die toen, en vooral later, zoo onberekenbaar veel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van onze letterkunde.

Beijerinck was in allen opzichte een breed man. Wat hij deed, deed hij onbekrompen en kloek. Een van zijn laatste groote plannen als boekverkooper, in 1848 op het touw gezet ten behoeve van een zijner zonen, was het vestigen ten zijnen huize van een kolossale leesbibliotheek voor jonge lieden tusschen 7 en 16 jaar. Deze bibliotheek, onder leiding van de heeren W. H. Warnsinck Bz en J. P. Heije, zou niet alleen ten behoeve strekken van Amsterdam, maar dienst doen over het geheele land. De abonnementsprijs was bepaald op ƒ 3.-, waarop de boekverkoopers, wier bemiddeling tot het krijgen van abonnementen werd ingeroepen, het gewone rabat zouden genieten. Door verschillende belemmeringen kwam de uitvoering evenwel niet tot stand.

Beijerinck''s fonds werd, na zijn dood, in 1851 verkocht. Het


page: 767
bevatte ongeveer 300 titels en was zeker een van de besten, door eenig uitgever nagelaten. Zijn firma ging te niet, maar zijn uitgeversgeest bleef voortleven in menig navolger, bovenal in zijn leerling P. N. van Kampen.

Beijerinck was lid van de Vereeniging van 1820 af. Hij behoorde tot haar eerste, en ook tot haar werkzaamste leden. Reeds in 1829 komt zijn naam voor onder de kandidaten voor het bestuur. In 1836, als lid daarvan gekozen; werd hij te gelijk tot penningmeester benoemd; hij nam die betrekking tot 1841 waar. Als lid in onderscheiden commissiën heeft hij zich ook in de Vereeniging hoogst verdienstelijk gemaakt.

P. VAN CLEEF.

Den 13en Juni 1851 overleed te ''s Gravenhage, in den ouderdom van 70 jaren, Pieter van Cleef.

Gedurende bijna een halve eeuw vertegenwoordiger van een in den boekhandel aanzienlijk geslacht, heeft Pieter van Cleef niet weinig bijgedragen om de eer van dien naam te verhoogen. De korte geschiedenis van de van Cleef''s is deze:

Voor het eerst vinden wij den naam van een van Cleef (Pieter) als uitgever op een werkje getiteld: Les amusements de la Hollande 1739, en later op nog enkele anderen. Van Pieter van Cleef is de zaak overgegaan op Isaac van Cleef, die, blijkens een bij zijn opvolgers voorhanden certifikaat, in 1777 werd opgenomen in het boekverkoopersgild. Van hetgeen hij uitgegeven heeft is geen volledige lijst over, maar dat hij een man van kennis en vertrouwen was blijkt hieruit, dat de beroemde schrijfsters Wolff en Deken hem bij voorkeur tot het uitgeven harer werken kozen. Uit de Hulde, in 1884 door dr. Joh. Dyserinck aan de beide voortreffelijke vrouwen gebracht en de mededeelingen omtrent beider schrijfsters leven komt de goede verstandhouding uit, die


page: 768
er tusschen dezen en haar uitgever bestond. Betje Wolff noemt hem in haar brieven haar "lieven vriend" eu draagt hem, tijdens haar verblijf in Frankrijk, allerlei vertrouwelijke bemoeiingen op. Wij vernemen daaruit tevens, dat er van de Sara Burgerhart van 1782 tot 1786 drie drukken verschenen, maar dat dit uitmuntende boek daarna ook geheel stillag, totdat Immerzeel er in 1836 een nieuwen druk van bezorgde. Lang niet al de werken dier schrijfsters, bij Isaac van Cleef uitgekomen, vonden zulk een bijval. Maar dat zij toch meestal goed verkocht werden blijkt uit een brief van Aagje aan haar vriend Nissen, 1789 uit Trévoux geschreven, waarin gemeld wordt: "dat onze vriend van Cleef aan u (Nissen) twe honderd en vijftig guldens voor ons geven zal voor het laatste deel van Blankaart en twe honderd en vijf en zeventig guldens voor onze Wandelingen door Bourgogne;" een aanzienlijke som, in die benarde dagen.

Na den dood van Isaac van Cleef werd de zaak voortgezet door diens zoon Pieter, die toen nauwelijks 22 jaar oud was, onder den naam van de Erven Isaac van Cleef. In 1807 associeerde Pieter zich met zijn broeder Jan Elisa en ontstond de firma de Gebroeders van Cleef te ''s Gravenhage en te Amsterdam. Na den dood van dezen laatsten, in 1829, trad diens zoon Jan Elisa Isak in zijns vaders plaats, maar trok zich later daaruit terug. Ter zijner vervanging werd het bestuur der Amsterdamsche firma opgedragen aan A. F. Loijé uit ''s Gravenhage, die, krachtens testament van Pieter van Cleef, bij diens overlijden in 1851 van deze Amsterdamsche afdeeling eigenaar werd, terwijl de zoon des overledenen, Pieter Marinus van Cleef Pz., de zaak te ''s Gravenhage voortzette. Van 1851 tot 1863 bleven beide zaken in zoover aan elkander verbonden, dat de fondsartikelen van de firma door die te Amsterdam werden afgeleverd voor de noordelijke provinciën, terwijl die te ''s Hage ze leverde voor de zuidelijke. In 1863 hield deze dubbele administratie op. Met


page: 769
1870 werd door Loijé afstand gedaan van het voeren der firma van Cleef, en zette hij de zaak te Amsterdam op eigen naam voort. Met 1872 droeg P. M. van Cleef Pz. den handel over aan W. J. van Randwijk, die de eer der oude en door hem overgenomen firma blijft handhaven.

Pieter van Cleef heeft die firma beroemd gemaakt. Zijn werkzaamheid tot haar uitbreiding is van buitengewone kracht geweest en zijn verdiensten zijn vele. Door zijn huwelijk met een dochter van den boekhandelaar-auctionaris B. Scheurleer te ''s Gravenhage kwam hij tot groote algemeene boekeukennis, vooral van den nieuweren tijd, en werd daardoor als debitant de vertrouwbare raadsman van de geletterden en van de aanzienlijkste liefhebbers in zijn woonplaats. De namen van Vosmaer, Hope, de Perponcher, Cau, Flamand, Mollerus, van der Duyn, Fagel, van Westreenen van Tiellandt e. a. zijn aan zijn firma verbonden. De aanvulling van kostbare bibliotheken werd hem volkomen overgelaten, en dat hij bij het verkoopen van enkelen daarvan ook de belangen der eigenaars of erven wist te behartigen, kan blijken o. a. uit die van Mr. Johan Meerman, die onder zijn leiding ruim ƒ 130.000 opbracht. Onder het bestuur van koning Lodewijk tot aan onze inlijving bij het Fransche keizerrijk was van Cleef boekhandelaar van den koning en van de koninklijke bibliotheek. Hij kwam daardoor als van zelf in de gelegenheid om zich ook in het bijzonder op den Franschen en Engelschen handel toe te leggen. Ook daarin werd hij een debitant van beteekenis, maar onthield zich steeds, met streng geweten, van de verspreiding van zulke boeken, die hij met zedelijkheid of goeden smaak in strijd achtte.

Vooral in het uitgeven en als magazijnhouder van Nederlandsche en Indische zeekaarten, maritieme en militaire boeken was de firma een specialiteit. Van Cleef was uitgever van werken van v. d. Bosch, Daendels, Stieltjes, Merkes, G. van der Netten, van


page: 770
de Recueil Militair en onderscheidene boeken over militaire administratie. Daar sloot zich als van zelf bij aan een voorkeur voor wis- en werktuigkundige uitgaven. Werken van Lacroix, van Campen, van Bemmelen, de Gelder, Lobatto, Ramakers, Pilaar, Schmidt, Gisius Nanning, Baud, Conrad, van Lijnden, Brade, zagen bij hem het licht. Over rechts- en staatswetenschap gaf hij uit van Asser, Vaillant, van der Feen, van Hasselt, J. van der Ploeg, Groen van Prinsterer, de Nederl. Regtspraak van Brocx en Stuart. Over natuurwetenschap van de Vriese, van den Broek, Beijer, Kaiser, Blume. Over koloniale belangen van Hoek, de Sturler, van Sypesteyn, Raffles. Voor onderwijs woordenboeken van Rost, Roorda van Eysinga, Schmidt, Landré, Kaercher, Crusius en Terpstra, Gocvic en Jansen, Landré, Lantsheer, Winkelman. En op geschiedkundig gebied had hij de eer der uitgaaf van Collot d''Escury''s Hollands roem in Kunsten en Wetenschappen en de Jonge''s Geschiedenis van het Ned. Zeewezen, beiden boeken van 10 kloeke deelen. Waarlijk genoeg om de Gebr. van Cleef onder onze voornaamste uitgevers te tellen. Het fonds bedroeg ongeveer 300 titels, waaronder zeer kostbare, en die allen zeer degelijke werken waren. Het grootste gedeelte werd in 1856, het overige in 1872 verkocht.

Gedurende 22 jaren was Pieter van Cleef in het bestuur der Vereeniging. Al behoorde hij niet onder de oprichters, toch was hij een van haar eerste leden. Wij vinden zijn naam, met die van Joh. van der Heij en P. C. van Marle onder de eerste circulaire tot oproeping van een algemeene vergadering, gedagteekend 26 Juni 1818. Dezelfde namen, uitmakende het bestuur, geven twee maanden later kennis, dat zij "ter vervanging van de zeer onvolledige en foutive naamlijst van fonds- of eigendoms-artikelen bij N. Cornel te Rotterdam verschenen", van zins zijn een betere lijst, van 1800 af, onder hun onmiddellijk toezicht te doen vervaardigen en voor rekening der Vereeniging uit


page: 771
te geven. In het verslag van September 1825 wordt bericht, dat "bepaaldelijk ons medelid van Cleef personeel met de super-intendentie belast is over die naamlijst, welke door J. de Jong in ''s Gravenhage zal worden zamengesteld." Van Cleef kweet zich van die taak gedurende vele jaren met alle nauwgezetheid, en het is vooral aan zijn ruime kennis en onvermoeibaren arbeid te danken, dat onze handel het onmisbare werk van meer dan 900 bladzijden bezit: Alphabetische Naamlijst van boeken, van 1790 tot 1882 uitgekomen, ten vervolge op het Naamregister van Arrenberg. Hij voegde in 1839 hieraan toe een Alphabetische Naamlijst van Fondsartikelen, in beide werken voorkomende en waarvan het regt van eigendom aan anderen is overgegaan.

Tot de verdere kennis van het verdienstelijk leven van Pieter van Cleef verwijzen wij naar het opstel hem betreffende, geplaatst in de Bijdragen tot de geschiedenis van den Ned. boekhandel Dl. I, bladz. 51.

L. VAN BAKKENES.

In 1853 trok zich, daartoe door ziekte genoodzaakt, uit den handel terug een man, wiens naam in de geschiedenis van onzen handel niet onvermeld mag blijven: L. van Bakkenes.

Van Bakkenes, oorspronkelijk bestemd om bij de registratie te worden opgeleid, trad op 18jarigen leeftijd in dienst op de drukkerij van Carel Thieme, te Arnhem. Hij vertoefde daar ruim 6 jaren, waarna hij in 1824 een plaats bekwam als bediende bij Brest van Kempen, stichter van een Hollandschen en Franschen boekhandel in Brussel. Bij het uitbreken der Belgische onlusten in 1830 verliet de familie van Kempen met al het overig personeel Brussel, aan van Bakkenes de zorg toebetrouwende voor have en goed daar achtergelaten.

Gedurende de omwenteling bleef hij te Brussel, alwaar het


page: 772
uithangbord van den Hollandschen boekhandel tot allerlei aanstoot, bijna zelfs tot plundering aanleiding gaf. Van Bakkenes bleef op zijn post; hij herbergde zelf een Hollandschen officier, dien hij later in veiligheid bracht buiten de grenzen van Brussel, van welk feit ook melding is gemaakt in het Gedenkboek van prof. van Kampen.

Na de onlusten in Amsterdam teruggekeerd, werd Brest van Kempen benoemd tot directeur van de landsdrukkerij te Batavia, naar aanleiding waarvan v. Bakkenes eigenaar werd van de zaak, inmiddels naar Amsterdam overgeplaatst, en stichtte alsnu de firma L. van Bakkenes & Co.

Zijn degelijkheid en ijver deden zijn zaken al spoedig ontwikkelen en in bloei toenemen. Vooral de betrekking met België, in dien tijd de stapelplaats van den nadruk van in Frankrijk verschenen boeken, gaven aan zijn zaak een groote uitbreiding. Als uitgever legde hij zich bij voorkeur toe op werken over bouwkunde.

In 1852 door een ernstige ziekte aangetast, besloot hij, daarna hersteld, in 1853 zijn firma over te doen aan G. M. van Gelder & B. van Dijk, voornamelijk ook omdat die ongesteldheid hem geruimen tijd rust aanbeval. Op voorstel van het bestuur der Vereeniging benoemde de algemeene vergadering, zijn verdiensten erkennende, hem nog datzelfde jaar tot eerelid, een onderscheiding die vóór hem nog maar aan één lid, den grijzen C. L. Schleijer, was toegekend geworden. Hoewel later nooit weder zelfstandig opgetreden, een recht dat hij zich had voorbehouden, bleef zijn hart voortdurend warm voor den boekhandel kloppen. Van Bakkenes is de raads- en leidsman van menigen boekhandelaar geweest; allen, die hem in zijn kracht gekend hebben, achtten hem hoog om zijn rechtschapen karakter.




page: 773

H. PALIER.

In Juni 1853 verloor de boekhandel een achtenswaardig vakgenoot door den dood van Hendrik Palier, te ''s Hertogenbosch. In de Bijdragen tot de geschiedenis van den Ned. boekhandel Dl. I, bladz. 44 is aan zijn verdiensten hulde gebracht. Ook hier mag echter zijn naam niet ontbreken. Met verwijzing naar dat opstel nemen wij daarvan enkele regels over, aangevuld met eenige nadere aanteekeningen.

Hendrik Palier heeft minder uitgeblonken door een groote handelswerkzaamheid, dan door eigen, persoonlijken arbeid als geschiedvorscher. Hij heeft een voorname plaats onder de letterkundige boekverkoopers.

Hij werd in 1785 te ''s Hertogenbosch geboren: zijn voorvaders, van 1688 af aan den boekhandel hier te lande verbonden, behoorden tot een geslacht van die Fransche protestanten, die na de herroeping van het edict naar hier uitweken. De eerste daarvan, Charles Palier, vluchtte met eenige louis d''or in dat jaar uit Metz naar de Nederlanden, en richtte te ''s Hertogenbosch een kleine drukkerij en boekhandel op. Sedert zijn zijn nakomelingen in dezelfde stad en in hetzelfde huis in die betrekking werkzaam geweest. Hendrik Palier trad in den handel zijns vaders in 1812. In 1815 vestigde hij den Almanak voor de provincie Noord-Brabant, die vooral aan zijn eigen historische en statistieke bijdragen een welverdienden opgang te danken had. Van 1818 tot 1822 gaf hij de ''s Hertogenbossche courant uit, en kort daarna de Bibliographische zeldzaamheden van Hultman, wiens kostbare historische bibliotheek later door hem geregeld en verkocht werd. In de uren, die hem van zijn dagelijkschen werkkring overbleven, hield hij zich vooral bezig met de studie van de geschiedenis en letterkunde zijner provincie en met het nasporen van Noord-Brabantsche drukwerken. Van deze laatsten maakte hij een beschrijvende lijst van 1484 tot 1839, een reuzenwerk,


page: 774
vervat in vijf folio boekdeelen, bij zijn dood aan het provinciale genootschap vermaakt. Voorts verzamelde hij handschriften, platen, portretten, kaarten, penningen, in één woord alles wat slechts in eenige betrekking tot zijn provincie stond, tot zelfs dissertatiën uit en over dat gewest toe. Een en ander moest dienstbaar zijn aan de bewerking van een Algemeen geschiedkundig woordenboek en aan een Kerkelijke geschiedenis van Noord-Brabant, welke plannen evenwel niet verwezenlijkt werden, maar opgingen in het Geschiedkundig mengelwerk over en de Bijdragen tot de geschiedenis van Noord-Brabant, beide uitgegeven onder redactie van Dr. Hermans. De laatste jaren van zijn leven besteedde hij tevens tot het bijeenbrengen van een atlas van de vaderlandsche geschiedenis, die bij zijn overlijden reeds was aangegroeid tot meer dan 15000 portretten, kaarten, platen enz. enz., en welks beschrijving door hem in het licht gezonden werd in 1851. In hetzelfde jaar verscheen van zijn hand een Lijst van stadhuispenningen der stad ''s Hertogenbosch.

Om zijn rijke kennis in den lande befaamd, was Palier een altoos even bereidwillige raadsman voor beoefenaren van de geschiedenis onzes vaderlands.

JOH. MULLER.

Op den 11en October 1853 overleed Johannes Muller, sinds 1809 boekverkooper te Amsterdam. Duitscher van afkomst en van handelsopleiding is nochtans Muller zoo geheel Hollander geworden, dat hij een eereplaats in onzen boekhandel heeft ingenomen. Dat was niet uit mindere gehechtheid aan zijn eigen vaderland; integendeel, hij bleef al zijn leven Duitschland eeren en aanhangen. Maar, hoogst streng van beginsel en geweten in al zijn doen en laten, begreep Joh. Muller, dat het land, hetwelk hem gastvrijheid en brood gaf, op zijn toewijding recht had.


page: 775
Dat toonde hij als burger metterdaad reeds door zijn deelneming aan het beleg van Naarden in 1813 en door zijn aansluiting aan de vrijwillige Amsterdamsche schutterij in 1830. Dat toonde hij tevens als boekverkooper.

Joh. Muller begon zijn zaak heel in het klein. Op. een voorkamer op den Nieuwendijk had hij zijn eerste magazijntje van Duitsche boeken, vooral bestaande uit de stereotype uitgaven van Carl Tauchnitz, die toen ter tijd een nieuwe en verrassende verschijning waren. De oude Brockhaus (F. A.) had in 1805 te Amsterdam een Duitschen boekhandel opgericht onder de firma "Comptoir für Litteratur und Kunst", en toen deze te rade werd in 1811 dien handel naar Leipzig te verplaatsen, nam Joh. Muller diens magazijn over, nadat hij zich vereenigd had met Isaak Tirion, kleinzoon van den aanzienlijken uitgever van dienzelfden naam. Van toen af werd de firma Joh. Muller & Comp. De verspreiding vau Tauchnitz''s klassieken had als van zelf de richting aangewezen, waarin de nieuwe firma zich bewegen zou. Zij zocht haar debiet, vooral van Duitsche, maar tegelijk ook van Hollandsche boeken, onder de geleerde wereld en wist door haar boekenlijsten zoozeer de aandacht op zich te vestigen, dat het van lieverleê mode werd, dat het althans gekleed stond, van Muller als zijn boekverkooper te spreken, alsof men daardoor zich zelv'' een zekeren naam wilde geven van degelijkheid en fatsoenlijkheid. Joh. Muller verdiende die onderscheiding. Hij had letterlijk, om dezen gemeenzin nog eens te gebruiken, met zijn tijd weten te woekeren. Alle vrije kwartiertjes en halve nachten besteedde hij aan het opzamelen van bibliographische kennis; hij liep buitenlaudsche lijsten en catalogen door, maakte daaruit aanteekeningen, formeerde dien ten gevolge vaklijsten, en zond deze uit aan geleerden en geletterden, die hij daarmeê op de hoogte hield van hetgeen er in hun studievak binnen- en buitenslands verscheen. Hij zorgde daarbij die werken zooveel mogelijk in


page: 776
voorraad te hebben, opdat men onmiddellijk bij hem terecht kon voor hetgeen men zocht. De kring van zijn werkzaamheid breidde zich gaandeweg over het geheele land uit. Als een staaltje van den omvang van Muller''s debiet - hetgeen te gelijk kan gelden als een blijk hoeveel er in ons kleine land gedaan kan worden! - deelt Frederik Muller, zijn neef en zijn leerling, ergens meê, dat zijn oom Johannes in 1826 van de toen uitkomende editie van Cicero door Orelli, een werk van acht 8o deelen, 200 exx. bestelde en die allen verkocht; dat hij van den Thesaurus van Stephanus, uitgaaf Didot, 60 fasc., à ƒ 6.- per fasc.; van het "Corpus Byzantinum", 58 vols à ƒ 6.- per vol.; van de Geschichte der Europ. Staaten, van Heeren en Uckert, en van de Geschichte der Christlichen Kirche van Neander getallen debiteerde, welke men bijna niet gelooven zou, zoo aanzienlijk waren ze. "En waardoor", voegt hij er bij, "had hij zich zulk een debiet weten te verwerven? Omdat niemand bij hem koude komen en naar een Duitsch boek van deze eeuw vragen, of hij wist er dadelijk bescheid van te geven. Door het lezen der Duitsche letterkundige bladen van dien tijd, der Literatur-Zeitungen, Jahrbücher enz. was hij geheel op de hoogte van de literatuur van zijnen en van den voorafgaanden tijd, wist hij berigt te geven in welken geest dit of dat werk geschreven was. Zijne kennis werd dan ook door menig Hoogleeraar en boekenkenner, b. v. Prof. Reuvens. Geel, Hamaker, van Heusde, Kemper, Reinwardt, van Marum, Goudoever en anderen zeer hoog geschat, en niemand wilde het gelooven, dat hij noch Latijn of Grieksch verstond, noch eene geleerde opvoeding genoten had."

Ook als uitgever bekleedde Joh. Muller (die met 1837, door het uittreden van zijn deelgenoot Tirion, de zaken weder alleen en op eigen naarn dreef) een groote plaats. Vooral rechts- en staatswetenschappelijke werken waren bij zijn firma op hun plaats, o. a. van Kemper, Thorbecke, den Tex, van de Poll, Fortuyn,


page: 777
Meijer, Asser, de Bosch Kemper, van Hasselt, Vaillant, Roorda, Groen yan Prinsterer. Geschiedkundige gaf hij uit van van Hall, Heemskerk, Pol, de Stuers, Bakhuizen van den Brink. Klassieke literatuur van Karsten, Cobet, van Lennep, van Limburg Brouwer, Fockens, Taalkundige van Crusius, de Wilde, Gericke, Cornets de Groot, Madvig, Kruger, Roorda, Francken, Degenhardt, Winter. De volgende tijdschriften zagen bij hem het licht: Jaarboeken voor Rechtsgeleerdheid; Rechtsgeleerd Bijblad; Bijdragen tot de Geneeskundige staatsregeling; Archief voor Geneeskunde; Het Instituut; De Tijdgenoot; Nederl. Kruidkundig Archief; Bijdragen tot de kennis der Gymnasiën, en het Staatkundig Jaarboekje. Niemand, die voor zulk een fonds geen eerbied zal hebben. De vraag is evenwel, of Joh. Muller niet wel eens te veel heeft toegegeven aan zijn eergevoel, ten koste van zijn belang. Een klip, waar zoo menig uitgever op verzeilt.

Johannes Muller was een man van den strengsten ernst. Dat teekende zich af in geheel zijn voorkomen en in al zijn daden. Met zekere hoogheid zag hij neêr op de vluchtige literatuur van den dag. Met verontwaardiging weigerde hij den verkoop van alles wat naar eenige lichtzinnigheid zweemde of wat gericht was tegen staat of kerk. Hij droeg den plicht van boekverkooper hoog op het geweten en wikte en woog diens verantwoordelijkheid tot in het geringste toe. Man van stiptheid en orde, uitte hij onverholen zijn grieven tegen vermeende misbruiken, die hij in den handel waarnam, en al was hij daarin niet altoos even zacht van vorm, toch zal niemand iets afdingen op de groote verplichting? die de algemeene gang van zaken aan zijn rusteloos streven ten goede gehad heeft.

Johanes Muller stierf op 67jarigen leeftijd, door allen die hem mochten kennen gewaardeerd als een der waardigste beoefenaren van zijn vak. Hij liet zijn zaken over aan zijn zoon Christiaan, die haar voortzette tot aan zijn eigen dood in 1883.




page: 778

In October van dat jaar werd het antiquarische magazijn der firma in veiling gebracht. Opmerkenswaardig is het, dat deze veiling plaats had in het huis der firma Muller, waarin gedurende ruim twee eeuwen beroemde boekhandelaars hun zaken hadden gedreven. In 1692 werd het perceels door Hendrik Wetstein gekocht van de Erven van Clement de Jonge, den vermaarden en door Reinbrandt afgebeelden kunsthandelaar en uitgever van diens etsen. In 1728 werd het huis verbouwd, en plaatsten de toenmalige eigenaars J. en R. Wetstein in den gevel hun symbool: een wet- of slijpsteen, waarop een vijl geslepen wordt; daarboven het tijdvers: "DVM terItVr Cos, LIteratIs VsVI et LIterIs prosIt bonIs (terwijl de slijpsteen verslijt, moge hij tevens tot nut strekken voor de geleerden en de goede letteren). De kapitale letters maken het jaartal 1728 uit. De vermaarde uitgever van Wagenaar''s Vaderlandsche Historie en van den Tegenwoordige staat van alle volkeren, Isaac Tirion, kocht het huis in 1742; daar hij in zijn vorige woning het beeld van Hugo Grotius in den gevel had en dit op zijn uitgaven prijkte, gelijk de wetsteen op de uitgaven van Wetstein, plaatste Tirion nu Hugo de Groot in dezen gevel en deed den wetsteen in den gevel van het achterhuis metselen. Na Tirion''s dood was in dit huis eenige jaren het kantoor der Generaliteits Loterije, maar het ging omstreeks 1793 aan Pieter den Hengst over en werd in 1832 betrokken door Johannes Muller.

In de Bijdragen dl. I, bladz. 55, vindt men Een woord ter herinnering aan Joh. Muller, geschreven door prof. S. Muller, zijn broeder.

J. VAN BAALEN.

Op den 13en December 1853 overleed, in den ouderdom van ruim 78 jaren, Jacob van Baalen, vroeger hoofd der firma J.


page: 779
van Baalen & Zonen te Rotterdam. Daar ter stede in 1775 geboren, ontving hij al vroeg zijn opleiding in den boekhandel bij een lid zijner familie Nicolaas Cornel, met wien hij zich in 1798 vereenigde onder de firma Cornel & van Baalen.

De hevige politieke richting evenwel die later de eerstgenoemde aan de zaken gaf, hetgeen zich vooral in de uitgaaf van menigvuldige brochures en weekblaadjes openbaarde, was de voorname oorzaak dat in 1805 deze firma ophield te bestaan en van Baalen de zaken alstoen alleen en onder eigen naam aanving. Het was door zijn aanhoudende werkzaamheid, door het buitengewoon voortvarende dat hem kenschetste en daarbij door een voorbeeldige nauwgezetheid, dat zijn debiet een aanmerkelijke uitbreiding erlangde. Ofschoon hij zich minder op het uitgeven van boeken toelegde, zagen bij hem evenwel van tijd tot tijd belangrijke godsdienstige geschriften het licht, met name van A. de Vries, J. Scharp, N. Messchaert, e. a.

In 1817 legde hij eene Hollandsche vertaling ter perse van Wilberforce, Het ware Christendom, hetwelk zooveel aftrek had, dat de oplaag van 500 exempl. weldra was uitverkocht; in 1822 gaven de Erven Franç. Bohn daarvan een tweeden druk.

In 1829 werd van Baalen uitgever van de Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam.

In 1832 verscheen bij hem het Handboek der Bijbelsche Geschiedenis door H. van Heijuingen, in 4o., met 55 steendrukplaten, dat door hem met den boekverkooper S. de Visser te ''s Gravenhage werd uitgegeven, en waarvan 700 exempl. werden opgelegd.

Hoeveel vertrouwen men stelde in zijn handelstact en zaakkennis, moge blijken uit de verkoopingen van ongebonden boeken, die onder zijn leiding werden gehouden, zoo als onder anderen in 1820 van het belangrijke boekenfonds van


page: 780
François Bohn te Haarlem, in 1833 van dat van de weduwe Joh. Allart, en van A. F. H. Smit, en ten laatste van het smaakvolle fonds van den verdienstelijken letterkundigen uitgever Wm. Messchert (Augustus 1844), wiens bijzondere bibliotheek mede door hem werd verkocht.

Ofschoon hij minder bedreven was in den ouden boekhandel, was hij voornamelijk, na het overlijden van den bekwamen boekhandelaar Holsteijn, de eenige auctionaar van naam te Rotterdam. De bibliotheken van J. Scharp, M. Hoog, E. A. de Jongh, M. W. Reepmaker en H. Bochussen, om van geen anderen te gewagen, laten nog een blijvende herinnering na, om de groote mededinging van boekenkenners en liefhebbers die daarbij plaats vond.

Na 1843 kregen zijn beide zonen Hendrik en Simon aandeel in de zaken, die van dat tijdstip zich daarenboven onderscheidden door den Engelschen handel en dien in plaatwerken.

In 1852, een jaar voor zijn dood, moest van Baalen het verlies betreuren van zijn oudsten zoon Hendrik, die hem zoo lang een trouwe steun bij de uitbreiding van zijn belangrijken, ook Engelschen, Franschen en Duitschen assortinientshandel geweest was. De jongere zoon Simon, meer antiquaar van voorliefde en handelsrichting, zette voor eigen rekening onder den ouden naam de zaken voort, totdat, door diens uittreding uit den handel, de firma in 1869 overging in handen van van Hengel & Eeltjes.

D. DU MORTIER & ZOON.

In 1855 werd het fonds verkocht van de beroemde firma D. du Mortier & Zoon, te Leiden.

David du Mortier, of Dumortier, was van Fransch geslacht, dat na de opheffing van het edict van Nantes naar Holland uitgeweken was. Hij vestigde zich in 1744 als boekverkooper en


page: 781
nam in 1788 zijn zoon op in de firma, die vooral van toen af zich aanmerkelijk uitbreidde. D. du Mortier & Zoon waren drukkers van de Werken van de Holl. Maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen; van de Bijdragen tot de verbeuring van het Schoolwezen; van de Bijdragen ter bevordering van Opvoeding en Onderwijs; van de Verzameling Publicatiën sedert de omwenteling van 1795 tot 1806, 23 deelen; mede-uitgevers van de Werken der Maatschappij tot Nut van ''t Algemeen. Deze en andere betrekkingen gaven aanleiding dat de du Mortier''s met allerlei personen in aanraking kwamen en dat zij als uitgevers een sprekenden naam kregen. Zij verwierven zich dien bovenal door hun grootsche onderneming van de alom geprezen Bijbelvertaling van prof. van der Palm, gedurende de jaren 1818 tot 1825, een boek van ƒ 98.30, en den daarop gevolgden Bijbel voor de Jeugd, benevens de niet minder dan 21 bundels Leerredenen van dezen gevierden hoogleeraar. Op godgeleerd gebied gaven zij voorts uit den Bijbel-Atlas van van Senden en werken van Fockens, Martinet, Wahlstein, Beets, Mulder''s Bijbel voor de Israëlitische jeugd. Ook in andere vakken van wetenschap en letterkunde kwamen veelgezochte werken bij hen van de pers. Maar vooral op het gebied van onderwijs waren zij in hun tijd de voornaamste uitgevers. Behalve de 72 uitstekende schoolboekjes door de Maatschappij tot Nut van ''t Algemeen hun toevertrouwd, hebben zij er zelve een groot 400 tal in het licht gezonden, die uitmuntten door degelijkheid en waarvan onderscheidene ettelijke herdrukken behoefden. Daaronder verdienen bijzondere vermelding de schoolboekjes van N. Anslijn Nz., 44 stuks. Ook gaven zij van dezen vruchtbaren auteur grooter werken uit, zooals de Systematische beschrijving van de Drie Rijken der Natuur, ƒ 15.-, de Afbeeldingen van Nederlandsche Dieren, 33 afleveringen, ƒ 66.-, Afbeelding der Artsenijgewassen, 52 afleveringen ƒ 93.60. Van P. D. Anslijn verschenen bij hen 17 schoolboekjes, en voorts van de volgende bekende


page: 782
namen: Bake, Braakenburg, Brugsma, Brunt, Cramer, Dellebarre, van Dobben, van Es, Egeling, Eilers Koch, Franken, Geelhoed, Eng. Gerrits, Goede, Graser, Guffroy, Hentschel, Heije, v. d. Hoonaard, Koning, van Leeuwen, Lempe, Mansen, Marin, Meesters, du Mortier, Muyt, Neelmeijer, Oostkamp, Prinsen, de Raadt, Roggen, van der Swan, Tijssen, Veenendaal, Verwey, Visser, Weeda, van Wieringen Borski, Wolff, IJges. Evenzeer een groot getal kinderboekjes. Met volle recht schreven de du Mortier''s in het Voorbericht voor hun catalogen omtrent hun schoolwerken: "aan de naauwkeurigheid van welker uitvoering wij, volgens onze gewoonte, al wat in ons vermogen was, hebben te kosten gelegd; hetwelk wij ook bij herhaling gedaan hebben ten aanzien van die Artikelen, waarvan wij nieuwe drukken vervaardigd hebben, en aan welk noodzakelijk vereischte, inzonderheid van Werkjes voor de Opvoeding en het Onderwijs geschikt, wij bestendiglijk, bij elken herdruk, met de uiterste zorgvuldigheid, voor het vervolg zullen blijven voldoen. Hierdoor, zoowel als door de geringheid der prijzen, waarop wij onze artikelen stellen, willen wij trachten onveranderlijk getrouw te zijn aan die beginselen, welke wij ons eenmaal, als Drukkers en Uitgevers van Werkjes voor de Jeugd, hebben voorgeschreven."

David du Mortier behoorde, met Joh. van der Heij en Adriaan Loosjes Pz., tot de drie oprichters van de Vereeniging, in 1815.

Tot de eigenaardigheid der firma behoorde de tot het laatst toe volgehouden bepaling, om aan jonge boekverkoopers geen krediet te geven vóór deze getoond hadden het waardig te zijn. Teder die zich vestigde moest à contant betalen; na verloop van drie jaar leverde zij op drie maanden; na zes jaar op zes maanden, en eerst na tien jaar werd men op gewoon krediet opgenomen.

Na den dood van D. du Mortier Jr. werden zijn naastbestaanden, P. C. van Marle, G. Tiele en D. L. van Marle, in 1841 eigenaars der firma, die in 1854 ontbonden werd.




page: 783

K. FUHRI.

In Januari 1856 werden de zaken van K. Fuhri te ''s Gravenhage ontbonden.

Koenraad Fuhri''s boekverkoopersloopbaan telt maar achttien jaren. Neemt men er de drie eerste onbeteekenende jaren af, dan krimpt het eigenlijke getal tot vijftien in. Een betrekkelijk heel kleine tijdsruimte. Fuhri is in den handel niet gelukkig geweest. Hij heeft er alles in verspeeld en heeft met minder dan niets het land moeten verlaten. Niemand heeft zooveel aanstoot moeten lijden als hij en, wat erger is, er zooveel aanleiding toe gegeven. Er is een tijd geweest, dat boekverkoopers, zelfs zij die hij onder zijn vrienden telde, dat heele stedelijke boekverkooperskringen, dat, men zou kunnen zeggen allen tegen zijn manier van doen openlijk opkwamen. Ook was Fuhri niet wat men noemt een toeschietelijk mensch, iemand die door zijn voorkomen innam. Integendeel, hij was stil, in zich zelf gekeerd, kortaf, stug. Ten overvloede, bij zijn uitwijken is menigeen aanzienlijk aan hem te kort gekomen, en dat wel bitter teleurstellend.

En in weerwil van dat alles wordt Fuhri''s naam niet dan met eerbied genoemd. Zijn tijdgenooten zagen tegen hem op, en het jonger geslacht spreekt van den "grooten" Fuhri. Waar zijn beeld voor de herinnering verrijst, zijn alle grieven vergeten, verdreven door waardeering en bewondering. Waar men hem alleen bij overlevering kent, wil men niet hooren van zijn tekortkomingen, maar verlustigt men zich in zijn lof.

Om zulk een gedachtenis, ontdaan van alle schaduw, na te laten, moet men wat beteekend hebben.

Fuhri is een zeer merkwaardig man geweest. Hij heeft onzen boekhandel niet alleen gedeeltelijk hervormd en op nieuwe paden geleid, hij heeft meer gedaan: hij heeft over dien handel een geest van leven uitgestort, er is van hem een kracht uitgegaan, die nawerkt.




page: 784

Fuhri was een kind van zijn tijd; of liever, hij had het voorrecht een van diens uitverkorenen te mogen wezen. De opmerking is niet nieuw, dat tijdperken van algemeene loomheid afwisselen met die van algemeene frischheid; dat er soms over de gansche maatschappij een zon straalt van warmte en licht, in tegenstelling met die tijden dat men zich moedeloos en machteloos gevoelt te midden van een benauwende, ziekelijke atmosfeer. Het geslacht, dat na 1825 begon te werken of er zich toe voorbereidde, werd aangeblazen door een adem van vrijheid en veerkracht; die uitging naar alle zijden en overal een verjongd leven wekte. Het "jonge Holland" brak zich baan in alle richtingen: de handel herbloeide, de nijverheid juichte in den zegen van de stoomkracht, de wetenschap speurde nieuwe bronnen na, de kunst - noem onze schilders; de letterkunde - tel onze dichters en schrijvers - repte penseel en pen; jonkheid naar alle kanten, levenslust alom.

Deze geest des tijds openbaarde zich in het bijzonder bij enkele bevoorrechten. En onder dezen werd die geest, wat ons handelsvak betreft, door Fuhri vertegenwoordigd. In hem heeft zich een ondernemingszucht geuit, een arbeidskracht betoond, uitblinkend boven zijn tijdgenooten, bezielend voor hen die na hem kwamen.

Zijn persoonlijkheid zou een breede, ernstige studie overwaard zijn. Het zou een dankbaar werk zijn geweest, uit brieven en stukken dezen man van moed na te gaan in zijn eigen denken en doen en in zijn betrekking tot anderen. Maar zoo weinig beteekent soms iemand in het oog van zijn eigen geslacht, dat er niet aan gedacht wordt iets te bewaren, waaruit de nakomeling het noodige zou kunnen vinden tot het bijeenbrengen van een levensbeeld. Fuhri heeft zijn rol gespeeld; toen is hij van het tooneel verdwenen, en van ''s mans leven en streven is niets overgebleven dan zijn verstrooide boeken en wat herinnering bij


page: 785
zijn oude vrienden; alle schrifturen hem betreffende zijn reddeloos vernietigd en verloren1Alleen omtrent zijn laatste handelsdagen in het vaderland en zijn verblijf in Amerika zullen later belangrijke bescheiden te vinden zijn in het archief der Vereeniging.. Na 25 jaar is hij reeds tot de overlevering gaan behooren, omdat de geschiedenis verzuimd heeft hem zijn plaats te geven.


Fuhri was van vroeg af een halve wees. Hij werd door zijn moeder, opdat hij spoedig in eigen behoeften zou kunnen voorzien, tot onderwijzer bestemd. Zijn opleiding daartoe genoot hij aan de rijkskweekschool te Haarlem. Omstandigheden riepen hem bij zijn familie te ''s Gravenhage terug, waar hij, van plan veranderd, opgenomen werd in den boekhandel van W. K. Mandemaker, vooral als auctionaris bekend. Van dezen ging hij als bediende naar J. F. Thieme te Nijmegen, wiens uitgebreidezaken hij een tijd lang gedurende een ernstige ziekte van dezen bestuurde. Verloofd met diens jongste zuster, verlangde hij zich in zijn geboorteplaats te vestigen en nam hij met het begin van 1837 de zaak van zijn voormaligen patroon Mandemaker over.

Het spoor van zijn voorganger volgend, lei hij zich in den eersten tijd met allen ijver op het houden van verkoopingen en het uitbreiden van zijn debietzaak toe. Als zijn eerste uitgaaf vinden we een klein boekske, Versnijdingstafel voor het gedistilleerd, door A. van der Toorn, "voor rekening van den schrijver". De verlokking om meer bepaald het uitgeven tot zijn handel te maken stak in een even onaanzienlijk boekje, dat nochtans een beslissenden invloed zou hebben op zijn toekomst. In het laatst van 1837 kwam hier te lande het bericht van de jammerlijke schipbreuk door luit.-kolonel ridder de Stuers op de Lucipara''s geleden en van het verblijf der schepelingen op dit onherbergzame koraalrif.


page: 786
Fuhri begreep van de algemeene belangstelling partij te moeten trekken en zorgde zoo spoedig mogelijk voor een verhaal, een plaat en een kaart, waarvan de oplaag weldra uitverkocht was. Van toen af was de zucht bij hem ontwaakt om, naar aanleiding van de gebeurtenissen des tijds, als uitgever gebruik te maken van de omstandigheden. Hij zou niet afwachten of deze of gene met een kopij zich vervoegde bij hem, maar hij zou alvast de auteurs, indien hij hen voor zijn plannen noodig had, zelf opzoeken en hen trachten over te halen tot zijn eigen voorstellen. Ondernemingen te doen lachte hem oneindig meer aan dan bloot werktuigelijk uitgever te wezen. Zelf, met eigen oogen, rond te zien naar den smaak en de behoeften van het publiek, daaraan op de meest uitlokkende wijs te gemoet te komen, te zorgen dat hetgeen hij den lezers zou aanbieden, onberispelijk van inhoud, aantrekkelijk van vorm zou wezen en alzoo het degelijk belang van het algemeen te verbinden aan het zijne, dat zou de weg wezen, dien hij zich te banen had. Het beginsel was nieuw, althans hier te lande nog uitzondering. Toch spreekt het wel van zelf, al rijpte dit denkbeeld bij hem al meer en meer tot een bepaald overleg, dat hij daarom niet alles verwierp wat hem van andere zijde in handen kwam. Integendeel, het een kon samengaan met het ander. Bat bewijzen zijn vele uitgaven op elk gebied; op dat van stichtelijke lektuur bijv. werken van Polman, Liernur, Faure Beekman, van Koetsveld, de Gasparin, Webb, Lisco, Gutzlaff; op dat van letterkunde, dichtbundels van Calisch, ten Kate, van de Kasteele, Leesberg, van Winter en van Merken, van den Bergh, de Kruyff; op dat van romantische literatuur, oorspronkelijke en vertaalde werken van Nepveu, Lublink Weddik, Mej. Toussaint, Sue, Sealsfield, Marryat, Dickens; welke namen met vele andere te vermeerderen, en aan te vullen zouden zijn door de opgaaf van zijn menigte uitgaven voor onderwijs en over belangen van den dag. Maar hoofdzaak werd


page: 787
voor hem het uitvoeren van eigen ontwerpen; het bespieden van omstandigheden en verschijnselen, het opzetten van plannen, het becijferen en kansrekenen, het kiezen van werkkrachten en hulpmiddelen, het tot stand brengen en voortdrijven van het een of ander winstbelovend werk: het ondernemen. Meermalen heeft hij het uitgesproken, dat de boeken, hem ter uitgaaf gegeven, hem meest altoos verlies bezorgden, niet omdat dit aan de boekenzelve lag, maar omdat hij als uitgever er te weinig voor voelde, er te koel voor was, er niet met hart en ziel in leefde, gelijk hij wel, en in hooge maat deed voor de kinderen van zijn eigen vinding. Fuhri had een onbedwingbaren hartstocht naar arbeid, naar zelf-werken, naar altijd-bezig-zijn, naar het bestrijden van moeiten en hinderpalen. Als iets vlot van de hand ging was hij er niet tevreden over; hij moest wat te kampen hebben, hij moest bezwaren en tegenkanting hebben te verduren en te overwinnen. Worstelend tegen den stroom in, de borst zettend tegen iederen golfslag, wilde hij aan land komen en kunnen zeggen: "daar sta ik". Dat was zijn hartstocht, en zijn eerzucht meteen. Mocht zulk een strijd wel niet altijd noodig zijn, hij schroomde er niet voor, al kon hij vooruitzien dat die hem te wachten stond.


Om dien ondernemingsijver aan te toonen, willen wij, bij gebrek aan uitvoeriger bescheiden, van jaar tot jaar een vluchtig oog slaan op de voornaamsten zijner plannen, te midden van al zijn andere uitgaven door.

In 1838 nam hij uit het fonds van Vervloet over de Grammaire en de Exercices van Noël en Chapsal, benevens een overdruk van Sterne''s Sent. Journey, Goldsmith''s Vicar en Johnston''s Rasselas, door dezen ten behoeve van Hollandsche scholen uitgegeven, maar lang niet naar behooren daarvoor ingericht. Fuhri begreep er de waarde en de gebreken van, liet deze boekjes, van noten voorzien, keurig herdrukken, op Engelsche manier in


page: 788
linnen binden en wist ze in deze nieuwe vormen in tal van scholen ingevoerd te krijgen, als voorloopers van verschillende anderer.

Bijna tegelijkertijd trok het vruchtbare terrein van het gemoedelijke leven zijn aandacht. Het protestantsche publiek, indommelend onder een preekmanier, die, tusschen vaste, modelmatige regelen ingeklemd, op den duur niet vrij van eentonigheid was, voelde zich, in zijn huiselijke behoefte aan stichtelijk voedsel, veel meer getrokken tot de meer gekleurde, meer letterkundige vormen der remonstrantsche school en hen die deze preekwijs volgden. Toch durfden vele predikanten, om hun wetenschappelijken naam niet te kort te doen, niet anders in het licht geven dan receptmatig aangelegde bundels leerredenen, die vroomheids- of beleefdheidshalve gekocht, maar alles behalve met graagte gelezen werden. Fuhri vond een middel om leeraar en leek tot elkaâr te brengen en ondernam, in 1839, onder den bescheiden titel van Godsdienstige Traktaatjes - de bijtitel voor jongelieden maakte de uitgaaf nog bescheidener - een reeks van maandelijks verschijnende stichtelijke blaadjes, onder toezicht van den gevierden Haagschen predikant van Koetsveld, door onderscheiden mannen van naam geschreven; een uitgaaf die jaren lang grooten bijval vond.

In hetzelfde jaar wijdde hij zich toe aan de voorbereiding van het jaarboekje Aurora, dat met 1840 het licht moest zien. Engelsche plaatwerken, Scrapbooks en Keepsakes waren aan de orde van den dag en werden, ook hier te lande, bij menigte ingevoerd. Tevens was het de tijd der almanakken, zoowel in Duitschland als Engeland, en onder dezen spanden die van den Londenschen uitgever Ackerman de kroon. Fuhri trok van deze mode partij, trof met Ackerman een akkoord voor de levering van staalgravuren en wist, met medewerking van Mr. Nepven en later S. J. van den Bergh, van de Nederlandsche dichters en prozaschrijvers


page: 789
zulke keurige bundels te verzamelen, dat de Aurora telkens weinig tijd na zijn verschijning geheel uitverkocht was. Reeds bij den derden jaargang kregen ook platen van Hollandsche graveurs naar Hollandsche teekeningen daarin haar plaats. Hij begreep, dat hij, ter wille van eigen voordeel, zich niet met geleend goed behelpen mocht, maar dat hij als Nederlander ook de vaderlandsche kunst had te hulp te roepen.

In 1840 ontwierp hij het praktische plan tot de uitgaaf van zijn Woordenboek in vier talen; een onderneming bovenal in ons land op haar plaats. In één deel van ƒ 15.- zouden vier gelijkvormige dictionnaires vereenigd worden en goedkoopheid en gemakkelijkheid van gebruik samengaan. Hij wist dr. G. Dom Seiffen over te halen, over de nauwgezette bewerking daarvan het hoofdtoezicht te honden. Meermalen werd dit voortreffelijk woordenboek herdrukt.

In 1841 kocht hij uit het fonds van Joh. v. d. Heij & Zoon het aanzienlijk restant aan van Hooft''s Nederlandsche Historiën met aanteekeningen van Siegenbeek e. a., met het voornemen, van dit kostbare werk een herdruk te bezorgen; een plan trouwens, dat hij wel opzette, maar niet tot stand vermocht te brengen.

In 1842 kocht hij Frijlink''s, Tesselschade aan, om dezen gevaarlijken mededinger van zijn Aurora van de baan te schuiven. Te gelijk maakte hij gebruik van de nationale opgewondenheid bij gelegenheid van de herdenking van de wording van Neêrlands vrijheid in dat jaar en opende een inteekening op het prachtwerk Het leven van Prins Willem I, een uitmuntend, rijk geïllustreerd boek, waarvan het gerucht ging dat hij-zelf de schrijver zou wezen.

In 1843 legde hij den grond voor het staat- en letterkundige tijdschrift de Tijdspiegel, welks redactie hij opdroeg aan de gunstig bekende humoristen B. T. Lublink Weddik en K.


page: 790
N. Meppen en dat volgens een heel nieuw plan, overeenkomstig de buitenlandsche Revues, was ingericht.

Het jaar 1844 begon hij, gebruik makend van de algemeene opgewondenheid die de zoogenoemde vrijwillige leening van den minister van Hall wekte, met de uitgaaf van een geïllustreerd volksblad Da wet van behoud, met 100 houtgravuren. Gelijktijdig, of kort daarop, nam hij niet minder dan de geheele houtgraveerschool van de "Maatschappij van Schoone Kunsten" over met de daaraan verbonden uitgaaf van de Kunstkronijk. Hij kwam daardoor tevens in het bezit van meer dan 3000 houtgravuren. Den omvang van dezen koop en de daaraan verbonden gevolgen vindt men in onze lijst van tijdschriften op de Kunstkronijk vermeld. Om aan deze school, met haar twintigtal leerlingen, werk te verschaffen, richtte Fuhri met G. J. A. Beijerinck een Geïllustreerde Courant op, die wekelijks in 24 kolommen met een groot aantal houtsneden zou uitkomen, maar die wegens de gedrukte stemming in die ongunstige dagen na een kort bestaan gestaakt moest worden. Om zich voorloopig geheel aan de zooveel omvattende houtgraveerschool en Kunstkronijk te wijden zag Fuhri zich genoopt, zijn pas gevestigd tijdschrift Maria en Martha aan den uitgever S. E. van Nooten over te doen.

In 1845 opende hij een reeks romans in klein en goedkoop formaat. Uitgaande van de overtuiging, dat de groot 8o vorm, sinds jaren in zwang, bij het publiek een belemmering moest zijn om die dure boeken te koopen, wilde hij beproeven het debiet te vergrooten door een uitgaaf, die in prijs meer dan de helft lager was. Ook sloot hij in dat jaar een overeenkomst met den Antwerpschen boekhandelaar Buschmann, waarbij beiden op breede schaal zich ten doel stelden om wederzijds de Hollandsche boeken in België en de Belgische boeken in Holland te doen kennen en verkoopen.

In 1846 nam hij de boekdrukkerij van zijn broeder Eduard te


page: 791
Utrecht over en kwam daardoor tot de bereiking van zijn wensch om bijna alles wat voor een uitgever noodig is onder eigen beheer te hebben. Al was deze drukkerij behoorlijk ingericht, hij rustte niet eer hij haar door den aankoop van de nieuwste hulpmiddelen volkomen op de hoogte van den tijd gebracht had.

In 1847 bracht hij zijn nieuwe werkplaatsen tot vruchtbaarheid. Hij verspreidde een prospectus van een goedkoope Volks-Encyclopaedie, die een overzicht zou bevatten van alle takken van wetenschap, letteren, kunsten, handel en nijverheid, samengesteld door onderscheidene vakmannen en voorzien van meer dan 400 houtgravuren. Voorts gaf hij in het licht zijn eerste Groot Nederlandsch Prentenboek, door W. J. van Zeggelen en A. Ising, met 700 houtgravuren. De oplaag daarvan was 12000 exemplaren, waarvan bij vooruitbestelling dadelijk de helft verkocht was. Hij kondigde deze uitgaaf met 40 monster-advertentiën aan in 15 verschillende dagbladen.

In 1848 maakte hij een reis naar Engeland. De boekhandelaar was weêr even naast den uitgever ontwaakt. Hij meende gebruik te moeten maken van de voorliefde voor Engelsche literatuur die zich hier te lande openbaarde en van de keurige pracht-uitgaven aldaar in den laatsten tijd verschenen. Met een ontzettende massa boeken, die hij had opgekocht en geruild, kwam hij terug, verspreidde van zijn aankoop een lijst van niet minder dan 37 welgevulde pagina''s, liet die verzameling in alle steden van ons land ten toon stellen en bracht na die rondreis het overschot in openbare veiling bij Fred. Muller en W. P. van Stockum.

In 1849 kocht hij van Meline Gans & Co. te Brussel de gansche oplaag van een groot Fransch- Hollandsch Woordenboek en bracht die menigte boeken met groote handigheid weldra aan den man. Ook zette hij op het touw zijn Omnibus, een tweede reeks Nederlandsche prentenboeken, thans, om der nieuwheidswille, onder redactie


page: 792
van den bekenden predikant-literator J. P. de Keijser.

In 1850 werd hij door aankoop meester van Nieuwenhuis'' Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen en het Aanhangsel daarop; een werk van ƒ 92.30. Hij verkocht het restant bij een aanbieding voor ƒ 25 - uit, maar zette zich onmiddellijk daarop aan het plan tot een nieuwe uitgaaf, geheel bijgewerkt tot de hoogte van den tijd. Deze taak was inderdaad geen kleinigheid. Fuhri moest zich gaandeweg verzekeren van de medewerking van een aantal vakgeleerden, die elk een onderdeel ter bewerking op zich zouden willen nemen. Dat dit geen gesneden brood was, laat zich denken. Na veel teleurstelling en ongeloofelijke moeite mocht hij erin slagen, eindelijk tot zijn plan over te halen: Mr. W. R. Boer, dr. H. Broese, P. M. Brutel de la Rivière, F. A. T. Delprat, dr. L. J. Egeling, dr. G. P. F. Groshans, dr. F. W. C. Krecke, dr. J. G. Liernur, dr. C. A. J. A. Oudemans, dr. W. M. Perk, dr. G. D. J. Schotel en dr. P. H. J. Wellenbergh, en de hoofdredactie op te dragen aan mr. S. C. Snellen van Vollenhoven. Het werk zou bestaan uit tien deelen, ieder deel met minstens 200 houtgravuren, en ƒ 72.- kosten. Tot waarborg van voortzetting in geval de uitgever kwam te overlijden, verbond op zijn aandrang een ander zich openlijk om die veelomvattende taak te vervolgen.

In 1851 had te Londen de eerste groote internationale wereldtentoonstelling plaats, een gebeurtenis, die niet weinig belangstelling wekte. Fuhri greep deze gelegenheid gretig aan. Hij zou door een nieuw weekblad: Het Londensche Nieuws, ruim geïllustreerd, het Nederlandsche publiek op de hoogte brengen van de voornaamste meesterstukken uit alle hemelstreken daar bijeengebracht. Dien ten behoeve zond hij den redacteur C. M. Mensing naar Londen, om gedurende de tentoonstelling daar werkzaam te zijn, maar ging herhaalde malen ook persoonlijk daarheen, ten einde door den aankoop van schitterende voorwerpen voor prijzen


page: 793
in de verloting van zijn Kunstkronijk, te gelijk in het belang van deze, zijn lievelingsonderneming, vruchtbaar werkzaam te wezen. Dergelijk gebruik maakte hij later, in 1855, ook van de wereldtentoonstelling te Parijs, toen hij den geheelen jaargang van de Kunstkronijk daaraan ten beste gaf. Intusschen hield hij nog tijd genoeg over om, als arbeid voor zijn houtsneêschool, onder den titel van Vliegende Bladen een nieuwe reeks van 10 geïllustreerde prentenboeken voor kinderen in het licht te zenden, onder redactie nu weder van van Zeggelen en Ising.

In 1852 wenschte hij deze stuksgewijze uitgaaf te bestendigen door het weekblad de Kindercourant, met 52 groote platen en een aantal gravuren tusschen den tekst. Deze onderneming, onder de uitmuntende leiding van J. van Weerden, vond zelfs boven verwachting bijval en werd weldra wekelijks de blijde bode in duizende huisgezinnen. Naast dit tijdschrift verrees te gelijkertijd een ander, voor volwassen lezers, onder den titel Het Leesmuseum, dat zich, onder de hoofdredactie van C. M. Mensing, ten doel stelde, maandelijks een keur te geven uit de buitenlandsche letterkunde. Spoedig daarop werd ieder verrast door de verschijning van de keurige kleine, in rood linnen gebonden deeltjes van de reeks Nederlandsche klassieke auteurs, een voor onzen tijd ingerichte uitgaaf van de beroemdste vaderlandsche lettervruchten van vroeger dagen en bestemd voor de boekenrekjes in de huiskamer. De tien eerste smaakvolle deeltjes kwamen te gelijk uit; het tweede tiental lag gereed, maar werd reeds vóór de uitgaaf door een ander overgenomen.

Met 1853 verscheen alweder een nieuw tijdschrift, het weekblad Nederlandsch Athenaeum, Nieuwsblad voor wetenschap, kunst en letteren, een blad uitmuntend van aanleg en bewerking, maar waaraan geen lang leven beschoren was. In hetzelfde jaar verschenen, afzonderlijk verkrijgbaar maar onder den gemeenschappelijken titel Lectuur op reis en in de huiskamer, 20 goedkoope


page: 794
deeltjes van gemengden aard, waarvan reeds bij de uitgaaf ruim 15,000 stuks verkocht werden, terwijl er nog 25,000 ingenaaid gereed lagen. Tegen het laatst van het jaar kwam, te gelijk en in gelijken vorm, een stel van 10 fraaie kinderboeken uit, tot welks vervaardiging - wij noemen slechts van Lennep''s Worstelstrijd met Spanje, die een 5en druk beleefde - de voornaamste auteurs hadden samengewerkt. In dit jaar deed Fuhri, met hetzelfde handelsdoel waarmeê hij in 1848 naar Londen gegaan was, een reis naar Parijs en kocht daar voor eenige duizenden aan Fransche klassieke boeken, die hij hier tegen verminderde prijzen ter markt bracht, o. a. de kapitale restanten van Charpentier''s uitgaven van Corneille, Molière en Racine.

Toen in 1854 de oorlog uitbrak tusschen Rusland, Turkije en de westersche mogendheden, kwam hij, aangelokt door den bijval aan zijn Londensch Nieuws te beurt gevallen, op de gedachte van dit feit partij te trekken door de uitgaaf van het geïllustreerde werk: De oorlog, Geschiedenis der tegenwoordige krijgsgebeur-tenissen in Europa, en droeg daarvoor den tekst op aan de kleurvolle pen van T. van Westhreene Wz. Het plan slaagde even gelukkig als het vorige, dijde tot een boekdeel van ƒ 22.- uit en gaf later aanleiding tot een goedkooper herdruk. Een tweede kostbare onderneming waren de Tooneelen, Karakterschetsen en Kleederdrachten van Java''s bewoners, met tekst van Ritter en platen van Hardouin, een uitgaaf, die hij, met een Fransche vertaling, ook voor het buitenland bestemd had. Een derde was een Atlas van Nederl. Oost-Indië, bewerkt door Pijnappel. Een vierde, die alleen bij het prospectus moest blijven en niet tot uitvoering kwam, was niet minder dan een herdruk van Wagegenaar''s Vaderlandsche Historie. Fuhri''s breed opgezette bedoeling was, deze 21 deelen, met nieuwe spelling, maar overigens onveranderd, in 100 folio vellen druks van twee kolommen, voor den prijs van ƒ 15.- verkrijgbaar te stellen; een tweede deel daaraan toe


page: 795
te voegen, waarin die geschiedenis bijgewerkt zou zijn volgens latere onderzoekingen, en dit werk aan te vullen met een derde deel, dat bestaan zon uit een atlas van platen en kaarten.

Zijn laatste ontwerp, van 1855, dat hem geheel vervulde, was de oprichting van een ''s Gravenhaagsch Dagblad, overeenkomstig de eischen van de hedendaagsche journalistiek.


Men merke op het klimmen in degelijkheid van zijn voornemens en plannen, en beseffe den verbazenden arbeid dien zij meêbrachten.

Al deze titels zijn spoedig genoemd. Maar elk ervan was een veelomvattende daad. Zij eischte allereerst de soms alles behalve lichte onderhandeling met schrijvers en redacteuren, daarna de oneindige zorgen voor uitvoering met drukkers, graveurs, binders en wie niet al; voorts de inspanning tot het zoeken en vinden der wegen tot debiet. Wie den boekhandel in het buitenland kent, weet, dat de groote firma''s daar haar chefs hebben over al de onderdeelen tot het vak behoorende. Zij hebben op haar kantoren de mannen die briefwisseling voeren, die prospectussen en advertentiën regelen, die proeven corrigeeren, die platen en gravuren beschikken, die over de exploitatie gaan, die reizen, die boekhouden en rekenen. Ware Fuhri in een groot land gevestigd geweest, hij zou wellicht een schatrijk man geworden zijn, aanzienlijk onder de aanzienlijken. Maar hij stond met zijn grootschen zin tusschen beperkte grenzen, met zijn breede bedoeling op een smal terrein, met zijn behoefte aan werktuigelijken bijstand op den schralen bodem van gedwongen zuinigheid. Hij moest zich zelf helpen en bijna alles alleen doen. Hij moest denken, uitvoeren, besturen; hij moest zorgen voor het geheel en voor de kleinste kleinigheden; hij moest patroon en werkman zijn te gelijk, omdat het nu eenmaal niet mogelijk is, een kostbaar bestier te betalen in een handel, die niet verder reikt dan het kleine gebied van onze taal. Wie verstandig genoeg is, zich tot weinig te bepalen en


page: 796
uit dat weinige te halen wat erin zit, bezorgt zich oneindig meer rust en voordeel, dan hij, die zich laat verleiden tot het vele en velerlei. Want dit vele is slechts de vermenigvuldiging van de onvermijdelijke en dagelijks wederkeerende zorgen, aan elke onderneming eigenaardig verbonden, de versnippering van die kracht, die des te meer noodig is naar mate van de inspanning, die de kleinhandel van den Hollandschen uitgever meêbrengt. Hoe meer Fuhri met elk jaar, altoosdoor en zonder omzien, zijn talent als uitgever ontwikkelde, zijn ondernemingen stapelde de een op de ander, des te meer moest hij als handelaar verzwakken. Als beheerder van houtgraveerschool en Kunstkronyk had hij een werkkring omslachtig genoeg. Alles wat er omheen- en bijkwam verkortte zijn tijd, verstoorde zijn kalmte, verwarde zijn oog. Al die zich opvolgende tijdschriften, die elk hun zorg eischten, al die kapitale boeken, al die benijdenswaardige grepen in de gebeurtenissen en behoeften van den tijd gedaan, zij waren, te zamen genomen, zijn persoon te machtig. Tien uitgevers hadden ervan kunnen leven; één enkele moest erdoor ten onder gaan.

Voor zulke inzichten was er trouwens in een karakter als dat van Fuhri geen plaats. Hij had nu eenmaal den hartstocht, de drift van den handel en het ondernemen, en hoe hij er zelf tegen strijden mocht, telkens vloeiden hem nieuwe invallen toe, telkens bezweek hij voor de verleiding. Geldzucht is nooit zijn demon geweest. Eerzucht wellicht meer. Maar dan ook een eerzucht ten goede. Nimmer zou hij eenig plan hebben opgezet, dat alleen zijn eigen belang en niet tevens dat van het algemeen beoogde. Op zijn post als uitgever was hij een man van geweten. Het middelmatige stootte hem af; alleen het beste trok hem aan. Niemand zal hem kunnen ten laste leggen dat hij, welke opofferingen het hem ook kosten mocht, niet steeds getracht heeft naar het allerdegelijkste. Voor den inhoud en den vorm zijner uitgaven was hij even kieschkeurig, even strikt.


page: 797
Voor zoo ver het van hem afhing mocht er niets aan ontbreken, niets. En juist uit deze twee oorzaken: den grooten omvang zijner ondernemingen en zijn nauwgezetheid op de kleinste onderdeelen, was zijn gansche leven een koortsig voortjagen zonder de geringste verpoozing. Hoffelijk en goedaardig van natuur als hij was, hadden de omstandigheden hem nochtans eenzelvig gemaakt. Hij had letterlijk geen tijd voor praatjes, noch met zijn bedienden, noch met zijn vrienden, noch zelfs met zijn vrouw en kinderen. Dat ernstige, ietwat sombere hoofd was van den vroegen morgen tot den laten avond vol van bemoeiingen, berekeningen, beredderingen. Bij ontbijt- en eettafel lag zijn notitieboekje naast hem, en meermalen als hij, goedig en hartelijk, zich zijner ongezelligheid berouwvol bewust, zich geweld deed tot deelneming aan het gesprek of tot een instemmenden glimlach, was het hem aan te zien dat zijn wil daartoe beter was dan zijn vermogen. Onrust en bedrijvigheid lieten hem geen oogenblik los. Zij sleepten hem van hier tot elders. Met onbegrijpelijke helderheid en vlugheid behandelde hij allerlei zaken te gelijk, schreef hij de uitvoerigste brieven, cijferde berekeningen, ontwierp plannen en platen, corrigeerde proeven, stelde prospectussen, draafde hij van kantoor naar zolder, van drukker naar binder, reisde hij het land door van den eenen hoek naar den anderen, deed hij veel meer in een uur dan een ander in een dag. Maar juist dat gemak van den arbeid verleidde hem tot overschatting van zijn kracht.

Opmerkelijk. Deze man van zooveel beslommeringen en van zooveel teleurstellingen; deze man zoo afgetrokken en met zorg overkropt, was een optimist in zijn hart. Hij klaagde nooit over anderen, wel over zich zelven. Hij zou zich nooit ontevreden, vooral niet lichtgeraakt of driftig betoonen, als het hem - wat zoo vaak gebeurde! - tegenliep. Ging de arbeid niet vlot genoeg van de hand, viel de aanbieding of het debiet niet meê: dat lag natuurlijk aan hem zelv'', beweerde hij, niet aan anderen:


page: 798
zijn leiding was niet goed genoeg geweest, of er had iets aan zijn doorzicht gehaperd. Zijn manier van handel drijven, soms van de overgeleverde gewoonten afwijkend, haalde hem menig hard woord op den hals, persoonlijk en in het openbaar vaak niet zonder bitterheid uitgesproken. Maar nooit zou men in zijn verdediging één enkele uitdrukking vinden, die van wrevel of boosheid getuigde. Men moest van weêrskanten wat toegeven en elkâar liever wat te gemoet komen, was zijn beginsel. Menschen en zaken waren nog zoo kwaad niet, indien men ze maar beschouwde met een goed oog.

Van dit inzicht gaf hij meermalen en ridderlijk blijk. Fuhri begon zijn handel onder niet heel gunstige voorteekenen. De algemeene beweging, die door de gansche maatschappij heenging, bracht van zelf meê, dat men van nieuwe middelen om vooruit te komen gebruik maakte en zich hier en daar vrij verklaarde van den ouden sleurgang. Dat vertoonde zich ook in den boekhandel, zeer tot grief van de meerderheid, die in de afwijking van gevestigde gewoonten de teekenen zag van een toenemend verval. In onderling gesprek, bij gedrukte stukken in het Nieuwsblad voor den boekhandel, in circulaires en advertentiën werd moord en brand geroepen over persoonlijke grieven, over insluipende misbruiken, over nieuwigheden die de waarde en de waardigheid van het vak met ondergang dreigden. Dat er in alle opzichten verval was, stond als een paal boven water. Fuhri, toen nog maar twee jaar boekverkooper, kon dat gedurig gejammer, dat kleingeestig beklag niet aanhooren. In een vrij uitvoerig stuk, te vinden in het Nieuwsblad van 24 October 1839, kwam hij er ernstig en open tegenop. "Het is zoo", zegt hij bij het begin; "mijne ondervinding is nog zeer jong en mijne aanmerkingen zijn welligt grootendeels op bespiegeling gegrond; ook ware ''t welligt, voor mij zelven, beter geweest en schijnbaar voorzigtiger, dat ik mijnen naam verzwegen had; doch hij die iets verbeteren wil


page: 799
moet in geen geval aanvangen met een handeling die hij in anderen afkeurt. Ik keur namelijk alle ongeteekende artikels af! Er behoort bij een jongmensch wel eenige moed toe, om openlijk met zijn naam voor den dag te treden, doch die moed is de eenigste verdienste welke ik mij zelveu bij dit geschrijf toeken, daar ik het niet anders wil beschouwd hebben dan als een zwakke, doch welgemeende poging om tot iets goeds mede te werken, ter neder gesteld met de gedachte, dat vele kleinen een groot kunnen uitmaken, en ook uit het kleine dikwijls het groote kan geboren worden." De schrijver, eenige minder gunstige verschijnselen erkennende, houdt daarna een warm betoog, hoeveel goeds er nog is in den handel, dien hij zich pas tot werkkring gekozen heeft; hoe al dat vitten op eens andermans daden niets afdoet, maar hoe het zelfstandig uitsteken van eigen handen de eenige weg is tot een algemeenen vooruitgang. - Het bleek niet, dat dit hartig woord iets baatte. Althans het ach en wee roepen werd er niet minder op, maar ging van lieverlede zelfs zoo ver, dat de Vereeniging begreep er zich mede te moeten bemoeien en in 1845 haar bekende prijsvraag uitschreef: "Bestaat er verval of kwijning in den boekhandel? Zoo ja, aan welke oorzaken is dat verval of die kwijning toe te schrijven?

Toen die vraag nu als officieel gesteld werd, was Fuhri zes jaren ouder geworden, zat hij in het midden van zijn overdrukke zaken en had hij al menige teleurstelling achter den rug. Toch kon hij de verzoeking, en evenmin het plichtsgevoel, wederstaan, om thans zijn vroeger geuite meening te handhaven. Een gedeelte van den nacht zonderde hij tot dit doel af. Ook begreep hij, dat hij het bij een gelegenheid als deze niet bij beschouwingen kon laten, maar dat hetgeen hij te zeggen had steunen moest op grondig onderzoek en het bijbrengen van feiten. En zoo verscheen die belangrijke verhandeling, die, geheel tegen de bestaande


page: 800
meening in, de eer van den tegenwoordigen handel en het uitzicht op zijn voordeelige toekomst staande hield en de roemvolle bekroning in 1846 wegdroeg. - Van dit voor de geschiedenis van den vaderlandschen boekhandel zoo gewichtig prijsantwoord hebben wij bij de behandeling van het vorige tijdvak een overzicht gegeven.


De 15 jaren van Fuhri''s handelsleven zijn een onverpoosde arbeid geweest, een reuzenarbeid, indien wij die uitdrukking ooit zouden kunnen bezigen. Niemand heeft zoo met zijn tijd weten te worstelen als hij; niemand heeft zulk een taaie volharding getoond bij zooveel droevige ervaring. Fuhri had zijn beroep lief, lief met heel zijn hart; hij dweepte ermeê, zou men kunnen zeggen. Hij leefde erin en ervoor, zijn gansche leven lang. De drang tot ondernemen, de vruchtbaarheid van vinden, de kordaatheid van uitvoeren, de moed van doorzetten, de onwrikbaarheid van wil om te komen waar hij wezen wou, hebben zich nooit bij iemand geopenbaard gelijk bij hem.

Hij is het natuurlijk slachtoffer geweest van al te koene waagzucht. Elke hartstocht, hoe nobel in zijn grond, draagt zijn eigen straf, indien hij zich niet bij tijd en wijle laat teugelen. Even als het betere soms de vijand kan wezen van het goede, even zoo is het overwerk de schaduw van den ijver. Het kon niet uitblijven, dat die opeenhooping van ondernemingen eenmaal topzwaar zou worden. De toren moest instorten, den bouwmeester bedelvend onder zijn puin.

Zoo is het met Fuhri geschied.

Wij schrijven geen levensgeschiedenis; wij geven alleen een vluchtigen blik over zijn handelsloopbaan. Maar dit ééne moet ons uit de pen, dat Fuhri de harde lessen voor zijn gebreken hier te lande ontvangen zich ten nutte gemaakt heeft in den verren vreemde. In het laatst van 1855 naar Amerika verreisd, heeft hij zich te


page: 801
New-Orleans als boekhandelaar gevestigd en met al die veerkracht, die zijn deugd en zijn macht was, zich ingewerkt in den handel van zijn nieuw vaderland. Binnen drie jaren tijds was hij begonnen zich ook daar een voorname plaats te veroveren. De brieven aan zijn Hollandsche vrienden zijn de weemoedig welsprekende getuigen, hoe hij hen en zijn land bleef liefhebben met al de warmte van zijn goed hart. Ook daar had hij al spoedig een kring, die hem wist te schatten naar zijn waarde. Toen de vreeselijke gele koorts in Augustus 1858 ook hem, op nauwelijks 44-jarigen leeftijd, plotseling wegrukte, werd zijn overlijden in The daily Picayune volgenderwijs gemeld:


obituary.

"Died, on Monday evening, 23d inst., at 6 1/2 o''clock, of fever, Koenraad Fuhri, aged 44 years, a native of the Hague, Holland.

A good husband, a kind father and sincere friend is taken away from the community by the fell hand of disease. One who has endeared himself by his gentlemanly deportment and unassuming manners to all with whom he has been brought in contact in business or through the social relations of life. His highest aim was to live in this world so that he might gain a crown of glory from his Heavenly Father in the next.

He leaves a wife and seven children to mourn over their untimely loss.

"There is no death to those who know of life,
No time to those who see eternity."

De laatste regels beamen wij ten volle, ook in maatschappelijken zin.

Fuhri heeft in onzen handel een lichtend spoor achtergelaten. Niet door uiterlijke teekenen van eer of fortuin; niet door zelfs


page: 802
de geringste voldoening bij eigen leven. Zijn weg heeft hem niet langs vele rozen geleid. Neen waarlijk niet. Eerder was hij te midden van de zijnen een vreemde verschijning, een opspraak wekkende zonderling. Voor den ruimen omvang van zijn oog waren onze landsgrenzen te bekrompen; voor de koenheid van zijn streven zijn dagen nog niet rijp; voor het begrip van zijn dwepen zijn veroordeelaars niet vatbaar. Stoffelijk en geestelijk heeft hij moeten roeien tegen den stroom in, van zijn begin tot zijn einde. Aan de breedheid van zijn talent is soms de maatstaf der kleingeestigheid aangelegd, en een logge luierzucht heeft met zijn geestdrift den spot durven drijven. Voor den zelfstandigen wil van zijn mannenmoed heeft de sleurgang de schouders opgehaald, en de benepenheid heeft op de kloekheid zijner daden haar slijk geworpen. En toen - ja zeker door eigen schuld, maar toch zoo diep aandoenlijk om aan te zien! - zijn armen uitgeput moesten neêrzinken en hij de laatste poging der wanhoop aangreep, heeft een botte kleinheid hem met vingers nagewezen en achter zijn rug gefluisterd: "die dwaas!" of nog erger.

Toch is zijn doornenpad benijdenswaardiger geweest, dan de gladde weg van menig troetelkind der fortuin. Fuhri heeft zijn tijd niet verslingerd, maar hij heeft bestaan. Hij is niet heengegaan alsof hij er niet geweest ware, maar hij heeft wat beteekend. Hij is in zijn tijd en zijn kring een kracht geweest. Hij is op zijn maatschappelijke post geweest een wegbereider, een baanbreker, een voorganger. Het bescheiden handelsberoep, dat hij zich tot werkkring gekozen had, heeft hij, althans voor het eerst hier te lande, opgevat naar eigen oorspronkelijk inzicht. Hij heeft het van een lijdzaam tot een drijvend verheven. Hij heeft het van afwachten tot aangrijpen gewekt. Hij heeft een voorbeeld gegeven van toewijding die eenig is. Hij heeft plichten leeren kennen en doen, hij heeft leeren denken en werken, gelijk weinigen vóór hem. Hij heeft getoond wat in de samenleving de


page: 803
uitgever kan beteekenen, indien hij met al den ernst van zijn taak zijn omgeving overspiedt, haar behoeften peilt en de beste middelen aangrijpt om daarin waardig te voorzien. Met zijn eigen geestdrift heeft hij anderen weten te bezielen en een jong geslacht gewekt, dat een nieuw en een frisch leven zou brengen over een handel, die dreigde te versuffen onder het laffe geweeklaag van kwijning en verval.

"Ziet wat er te doen is en doet het!" heeft hij met woord en daad toegeroepen aan allen die het hooren wilden. En dat woord klinkt na, met luiden, onverzwakten weergalm. Dat Fuhri''s stoere geest blijft leven hebben zijn leerlingen Thieme en Sijthoff betoond, en zal worden betoond door allen, die met bedachtzaamheid en ernst iets van dat heilige vuur in den boezem aankweeken, waarvan hij een held en een martelaar was.

JOH. VAN DER HEIJ.

In 1856 werd het fonds van Joh. van der Heij & Zoon, te Amsterdam, in veiling gebracht. Een groot gedeelte daarvan was reeds verkocht in 1841. Dit huis, in 1792, onder de firma Wessing & van der Heij, opgericht, maar twee jaren later, na Wessing''s dood, onder van der Heij''s naam alleen voortgezet, behoorde tot de aanzienlijkste uitgevers-firma''s. Zijn fondslijst bevatte ongeveer 400 titels, vooral loopende over stichtelijke lektuur, geschiedenis en letterkunde. Joh. van der Heij begon zijn uitgevers-loopbaan met het beroemde boek van Petrus Broes, De peinzende Christen, waarvan in 1863 de de druk verscheen. Al wat bij deze firma uitkwam had een goeden klank; een reden waarom de auteurs bij voorkeur haar als uitgever kozen. Van der Heij was eigenaar van de meest gezochte godsdienstige werken van Broes, Clarisse, Goede, Hamelsveld, van Hengel, Heringa, Ehrenberg, Ewald, Krieger, Strauss, en andere stichtelijke handboeken


page: 804
en bundels leerredenen, die toen aan de orde van den dag waren. Zijn uitgaaf van Hooft''s Nederlandsche Historiën met aanteekeningen van Siegenbeek, Simons en van Cappelle, was een stoute onderneming, maar hoorde bij hem thuis, omdat hij ook andere geschiedkundige boeken van deze schrijvers had uitgegeven. In 1823 nam Joh. van der Heij zijn zoon Jacob als deelgenoot in de firma op. Tot hun fonds behoorden de onderscheiden dichtwerken van van ''s Gravenweert, M. C. van Hall, H. H. Klijn, B. Klijn, Loots, Simons, van Someren, van Walré, Wiselius, alle op zwaar papier, in hun eigenaardig groot 8o formaat, met allegorisch titelblad en portret, en glimmend gekartouneerden band. In later tijd hadden zij ook een naam voor de goede reisverhalen, romans, kinder- en schoolboeken, die bij hen uitkwamen. Wat deze laatsten betreft koos de Bataafsche Maatschappij tot Nut van ''t Algemeen hen tot haar uitgever, waardoor hun schoolfonds aanmerkelijk aangroeide. Bovenal legden zij zich op tijdschriften toe. Bij de firma verschenen van 1806 af, jaren lang, de Recensent ook der Recensenten; van 1822 af het Christelijk Maandschrift; voorts de Evangelische Kerkbode; de Star; de Vriend des Vaderlands; de Herkaauwer. Als een staal van den omvang hunner vroegere zaken kan dienen een door hen nagelaten kunstboek, waarin bewaard zijn, als bepaald voor hun uitgaven vervaardigd: 870 teekeningen en gravuren, waarvan 180 teekeningen door Jacob Smies en 300 gravuren van J. E. Marcus. Deze kostbare verzameling werd door den ijverigen H. G. Bom beschreven en geveild.

Joh. van der Heij was met Adriaan Loosjes Pz. en David du Mortier, in 1816, oprichter der Vereeniging. Hij was haar "gecommitteerde" (bestuurslid) van 1818 tot 32, en wel al dien tijd lang haar voorzitter. Van de drie ontwerpers bleef hij alléén over om haar vestiging en voorloopigen bloei te zien. Met zijn vrienden P. van Cleef, J. den Hengst en P. C. van Marle heeft hij jaren lang zich de lasten en zorgen getroost, de geschillen


page: 805
vereffend, de processen geleid, aan de eerste bemoeiingen verbonden. Zijn toespraken bij de opening van alle vergaderingen getuigen van de liefde, die hij koesterde voor het vak zijner keus, van de hoogheid van zijn plichtsgevoel, van de degelijkheid van zijn streven. Waren Loosjes en du Mortier met hem de ontwerpers, van hem alleen kan gezegd worden dat hij was de vader der Vereeniging. De boekhandel van Nederland heeft Johannes van der Heij te eerbiedigen als een zijner hervormers.

W. VAN BOEKEREN.

In 1857 verkocht W. van Boekeren, te Groningen, zijn aanzienlijk fonds en gaf te gelijk zijn uitgebreide debietzaak over in handen van zijn schoonzoon K. de Waard.

Wolter van Boekeren behoort tot de voornaamste boekverkoopers hier te lande gedurende de eerste helft van deze eeuw. Hij heeft alle richtingen van den handel in zich vereenigd en was in iedere daarvan een man van beteekenis: hij was groot debitant in binnen- en buitenlandsche boeken, een degelijk antiquaar, een onzer bekwaamste en werkzaamste uitgevers. Weinigen meer dan hij zonden een uitgebreide levens- en handelsbeschouwing waardig zijn; niemands voorbeeld zou krachtiger kunnen werken tot navolging. Jammer, dat wij zoo weinig in staat zijn, bijzonderheden omtrent zijn persoon en zijn arbeid meê te deelen! Hij zelf was voornemens eenige aanteekeningen na te laten, maar liet het bij een enkel half blaadje betreffende zijn allereerste jeugd. Aan zijn kinderen heeft hij niet veel omtrent zich-zelv'' verteld, en deze betreuren het, zoo weinig van hun vader te weten. Zijn oude handelsgenooten en vrienden zijn allen dood; zijn eigen papieren, zijn handel betreffende, zijn verscheurd. Een hoogstbelangrijk bestaan, als dat van van Boekeren, moet, even als dat van anderen, worden opgemaakt uit de verspreide gegevens die er nog te vinden zijn.




page: 806

Van Boekeren was van 1790. Zijn vader, dien hij reeds op zijn vijfde jaar verloor, was predikant op een dorp in de nabijheid van Delfzijl, en hij-zelf was in de wieg gelegd met de hoop dat hij zijn vader in het predikambt zou navolgen. De jongen, die met zijn moeder, ook weldra gestorven, naar Groningen verhuisd was, had door het lezen van Brandt''s Leven van de Ruijter zijn zinnen op den zeedienst gezet en werd dan ook al spoedig naar Sappemeer in den kost gezonden om daar de stuurmanskunst te leeren. Het bleek trouwens, dat Sappemeer niet de plaats was om tot een wetenschappelijk zeeman te worden opgeleid, en de jonge Wolter werd dus nu uitbesteed bij den onderwijzer Riedel, om te wachten wat er uit hem groeien wou. "Met groot genoegen", schrijft van Boekeren op zijn krabbetje, "bragt ik daar twee jaren door, en hoezeer Riedel geen grammaticus was, sprak hij coulant Engelsch, Fransch en Duitsch, ''t geen mij later van veel dienst was, vooral toen wij Fransch waren." Het voornemen, dat hij zich met zijn ouderen broeder Engelbert, die in Amsterdam een zaak had begonnen, associeeren zou, werd door diens spoedigen dood verijdeld. Een ander plan, om te gaan studeeren, gaf hij zelf op en besloot eindelijk in 1810, en dus nog op 20jarigen leeftijd, voor boekverkooper in de leer te gaan bij R. J. Schierbeek, bij wien hij tot 1812 werkzaam was. Daar maakte hij kennis met een jong Franschman van goeden huize, die te Groningen bezig was abonnementen op te zamelen voor het Journal de Cassation en wiens vader te Parijs den post van advokaat-generaal bekleedde; en aangezien van Boekeren van zins was zich te Groningen als debitant te vestigen, nam hij gaarne den raad aan om eerst naar Frankrijk te gaan, ten einde daar met Fransche uitgevers in handelsbetrekking te komen. Die raad vond ook bijval bij den inspecteur van den boekhandel in de vier Noorder-departementen, van Lennep, die, "ofschoon hij overigens meende dat er in de provincie en in de hoofdstad


page: 807
al meer dan genoeg boekverkoopers waren", wel eenig heil zag in een meer bepaald Franschen handel. In Mei 1812 vertrok van Boekeren alzoo naar Parijs en vervoegde zich, na een reis van eenige dagen, met zijn aanbevelingsbrieven dadelijk bij den advokaat-generaal Sirey, die hem persoonlijk geleidde naar baron de Pommereuil, directeur-général de la librairie et de l''imprimerie, om een request tot zijn vestiging in te dienen. Beider hulp was hem van grooten dienst en leidde hem bij de voornaamste Parijsche uitgevers in.

Bij de opening zijner zaak in dut zelfde jaar, liet hij onmiddellijk een catalogus drukken van de Fransche boeken, die in zijn magazijn voorhanden waren, maar werd daardoor - en dit teekent den dwang dier dagen - door den fungeerenden inspecteur beboet, "omdat die catalogus buiten het verlof der regeering verspreid was." Intusschen bracht die lijst hem al dadelijk met de Fransche ambtenaren in betrekking en gaf aan zijn zaak een gunstige bekendheid. Het vertrek der Franschen daarentegen en een gedwongen afwezigheid om Delfzijl te helpen belegeren, hadden een nadeeligen invloed op zijn boekhandel, die zich echter na zijn terugkomst weldra herstelde, zoo, dat hij besloot zich ook rechtstreeks in betrekking te stellen met Duitschland. Door tusschenkomst van de Weidmannsche Buchhandlung kwam hij in kennis met de firma J. A. Barth te Leipzig, met welke hij steeds in betrekking bleef en die hem bij den Duitschen boekhandel aanbeval.

Het koopen op een auctie van een paket, waarin hij een manuscript op perkament van het N. Testament ontdekte, was de eerste aanleiding tot het antiquariaat. Van Boekeren, koopman in zijn hart, werd door de winst, die hij op deze vondst behaalde, opmerkzaam op de voordeelen, die er in den ouden handel te vinden waren. Hij wist, even als Radink en anderen, hoeveel kostbare boeken door het continentale stelsel1Zie later: levensbericht omtrent Jac. Radink. verloren


page: 808
waren gegaan en hoe het overschot daardoor in waarde gestegen was. Handig genoeg maakte hij zich daarvan zooveel hij kon meester, en ten einde zich te beter op de hoogte te stellen van hetgeen vooral de Engelsche boekenliefhebbers van hun gading achtten, trad hij in briefwisseling met William Baynes te Londen. Baynes vond het van zooveel gewicht een knap agent in Holland te hebben, dat hij persoonlijk overkwam en aan van Boekeren alle noodige inlichtingen verstrekte. Sinds liet de laatstgenoemde geen vogel over het touw vliegen; hij bestudeerde alle bibliotheekveilingen, met de prijzen daar besteed, en werkte zich zoo geheel in het antiquariaat in, dat hij zich spoedig ook in dit opzicht een kostbaar magazijn verzamelde. Baynes herhaalde telken jaar zijn bezoek aan Holland, kocht in wat hij vond en maakte van Boekeren steeds rijker in kennis en in voordeel. Ook andere antiquaren uit het buitenland deden dit. Holland, met zijn overblijfsels van de oude klassieken, van kerkvaders en theologen, van Fransche literatuur uit een eeuw vroeger, in één woord van tal van werken van waarde, voor zooveel er nog van gespaard waren, was een vruchtbare markt voor den vreemdeling. Onze antiquaren beleefden een gouden tijd, waarin van Boekeren deelde. Ter uitbreiding zijner handelsbetrekkingen ging hij in 1825 zelf naar Engeland en herhaalde dit in 1842 en 1851. In 1838 bezocht hij voor het eerst de Leipziger mis, waar hij het uitsluitend depôt voor Holland wist machtig te worden van de Auctores Classici door Teubner uitgegeven. Zijn zaken heen en weêr, naar en uit het buitenland, kregen hoe langer hoe meer omvang en maakten hem tot een der grootste debitanten van ons land.

Men zou meenen, dat aan het bestuur van zulk een uitvoerige handelszaak al genoeg te doen viel. Voor een man met zooveel handelsijver als van Boekeren niet. Hij is tevens een van onze grootste uitgevers geweest, niet alleen wat betreft het getal, maar ook in


page: 809
het gehalte zijner uitgaven. De catalogus zijner fondsveiling in 1856, in twee gedeelten, bevat niet minder dan ongeveer 200 titels. Hij bewoog zich in allerlei richting, en deed dat in alle even degelijk, het minst in rechtsgeleerde en geneeskundige wetenschap. Op natuur- en werktuigkundig gebied bezorgde hij uitgaven van Arends, Bakker, Schroeder Steinmetz, Sebastian, Hufeland, Darwin, Deleuze, Herschell, Vieth, von Humboldt, Ennemoser, de kapitale werktuigkundige werken van Verdam niet te vergeten. Op theologisch en stichtelijk o. a. van Clarisse, van Herwerden, Schleiermacher, Pareau, Thoden van Velzen, von Baumgarten, Ewald, Muntinghe, W. Scholten, Tittmann, Bogue, Ehrenberg, Goudschaal, Boeles, Sannes, Baumgarten Crusius. Op geschiedkundig van Riedel, Schlosser, Driessen, Feith, van Hall, van Limburg-Brouwer, Engelen, welke beide laatsten al hun werken, ook op ander gebied en een heele reeks uitmakende, bij hem uitgaven. Letterkundige werken van Bowring, de Lannoy, Huisinga-Bakker, Kemper, Spandaw, ook Scheller''s Klein Woordenboek, zagen bij hem het licht. Toen in het begin van ons tijdvak de reisverhalen in de mode waren, vond men van de besten op de pers van van Boekeren, even als romans, die hij met smaak wist te kiezen en keurig deed vertalen. Hij was de eerste, die W. Scott hier bekend maakte en de meesten van diens romans, te zamen 28 deelen, uitgaf; die Rellstab''s 1812, Manzoni''s Verloofden, en onderscheiden veelgelezen boeken van Cooper, Wilson, Mrs. Bray, Belani, Fred. Bremer, Flygare Carlèn, Marryat, hier verschijnen deed. Ook de beste kinderwerkjes van Goeverneur, den gevierden dichter der fabelen en vertelsels, werden door hem uitgegeven en bij duizenden verkocht.

Van Boekeren was als debitant, als antiquaar en als uitgever, in de stad zijner inwoning, ja door het geheele land heen, evenzeer gezien. Van huize uit een man van beschaving en uitgebreide kennis, had hij die beide eigenschappen des te meer weten


page: 810
te doen aanwassen door den omgang met allerlei mannen van beteekenis en naam in onderscheiden richting. Allereerst was daarvoor gelegenheid door de aanraking met de geleerden in de akademiestad zijner woning. Maar ook door zijn uitgebreid magazijn van oudere en nieuwere boeken in verschillende talen en vakken, die hij door catalogen en lijsten alom bekend maakte, had hij een kring van geletterden aan zijn zaak verbonden over geheel Nederland heen, zooals maar weinigen zich beroemen konden te bezitten. Voor die allen was hij een vraagbaak, een raadsman, van velen een vriend. Zijn deftige vormen, zijn eenigszins aristocratisch voorkomen, bovenal zijn niet alledaagsch veelweten, openden voor hem de beschaafdste kringen, en op zijn jaarlijksche rondreizen was hij de welkome gast bij de aanzienlijksten van geest. In zijn eigen huis - waar wij hem in herinnering nog vóór ons zien, met die statige figuur, dat scherp gelijnd gelaat, dat eerwaardig hoofd gedekt door een zwart kalotje, waaronder de lange grijze haren tot op de schouders afhingen - in zijn eigen huis had hij zijn woonkamer weten te verheffen tot de ontmoetingsplaats van Groningens geleerden en geletterden, maar had daardoor, gelukkig, toch den gezelligen, gullen toon niet verjaagd, dien hij in zijn huisgezin als het grootste voorrecht achtte. Van Boekeren was innerlijk en uiterlijk, in handel en wandel, de type van den klassieken boekverkooper, een overblijver, zou men zeggen, van dat echte ras, dat in vroeger eeuw ons vaderland tot roem strekte.

Na zijn uittreden uit den handel vestigde hij zich, ter ruste, te Apeldoorn, waar hij in 1871, op 81jarigen ouderdom overleed.

C. G. SULPKE.

In September 1858 overleed Christiaan George Sulpke, een van de veteranen uit deze eeuw, een man onder zijn vakgenooten


page: 811
van groot aanzien. Zijn uiterlijk, zijn handel, ook zijn manier van handelen, was Duitsch. Toch was hij een echte Hollander, van geboorte en van gemoed. Alleen had hij maar zijn eerste opvoeding in Duitschland gekregen, en den stempel daarvan had hij nooit kunnen afleggen. Als 14jarige knaap kwam hij hier terug en werd hij - hij sprak het Duitsch als zijn moedertaal - als leerling geplaatst in den Duitschen boekhandel van Hesse te Amsterdam. Dat was omstreeks 1803. Eenige jaren later kwam hij als bediende bij de Wed. Cijfveer te Leiden, voor hem een plaats bij uitnemendheid, omdat hij er zijn bekendheid met Duitsche boeken vruchtbaar kon maken onder studenten en er voor zich zelv'', als in een akademiestad, veel kon leeren. In 1808 vestigde hij zich als Duitsch boekhandelaar te Amsterdam, eerst als deelgenoot van Buder, vier jaar later zelfstandig onder eigen naam. - Wat soms een voorrecht kan wezen, en Voor Sulpke werkelijk was: hij had geen fortuin. Hetgeen hij gespaard had, moest hem vrijkoopen van de Fransche conscriptie. Maar hij had kunde, krediet en een muurvasten wil. Hij moest er komen, kostte het wat het wilde. Amsterdam, heel Holland, had behoefte aan Duitsche boeken; de Fransche douanen belemmerden zooveel mogelijk den invoer; boeken werden aan de grenzen belemmerd, op- en aangehouden zooveel mogelijk, ook onder allerlei afpersing. Sulpke ging ze halen, zelf halen, en bracht ze meê. Zoo werd hij de markt meester. En toen Napoleon, zijn schrikbeeld, gevallen en Holland vrij was, toen had Sulpke door heel het land zijn banen gebroken. Zijn invoerhandel was aanzienlijk.

Sulpke wist wat hij deed, ook als uitgever. Zijn verblijf te Leiden had hem bekend doen worden met de behoeften van het wetenschappelijk onderwijs. Toen reeds, als studenten, had hij het oog op sommigen, die wellicht later zijn auteurs zouden kunnen worden, of hem behulpzaam zouden kunnen zijn in het


page: 812
bearbeiden van vreemde werken voor ons land. In den eersten tijd zijner vestiging had hij geen gelegenheid om aan uitgeven te denken. Maar toen zijn Duitsche boekhandel op palen stond, onze staatsinstellingen onze rustige ontwikkeling verzekerd hadden en de welvaart terugkwam, toen zag Sulpke zijn terrein gereed. Bovenal zag hij kans van welslagen in het in het licht geven van werken over genees- en natuurwetenschap. Buiten de akademiën, waar vreemde talen wèl gelezen werden, bestonden er ten behoeve van plattelands doctoren, van heelmeesters en apothekers, klinische scholen, waaraan tal van jongelieden hun opleiding genoten. En voor dezen, die niet zoo in vreemde talen onderlegd waren, moesten Hollandsche bewerkingen, vooral van Duitsche, maar ook van andere studieboeken, wier waarde hij kende, welkom zijn. En zoo vormde hij van lieverleê een fonds, dat op dat gebied geen mededinger had. Wij halen uit zijn catalogus aan de namen van Böck, Chelius, Hartmann, Hornung, Hufeland, Johnson, Langenbeck, Maygrier, Most, Ricord, Richerand, Bomberg, Soemmering, Sprengel, Stark, Titmann, Weber, boeken, wier bewerking aan de meestbevoegden werden toevertrouwd en wier uitgaaf met gunstig debiet bekroond werd. Ook daardoor kreeg Sulpke''s naam op dat gebied een goeden klank en werd hij de uitgever van vaderlandsche geleerden als van Epen, van der Hout, Schroeder van der Kolk, Moleschott, Moll, C. J. en G. J. Mulder, van Onsenoort, Plagge, de Riemer, Suringar, Tilanus, Vosmaer, Vrolik, van de Water. Worden daar, uit lateren tijd, niet bij vergeten de beroemde sterrekundige werken van Kaiser. - Als tijdschriften kwamen bij Sulpke uit: de Verhandelingen der 1e Klasse van het Kon. Ned. Instituut van Wetenschappen; het Tijdschrift voor Genees- Heel- en Verloskunde; het Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis door v. d. Hoeven en de Vriese; en Kaiser''s Sterrekundig Jaarboek. - Ook voor gymnasiaal- en middelbaar


page: 813
onderwijs gaf Sulpke belangrijke schoolboeken in het licht.

Zijn fonds was in zijn tijd een der beste. Solpke was wetenschappelijk boekverkooper. Hij heeft uitstekende leerlingen gevormd; al ware het Gebhard maar alleen, die met zijn heele hart aan zijn leermeester gehecht was en waar hij kon diens eigenschappen van hoofd en gemoed loofde, gelijk ook uit het opstel, in de Bijdragen opgenomen, blijken kan.

In 1850 deed Sulpke zijn handel over aan zijn eenigen zoon, die zich trouwens, na een tijdlang het spoor zijns vaders gevolgd te hebben, in 1859 aan de zaken onttrok.

Van 1818 af was Sulpke lid van de Vereeniging. Met al de warmte van zijn gemoed was hij haar belangen toegedaan. Hij gaf daarvan o. a. blijk door een zeer aanbevelend opstel in het Jaarboekje van den Boekhandel van 1839. In 1832 werd hij in haar bestuur gekozen en nam hij van dat jaar tot 1836 het beheer der geldmiddelen waar. In 1838 was hij haar voorzitter, maar gaf die betrekking een jaar daarna, bescheidenheidshalve, aan P. Meijer Warnars over, toen deze op nieuw onder de bestuurders optrad. Uit erkenning van zijn groote verdiensten benoemde de Vereeniging in 1854 hem tot haar eerelid.

DE SCHLEIJER''S.

In Juli 1859 verloor de boekhandel een achtenswaardig vakgenoot door den dood van Cornelis Lodovicus Schleijer, te Amsterdam. De bijna 80jarige grijsaard, die kon gezegd worden tijdgenoot geweest te zijn van drie geslachten, had zich door allen geëerd gezien en verdiende dat, omdat hij behoorde tot hen, die krachtig hadden saamgewerkt om onzen handel die leiding te geven, welke, door innerlijke huishouding en regeling, zooveel heeft bijgedragen tot algemeenen bloei. Van jong af was Schleijer, veertien jaren lang, een trouwe steun geweest in de belangrijke zaken van Joh. van der Heij, en toen hij in 1806


page: 814
een eigen handel begon, kon hij naar waarheid getuigen, ervaring te hebben opgedaan. Als uitgever bewoog hij zich op betrekkelijk beperkt terrein, maar wat hij deed, deed hij degelijk. Tot zijn fonds behoorden voor geneeskunde, belangrijke werken van Béclard, en Siebold; voor geschiedenis van Bosscha (Staatsomwenteling in 1813), Witsen Geijsbeek (Biogr. Woordenboek der Ned. Dichters); voor stichtelijke lektuur van Bretschneider, Chateaubriand, Corstius, Ewald, van Heijningen, Muutinghe. Verschillende goede romans gingen van hem uit, en onderscheiden veelgetrokken werkjes voor onderwijs. Vooral maakte hij zich verdienstelijk door de voortzetting van de Naamlijst van boeken, door Saakes begonnen en toen het eenige hulpmiddel dat in die behoefte voor den boekhandel voorzag. Ook in de Vereeniging was Schleijer rusteloos ten voordeele van den handel bezig, de raadsman voor velen, de vriend van allen, bescheiden en braaf. Als bewijs van den eerbied en de hoogachting hem toegedragen, strekke, dat Schleijer in de vergadering der Vereeniging in 1858 tot haar eerelid benoemd werd, een onderscheiding, die tot dusver aan geen boekverkooper was ten deel gevallen.

Zijn oudste zoon J. F. Schleijer, vroeger 14 jaren werkzaam geweest bij Joh. v. d. Heij & Zn., vestigde zich zelfstandig te Amsterdam in 1834. Hij was een man van letterkundige bekwaamheid, vooral op het gebied van historie, welke voorliefde hij bewees door zijn uitgaaf van enkele geschiedkundige werken, waaronder een eereplaats bekleedt het groote werk van Arend, Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, door hem in 1840 begonnen. In 1853 verplaatste hij zich naar Breda, om daar op te treden als eigenaar van de firma Broese & Comp. Zijn weg werd toen een geheel andere dan hij zich aanvankelijk voorgesteld had. De firma Broese & Comp., vroeger aangelegd door F. B. Hollingérus Pijpers, bloeide vooral door haar uitgebreiden


page: 815
invoerhandel van Fransche boeken en haar belangrijk fonds in militaire werken. Schleijer ging in die richting met glans voort en verrijkte het fonds met werken over krijgskundige geschiedenis en voor militair onderwijs.

Vroeger, gedurende zijn verblijf te Amsterdam, was hij een verdienstelijk bestuurslid van de Vereeniging en diende deze van 1842 tot 1852, met twee jaren tusschenstand, als secretaris. Zijn mondelinge en schriftelijke adviezen waren altijd even helder en onberispelijk van vorm. Als vertegenwoordiger van de Vereeniging op het letterkundig congres te Gent in 1849 en op dat te Amsterdam in 1851 handhaafde hij de eer van den Hollandschen boekhandel met kordate waardigheid. Hij leefde met heel zijn hart in de Vereeniging; al haar leden betreurden het, toen hij door verandering van woonplaats een betrekking moest neêrleggen, waarin hij zoo ijverig en nuttig werkzaam was geweest. - Zwak van gezondheid mocht hij niet lang leven, maar overleed na een smartelijk lijden in 1856.

Een jongere zoon van C. L. Schleijer, Johannis Willem, had zijn broeder vervangen als hulp van den vader, toen die broeder zelf zich neêrzette. In 1842 werd hij als deelgenoot opgenomen en werd de firma dien ten gevolge C. L. Schleijer & Zoon. Deze vennootschap duurde tot 1852, toen de vader zich, om zijn hoogen leeftijd, van den handel terugtrok. De jongere vennoot volgde diens arbeidzaam spoor, voegde later bij zijn werkkring ook het houden van fondsveilingen, was, en is nog, de trouwe raadsman van velen in zaken van administratief beheer en betoonde zich jaren lang ook in de Vereeniging als een wakker bestuurslid en voorstander van haar belangen.

TEN BRINK & DE VRIES.

In September 1859 overleed Jan de Vries, hoofd van de firma


page: 816
ten Brink & de Vries te Amsterdam, zijn zonen als zijn opvolgers nalatende.

Sinds den dood van zijn deelgenoot Jan ten Brink, in 1846, had hij alleen de zaken beheerd en voor eigen rekening gedreven. De laatstgenoemde had zich in 1785 als boekverkooper gevestigd en was alzoo de stichter van het nu ruim honderdjarig huis, dat zich door de degelijkheid zijner uitgaven een goeden naam gemaakt had en dien steeds gestand deed. Jan ten Brink Gerritszoon begon zijn handel, na een uitstekende opleiding in de uitgebreide zaken van Petrus Schouten, als bescheiden debitant. Weldra werd hij er auctionaris bij en ving in 1788 zijn uitgevers-loopbaan aan met de uitgaaf van de bekende Post van den Helicon, grootendeels geschreven door J. Kinker, met medewerking van Bilderdijk en andere dichterlijke grootheden; een tijdschrift - men zou kunnen zeggen een voorganger van de Braga - dat zich vooral hevig gedroeg ten opzichte van de meer en meer veld winnende sentimenteele richting, door Feith en zijn navolgers hier te lande voorgestaan. Ten Brink''s ook in zijn uitgaven zich uitsprekende patriotsche gevoelens brachten hem in betrekking met verschillende aanzienlijke stadgenooten, die met hem dezelfde politieke partij waren toegedaan. Zijn standvastig weigeren van het openbaren van den schrijver van de bij hem in 1806 verschenen Brieven omtrent een vereeniging van de Bataafsche Republiek met Frankrijk - de auteur was niemand minder dan Joan Melchior Kemper - deed hem rijzen in de algemeene waardeering en gaven ook aan zijn handelszaak meer en meer uitbreiding. Dien ten gevolge nam hij tot hulp in zijn beheer, in 1804, zijn neef Jan de Vries, die in 1819 zijn deelgenoot werd. Van dien tijd af teekende zich de firma: ten Brink & de Vries. Een der eerste ondernemingen van de nieuwe vennooten was de vertaling van de zoo beroemde Stunden der Andacht, een boek dat naamloos uitkwam, in Duitschland buitengewonen opgang maakte


page: 817
en later bleek afkomstig te wezen van den Zwitserschen geestelijke H. Zschokke. Van deze Stunden, door den algemeen geachten lutherschen predikant Roll vertaald, verscheen het eerste deel onder den titel Uren aan de godsdienst gewijd in 1820. Zoo gezocht was dit kapitale werk in 14 deelen, dat het reeds in 1826 een 2en druk noodig had, in 1843 een 3en, in 1849 een 4en en in 1857 een 5en. Het zoo gelukkig slagen van deze onderneming was zeker een der redenen, waarom de firma zich voortaan bij voorkeur toelegde op het uitgeven van theologische en stichtelijke lektuur. Behalve het tijdschrift Godgeleerde Bijdragen, dat zij van 1841-66 uitgaf, kwamen van haar pers werken van Adriani, Bartels, Braune, Ehrenberg, Ewald, Fénélon, Geszner, Hamelsveld, van Leeuwaarden, Lentz, Mosche, Muntendam, Sailer, en Zschokke, boeken, waarvan verscheidene een of meer herdrukken beleefden. Toen in het begin van deze eeuw het onderwijs een geheele hervorming onderging, vooral door toedoen van de maatschappij tot Nut van ''t Algemeen, heeft ten Brink daaraan meêgewerkt door de uitgaaf van goede schoolboekjes, en zijn ten Brink & de Vries daarmeê voortgegaan. Zij gaven werkjes uit van Aarsen, Allan, Altmann, Amelse, de Andriessen''s, van W. Borski, Hagoort, Hazeu, Holst, Ippel, de Kruijff, Leonhard, Loman, Mars, Mellink, Perk, Ploetz, Rogge, van Rijkom, Schmal, Vierhout, Vinet, waarvan verreweg de meesten den stempel van meer dan één herdruk dragen. Nog gelukkiger was de firma in de keus harer kinderwerkjes en leesboeken voor jonge lieden. Het uitgebreidste is zeker Barthélémy''s Reize van den jongen Anacharsis, door Stuart vertaald, een boek, in niet minder dan 9 deelen, dat de deftige jongelingschap van 1820 en volgende jaren gehouden was te lezen en dat een tweede oplaag kreeg. Voorts kleinere maar veel aantrekkelijker boekjes van Campe, wiens Robinson Crusoë in 1878 met een 8en druk bekroond werd; van Herman, Jacobs, Liebeskind (Palmbladen), Lossius (Gumal en Lina), van Meerten, Petronella Moens,


page: 818
C. Muller, Nieritz, en al die keurige kinderverhalen van C. Schmid in 30 boekdeeltjes, behalve, den Kinderbijbel, - die 4-, 5maal, ja wiens Kersavond 10- en Paascheijeren 14maal herdrukt werden. Noemen wij eindelijk nog op kerkgeschiedkundig terrein ter Haar''s Geschiedenis der Kerkhervorming (4e druk), Hess, Geschiedenis der Apostelen 5 deelen, Martinet''s Geschiedenis der Waldenzen (3e druk), en op natuur- en werktuigkundig gebied de werken van Sommer en Bernouilli, dan zijn er voldoende blijken gegeven van het benijdenswaardige fonds, dat de firma ten Brink & de Vries zich hebben weten te verzamelen.

Jan ten Brink was in zijn tijd overman van het boekverkoopers-gild te Amsterdam. Jan de Vries werd in 1836 commissaris van het voormalige boekverkoopers-gild en in 1846 lid van het bestuur der Vereeniging, waarin hij groote diensten deed, vooral als nauwgezet penningmeester, en door allen hooggeschat werd om zijn grondige en heldere inzichten in zaken van geschil of ten algemeenen nutte.