|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Search result 1 of 1
KRUSEMAN, BOUWSTOFFEN |
C. L. Brinkman | met 142 |
Schalekamp, v. d. Grampel & Bakker | met 79 |
H. J. van Kesteren | met 70 |
J. Noordendorp | met 43 |
P. M. van der Made | met 37 |
C. L. van Langenhuijsen | met 25 |
G. Portielje | met 23 |
J. D. Sybrandi | met 22 |
C. L. Schleijer & Zoon | met 15 |
G. van Peursem | met 14 |
Wed. J. C. van Kesteren | met 14. |
De overige buitenboekverkoopers waren onder 31 anderen verdeeld.
Het Weekblad, dat gedurende zijn kort maar gezond bestaan den boekhandel zooveel diensten bewees, maakte in 1851 voor het eerst het correspondentiewezen tot een punt van algemeene bespreking. Het mat in het breede al de grieven uit, die tegen den tegenwoordigen toestand aan te voeren waren; het klaagde erover, dat die onverantwoordelijke wanorde tot heden toe altoosdoor had voortgeduurd; het riep alle welgezinden op om daarin eindelijk hervorming te brengen. "Wil men vlugheid, orde en zekerheid in ons correspondentiewezen ingevoerd zien," zoo eindigde het, "dan moet in de eerste plaats de hoofdcorrespondent niets anders omhanden hebben; hij moet niets zijn dan expediteur en depôthouder voor den boekhandel. Wil men de genoemde vereischten in de hoogste mate, dan moet er niets zijn dan een enkel huis, dat zich met de expeditie voor den ganschen Nederlandschen boekhandel belast, waar de goederen van allen worden ontvangen en aan allen worden verzonden. Dan kan men op groote schaal stelselmatig te werk gaan."
Twee jaar later, toen er bij de Vereeniging spraak was van het stellen van depôts van alle fondswerken te Amsterdam, maar een voorstel daaromtrent te groote bezwaren vond, kwam het Weekblad met nieuwen aandrang op zijn vroeger geuiten wensch terug tot het oprichten van een "Algemeen huis van depôt en correspondentie".
Misschien gaf deze herinnering aan A. Plantinus te Dragten aanleiding om bij de algemeene vergadering van 1860 het voorstel in te dienen tot "opheffing van alle hoofdcorrespondentschap en vereeniging van alle bemoeiingen in één hoofdkantoor voor den boekhandel, waarvan de daaruit voortvloeiende voordeelen zouden strekken tot een op te richten weduwenfonds": een voorstel,
page: 448
dat toen nog zoo ontijdig bleek, dat het met 70 tegen 13 stemmen verworpen werd.
Ook dit kind der hoop zou eerst na lange verwachting onder smarten en weeën ter wereld komen.
Twee kloeke mannen, A. W. Sijthoff en W. T. Werst, drongen er in 1864 op aan, dat men deze zaak toch eens in handen mocht stellen van enkele leden der Vereeniging, verschillende takken van handel vertegenwoordigende. Waarom niet? De Vereeniging had nooit tegen commissiën opgezien, en ook in dit geval kon die maatregel geen kwaad. Misschien zou hij licht brengen in de nevelen, en in elk geval was er niets meê verbeurd. Zes leden: A. W. Sijthoff, als een der voorstellers, C. L. Brinkman, als een der grootste belanghebbenden, H. J. van Resteren, C. van der Post Jr., W. F. Dannenfelser en H. A. Tjeenk Willink, zetten zich, op verzoek hunner beroepsgenooten, tot overweging en raadgeving neêr. In een uitvoerig verslag, het volgend jaar uitgebracht, betoogden de geroepenen in hoofdzaak het volgende: Al de gerezen klachten waren waar. Maar ze zouden nooit uit de wereld te maken zijn. Abuizen bij verpakking en verzending zouden er zelfs nog meer te vreezen zijn, indien één gebouw die gansche massa pakjes en brieven verzamelen zou. En wie zou niet duizelen van de verwarrende drukte op de maandelijksche verzenddagen! van de bergen opgehoopte vrachten van teruggaand commissiegoed in het voorjaar! van de driftige beweging tegen St. Nicolaas en Kersttijd! Toch mochten zulke bezwaren een proef tot verbetering niet in den weg staan. Die proef zou ten bate van het algemeen belang moeten zijn, maar toch ook niet ten nadeele mogen strekken van de bestaande hoofdcorrespondenten. Deze laatsten waren in den boekhandel onmisbare tusschenpersonen. Zij waren de vrienden hunner vrienden, de halve voogden over hun jeugdige committenten. Zij gaven inlichting, raad, des noods waarschuwing. Zij getroostten
page: 449
zich allerlei kleine zorgen en oplettendheden, die een dood kantoor van beheer niet bij machte was te vervangen. Daarbij, wie zou het wagen zijn handelsbroeder het brood van den mond te stooten? Alzoo moest een middelweg gevonden worden. En dat was mogelijk. De Vereeniging zou op haar risico en onder haar toezicht een goedkoop gebouw zien te huren in het midden van Amsterdam. Daar moesten alle pakken en brieven, ook van de Amsterdamsche uitgevers, vergaard en weêr gesplitst worden. Ieder hoofdcorrespondent liet met wagens vandaar afhalen hetgeen voor zijn committenten bestemd was en zorgde verder voor de verspreiding. Zoo werd er ten minste iets aan orde en regel gewonnen en hadden de hoofdcorrespondenten hun voorhuizen niet steeds vol van de hoopen boeken, die daardoor zooveel schade leden. De kosten van lokaalhuur en beheer dienden ponds-pondsgewijs te worden omgeslagen over de committenten, die daarvoor weder op eenige vermindering van betaling bij hun hoofdcorrespondent zouden kunnen aanhouden. - De dêpots moesten blijven waar ze waren.
Deze halve maatregel bleek niemand te voldoen. Hij lokte alleen een storm uit in het Nieuwsblad, een storm bovenal op de vergadering. Van eenige hoofdcorrespondenten was aldaar een booze brief ingekomen met de opzegging van hun lidmaatschap, indien dit voorstel werd aangenomen. Ook het bestuur meende het niet te kunnen verdedigen, en de leden spraken vele en vinnige woorden. Zoo werd het in de doos gedaan.
Trouwens niet voor goed. In 1868, na zeventien jaar talmens, trad de zaak in nieuwe gisting. Het was toch wel wat al te dwaas, betoogde een ongenoemde in het Nieuwsblad, dat bij alle versnelling van verkeer en vereenvoudiging van huishouding, onder alle handelsvakken alleen de boekhandel een sleur bleef volgen een kwart eeuw ten achteren, en zulks alleen ter wille van enkele belanghebbenden. De Vereeniging wilde zich de handen
page: 450
niet branden en had ervan gewaagd, dat niet zij, maar wel een doortastende persoonlijke hand de hervorming ondernemen moest. De Vereeniging had daarin een teeken van laakbare zwakheid getoond. Herhaald was de klacht geuit, dat zij zoo veel voor uitgevers, zoo weinig voor debitanten deed. Welnu, dit was nu eens een gelegenheid om te toonen, hoe zij het belang van allen behartigen wou. Er moest een algemeen bestelhuis worden opgericht, het ging hoe het ging. Men had aan de hoofdcorrespondenten onderling zelven de eer willen laten; maar deze lieten steeds op zich wachten. Nu was het geduld ten einde. Het moest een coöperative onderneming worden, en de kas der Vereeniging had alleen de zaak op het touw te zetten en de voorloopige onkosten voor te schieten. Men zou het ervaren: de zaak zou bloeien, indien ze maar ferm wierd aangepakt.
In gelijken geest liet spoedig daarop B. van Dijk, de handige penningmeester van het bestuur, zich uit. Hij gaf bovendien een weldoordacht plan aan en een berekening van vermoedelijke uitgaven en inkomsten, die er zelfs verleidelijk uitzag. Men zou het hem wellicht euvel duiden, schreef hij, dat hij met een ongevraagd advies voor den dag kwam. Maar hij had het goede doel alleen op het oog. Hij had de koe bij de horens willen grijpen; misschien had hij misgetast en haar bij den staart gevat. Welnu, dan moesten anderen hem maar een handje helpen. Als het beest maar gevangen wierd.
Na deze beide warm geschreven stukken was de vonk in het kruit geworpen. Geen week ging er voorbij, of het orgaan, het Nieuwsblad, bracht grooter of kleiner geschriften in de wandeling. Zelfs nam de boekhandelaar C. W. Draijer het voornemen op om voor eigen rekening een algemeen expeditie-kantoor te vestigen, een plan dat trouwens, in afwachting van de dingen die komen zouden, in duigen viel. Ook een viertal hoofdcorrespondenten: C. L. Brinkman, H. J. van Kesteren, J. Noordendorp en Schalekamp,
page: 451
van de Grampel & Bakker maakten bekend, dat het hun voornemen was, vereenigd op te richten een bestelhuis voor den Nederlandschen boekhandel. Iets later sloot een negental hoofdcorrespondenten zich bij dit viertal aan, uit welke vereeniging vijf firma''s, bij nadere berekening, zich weder terugtrokken. Ook de overigen konden het onder elkander niet eens blijven, zoodat binnen een halfjaar deze geheele hoofdcorrespondentenbond uiteenrafelde.
Al deze dingen maakten, dat het bestuur der Vereeniging begreep, zich thans niet meer buiten de kwestie te kunnen houden en op de punten van behandeling voor 1869 het voorstel plaatste "tot het benoemen van eene commissie van vijf leden, belast met het opmaken van een plan tot verbetering van het correspondentiewezen in den boekhandel, hetwelk binnen drie maanden moest ingeleverd zijn". "De naaste aanleiding tot dit voorstel", zoo luidde de toelichting, "was de toezegging, die het bestuur ontving van een plan tot het oprichten van een bestelhuis. Nam de vergadering dit voorstel aan, dan werd zij geacht zich daarmede te verklaren vóór een betere regeling van het correspondentiewezen en tevens ondersteuning te willen verleenen uit de geldmiddelen der Vereeniging, om dit doel te bevorderen." De vergadering was er voor, en schonk haar vertrouwen aan M. H. Bezemer, G. van Kesteren, G. L. Funke en H. A. Tjeenk Willink tot het maken van een plan.
Intusschen was er een storende kronkel in den kabel gekomen. De firma Schalekamp, van de Grampel & Bakker, de voornaamste aller hoofdcorrespondenten, had met reden ingezien, dat een groot deel van haar bestaan gevaar liep, indien de Vereeniging haar mededingster werd. Met haar eigen belang op het oog, begreep zij het zoo ver niet te mogen laten komen, maar, het gras maaiende waar zij het vinden mocht, naar de kans te moeten omzien om de stoppels over te laten aan haar voorname belaagster. Met
page: 452
kracht van woorden, toegezegde voordeden, luid geklag in gedrukte brieven en met persoonlijke bezoeken wist zij, handig genoeg, bijna den geheelen boekhandel buiten Amsterdam te harer gunste over te halen, zoo zelfs dat zij weldra niet minder dan 450 boekverkoopers had weten te verlokken om van haar aanstaand "expeditie-lokaal" gebruik te maken. Die daad was alleszins vergefelijk, maar, natuurlijk, kwaad voor het van andere zijde bestaande plan.
Desniettemin was de commissie aan haar opdracht gebonden. Zij liet zich niet ontmoedigen. Zij overwoog en cijferde. En alsof juist de gerezen tegenkanting haar krachtiger in plaats van lauwer gemaakt had, zoo kwam zij op den gezetten tijd met een verslag voor den dag, zoo weldoordacht, zoo flink, zoo innemend, dat de kans van verwezenlijking nooit zoo goed gestaan had als op het oogenblik dat het felste gevaar haar bedreigde. Met een klemmend betoog van het onhoudbare der vroegere toestanden ging zij het gebeurde van de laatste jaren na, in het volle licht brengend het onverantwoordelijke, dat het belangrijkste deel van onze handelsbeweging, ons onderling verkeer, de wisseling onzer goederen, in dezen tijd van spoorweg en stoom tot nog toe geketend was gebleven aan den slakkengang van beurtman en trekschuit. Eer den mannen, die eindelijk, ten langen leste, de wenschen naar verbetering tot een daad begeerden te maken. Maar thans, op het punt dat de Vereeniging stond te volvoeren hetgeen zij sinds lang had behooren te doen, had een verdienstelijk mededinger getracht haar de taak uit de hand te nemen. Hulde aan dien ijver, hulde aan dien echten koopmansgeest, die langs open en eerlijken weg voor eigen belang waakte en werkte. Maar was daarmede nu het doel genoegzaam bereikt? durfde de commissie vragen. Geenszins! was haar onbewimpeld antwoord. Op dit oogenblik had de prijzenswaardige voortvarendheid van één enkele firma het grootste getal der boekverkoopers
page: 453
aan zich verbonden. Zoodra de laatste kleine concurrent door de groote zaak zal zijn overvleugeld, heeft alle mededinging opgehouden. Dan zal de tegenwoordige of latere bezitter van het alvermogende en alles omvattende centraalhuis een zware verzoeking moeten wederstaan om niet òf heerschzuchtig òf zelfzuchtig te worden gelijk zoo veel andere monopoliën. Dan zal het bereiken van het groote doel, de eenheid, hoogst waarschijnlijk spoedig gevolgd worden door nieuwe scheuring, als het blijkt dat de heilzame invloed der concurrentie, die ons in alle andere opzichten scherpt en voortzweept, ook in de correspondentiezaken niet kan gemist worden.
Elk monopolie is drukkend. Het strijdt tegen den aangeboren vrijheidszin. Drukkend zal het zijn, als een partikulier persoon, die zijn voorliefde en genegenheid kan hebben; die wellicht ook andere belangen behartigt dan de expeditie onzer goederen; die als bezitter van fondsartikelen, als aannemer van leverantiën; die met ons te onderhandelen, misschien geschil te voeren heeft over prijzen en voordeelen: als die partikulier persoon met souvereine macht, zonder hooger beroep, over ons verkeer kan beschikken, en wij tot herstel onzer gegronde of vermeende grieven geen ander redmiddel hebben, dan het beproeven eener revolutie tegen zijn alomvattend gezag. Wie zou zulk een alleenheerscher wenschen? Zou zelfs het bezit dier alleenheerschappij benijdenswaardig zijn?
Nog iets. Het hoofdcorrespondentschap was tot nog toe altijd bijzaak geweest. In partikuliere handen zou het bijzaak blijven. Bijzaak zelfs voor den bezitter van een eenig expeditielokaal. Bijzaak, omdat men den partikulieren ondernemer niet kon beletten de expeditie te verbinden aan een magazijn, dat hem meer winsten opleverde dan het matige correspondentie-loon. Bijzaak, omdat men den partikulieren ondernemer niet kon verbieden, op de ondervinding als magazijnhouder opgedaan
page: 454
ondernemingen te bouwen, die hem sterker aantrokken dan de belangen van anderen.
Neen. Een blijvend goede toestand was alleen te vinden langs anderen weg: de vereeniging van het correspondentiewezen op één punt, onder één beheer, in één expeditielokaal, waar één directeur het bewind voerde. Maar dan wel een lokaal, dat het eigendom was van den ganschen boekhandel, of van een groot aantal belanghebbenden, met een directeur, verantwoordelijk voor zijn doen en laten aan een commissie van toezicht, gekozen door de Vereeniging. Zoo alleen kon men een inrichting krijgen, waar het werk verricht werd door ambtenaren, die zich geheel konden wijden aan het nauwgezet vervullen van dien plicht, die door geen handelsbetrekking voorliefde konden hebben voor den eenen committent boven den anderen, en die bij verzuim of nalatigheid desnoods zouden kunnen worden vervangen. Zoo alleen kregen wij een inrichting, die niet door overlijden of verkoop in minder bekwame of minder onbaatzuchtige handen kon overgaan, een inrichting, die de noodzakelijke onkosten zich liet vergoeden, maar geen grooter winsten behoefde af te werpen dan noodig waren om haar blijvend bestaan te verzekeren; een inrichting, die zich enkel met haar plicht bezig hield, geen steun zocht in bijzaken, geen handel dreef, geen krediet verleende, met niemand concurreerde - een onzijdig middelpunt met gelijk recht voor allen.
Op deze gronden durfde de commissie met alle vrijmoedigheid, zelfs bij de opgekomen mededinging, aanraden, dat da Vereeniging de onderneming doen zou, bij aflosbare aandeelen een kapitaal bijeenbrengen van ƒ 40,000.-, een huis koopen en verbouwen, dat inrichten voor verschillend gebruik, en zoo spoedig mogelijk een bestelhuis vestigen. - Bij dit plan en de begrooting, die zij daarbij overlegde, had zij het vroeger ontwerp van van Dijk tot grondslag genomen. Was de zaak maar eens in werking, meende zij, dan mocht men verwachten, dat van jaar tot jaar
page: 455
een grooter aantal deelnemers zon toetreden, en dat eerlang allen zouden vereenigd worden, vooral wanneer de tegenwoordige hoofdcorrespondenten zouden inzien, dat de nieuwe inrichting hen verloste van een aftobbende bemoeiing en hun tijd zou laten voor een ruimer en voordeeliger werkkring als magazijnhouders.
Het pleit niet minder voor de overredende betoogkracht van de commissie dan voor den uitstekenden takt van den voorzitter der Vereeniging D. A. Thieme, dat de vergadering van 1870 bij groote meerderheid van stemmen een bestuursvoorstel aannam, waarvan de hoofdinhoud deze was: "1o dat de Vereeniging naar aanleiding van het gehoorde verslag het initiatief zou nemen tot oprichting van een bestelhuis; 2o dat zij, in verhouding tot haar financieele krachten, de zaak geldelijk steunen zou door het nemen van aandeelen en door garantie van rente; en 3o dat zij, nadat alle aandeelen zouden zijn afgelost, van dat bestelhuis eigenaresse zou wezen".
In handen van een commissie, bestaande uit P. M. Bazendijk, C. L. Brinkman, S. C. van Doesburgh, G. L. Funke en A. W. Sijthoff, in overleg met het bestuur, werd het nemen van de voorbereidende maatregelen toevertrouwd.
In haar eerste verslag, in 1871 uitgebracht, kon deze commissie er met voldoening op wijzen, dat zij haar taak met voorloopig gelukkigen uitslag volbracht had. De statuten voor de nieuwe inrichting waren vastgesteld en "hadden de koninklijke goedkeuring verworven, en wat, met allen eerbied gezegd, van nog grooter belang was, de sympathie van den boekhandel"; het maatschappelijk kapitaal, dat tot 50 mille verhoogd en in 200 aandeelen van ƒ 250.- gesplitst was, was zoo goed als volteekend; onderhandelingen waren met de bestaande hoofdcorrespondenten aangeknoopt tot het, tegen behoorlijke schadeloosstelling, overnemen hunner committenten, en naar een voldoend terrein ter stichting van het bestelhuis werd omgezien. Daarmede had
page: 456
de voorloopige commissie, onder medewerking van het bestuur, aan haar opdracht voldaan en het verder beleid overgedragen aan de in de gehouden vergadering van aandeelhouders benoemde commissie: B. van Dijk, G. L. Funke, K. H. Schadd, C. L. Brinkman, G. van Kesteren en H. A. Tjeenk Willink, de beide laatstgenoemden later vervangen door W. H. Kirberger en J. W. Lutkie.
Met dat al bleek het met de zaak nog geen gesneden brood. De hoofdcorrespondenten, al betoonden zij zich de nieuwe inrichting niet vijandig, werkten haar toch natuurlijk alles behalve in de hand. Zij waren niet zoo aanstonds gereed hun committenten aan het bestelhuis over te doen op de voorwaarden die het hun voorsloeg. Ook was er onder de boekverkoopers een zekere geest van verzet ontstaan, op grond van de meening dat een mededinging als deze aan bestaande handelsfirma''s afbreuk deed, een lichaam als de Vereeniging onwaardig. Meâgetroond door de welsprekende overredingskracht van leden van bestuur en commissie, die zich wel de moeite hadden willen getroosten om ten behoeve der zaak als zendelingen een rondreis te maken, had men zich voor een of meer aandeelen in de geldleening laten vangen, maar zelf van hoofdcorrespondent te veranderen en van een ouden vriend over te loopen naar het bestelhuis, dat ging niet aan. Zoo bleef er heel wat te tobben voor men eenigszins op streek kwam. Zelfs waren er, die aan den goeden uitslag begonnen te wanhopen en zich hun deelneming beklaagden. De mededeelingen in 1872 waren ganschelijk niet bemoedigend. De onderhandelingen met de hoofdcorrespondenten waren afgebroken, omdat de voornaamste onder hen, de firma Schalekamp c. s., zoo weinig inschikkelijk bleek, dat er aan verdere pogingen niet gedacht kon worden. Met den aankoop van een huis was men mede niet gelukkig geweest. Perceelen in het midden van Amsterdam waren alleen voor grof geld te bekomen, en in een achterhoek kon men
page: 457
zich toch niet gaan begraven. Toch gaf men daarom den moed geenszins verloren, "Gelijk haast iedere onderneming," zoo eindigde het verslag, "die, om iets goeds tot stand te brengen, den strijd van het algemeen tegen het individueel belang aanvaardt, hebben ook wij te verhalen van tegenspoeden. Toch is dit, voor òns allerminst, eenige reden om niet krachtig op het doel af te blijven gaan. Al duurt het tot stand komen van ons bestelhuis dan ook vrij wat langer dan wij ons hadden kunnen voorstellen, toch zijn wij overtuigd, dat wij met geduld en wakkerheid ons mandaat kunnen volvoeren."
Eindelijk werd ten minste een der vele wenschen vervuld. Commissarissen slaagden erin, een gebouw volgens hun verlangen te vinden, en wel het bekende societeitslokaal het Vosje, op het Rokin, een stand in het midden der stad en als uitgekozen door zijn nabijheid van de expeditiekantoren van de spoorwegen en die van van Gend & Loos, het postkantoor en verschillende stoombooten en beurtschepen. Zonder aarzelen hadden zij dit perceel uit de hand gekocht voor een bedrag van ruim ƒ 51.000.-, een som, die de begrooting ver overschreed. Met machtiging der aandeelhouders echter hadden zij daarop een hypothecaire leening gesloten van ƒ 32.000.-, zoodat het maatschappelijk kapitaal met inbegrip van verbouwing, inrichting enz. verhoogd werd tot ƒ 72.000.-, welker rente, zelfs zonder bestelhuis, voorloopig te vinden zou zijn uit de verhuring van verschillende bovenvertrekken. Maar dat bestelhuis zelf mocht nu toch niet langer achterwege blijven. Op hoop van zegen werd het gekochte huis aanstonds verbouwd, de benedenverdieping voor magazijn in orde gebracht en alles zoo geregeld, dat het voor het ontvangen en afzenden van goederen kant en klaar was, zoodra zich nu maar gebruikers zouden willen opdoen. Zelfs werd tot directeur aangesteld de oud-boekverkooper A. Belinfante, een man van zulk een veeljarige ervaring, dat men in hem een waarborg had voor
page: 458
een onberispelijk beheer
Het lokaal zou geopend zijn alle werkdagen, gedurende de zomermaanden van ''s morgens 7 tot ''s avonds 9 uur, en gedurende de wintermaanden van ''s morgens 8 tot ''s avonds 9 uur, tot ontvangst der goederen van en voor de deelnemers, zoowel in als buiten Amsterdam. - De goederen zouden zoo dikwijls en op die wijs verzonden worden, als dit door de lastgevers verlangd werd. - De bezorging der brieven en goederen in Amsterdam zou geschieden regelmatig driemaal daags, terwijl in spoedvereischende gevallen, zoowel van brieven als enkele pakjes, extra betaling zou geschieden. Bovendien zou op nader te bepalen uren zesmaal daags gelegenheid worden gegeven tot het afhalen van brieven en goederen. - Op verlangen zouden bij alle pakken lijsten gevoegd worden van den inhoud, en zou van alle aan het bestelhuis te ontvangen goederen aanteekening kunnen geschieden. - Bij deze algemeene regelen was tevens gevoegd een gedrukt stuk, bevattende "voorwaarden voor de expeditie van brieven en goederen", een tarief en kleinere beschikkingen aangevende. Voor de berekening van het expeditieloon had men den maatstaf van het gewicht en een betaling naar evenredigheid als het zuiverst en billijkst aangenomen. - Van een verbinding van een depôt aan het bestelhuis had men afgezien, vooral na de onlangs zoo uitstekend ingerichte depôts van de firma''s Schalekamp, van de Grampel & Bakker en J. Noordendorp, en ten
page: 459
einde daaromtrent een ieder de meest mogelijke vrijheid te laten.
"Dat de Nederlandsche boekhandel", zoo luidde het slot van deze verblijdende mededeelingen, "thans deze overwegende belangen zal inzien, mogen wij met grond verwachten, evenals dat velen zullen deelnemen in het bestelhuis, nu een zoo vaak uitgesproken wensch staat vervuld te worden. Een groot aantal confraters heeft geld in deze onderneming geplaatst, zeker niet met het uitzicht op hooger, maar veeleer op een veel kleiner dividend, dan de vruchten, die deze kapitalen in den gewonen boekhandel kunnen afwerpen. Thans kunnen allen helpen om eene inrichting te doen bloeien, die, zal zij aan het doel beantwoorden, een zaak moet worden, die voor en door allen wordt gedreven, in aller gemeenschappelijk belang, zooals een zaak van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels behoort gedreven te worden, om een harer sieraden te kunnen zijn in de tweede halve eeuw van haar bestaan."
Dit alles was fraai gezegd; maar het was gezegd als met een bloedend hart. Wat er ook gedaan werd om het bestelhuis in goeden naam te brengen, ontkend worden kon het niet: de vlieger wou niet opgaan. In het laatst van 1873 waren weder een paar commissarissen op reis getogen tot het aanwinnen van deelnemers. Maar ook de firma Schalekamp c. s., niet stilzittend, had dienzelfden weg ingeslagen, en wel met veel gelukkiger gevolg. Terwijl laatstgenoemde met den aanvang van 1874 kon bogen op een getal van niet minder dan 549 committenten, telde het bestelhuis er slechts 52. Die uitkomst was al heel ver van bemoedigend. Er ging dan ook overal spraak uit, dat de Vereeniging aan een roekelooze daad zich had schuldig gemaakt en dat men best zou doen hoe eer hoe liever tot een ontbinding over te gaan. Zelfs de ontwerpers en de commissarissen hadden zulk een volslagen nederlaag niet durven vreezen. Was hun plan dan niet weloverwogen geweest? Had de boekhandel dan geen behoefte
page: 460
aan zulk een inrichting? Hadden zij zich in geweten een onvoorzichtige, laat staan onedele handelwijs te verwijten? Op al die gemoedelijke vragen klonk in hun binnenste een krachtig neen. Zelfs waren zij heel handig geweest bij al hun maatregelen. Alleen was een ander nog handiger geweest dan zij, en dat was hun tegengevallen. In hun vaste overtuiging van het goede werk dat zij op het oog hadden, hadden zij gehoopt op de tegen billijke vergoeding gevraagde toenadering van de bestaande hoofdcorrespondenten. Maar hierin was buiten den waard gerekend. Vooral van één zijde was hun de oorlog, een open en eerlijke oorlog verklaard, en tegen dezen machtigen strijder met zijn vele hulptroepen waren zij niet opgewassen.
Toch was er bij niemand hunner eenige gedachte van zich terug te trekken. Daarvoor had men andere namen te dragen dan die van de genoemde commissarissen en bestuursleden als Thieme, Nijhoff en van Dijk. Dat het geloof bergen verzet, hadden zij in eigen handelszaken meermalen ervaren, en waarom zou hun dan nu die kracht begeven, nu zij gezamenlijk werkten aan een daad, wier heilzame vruchten ten bate van allen, ja zeker van allen, boven elken twijfel stonden?
Intusschen diende er naar nieuwe middelen tot het in stand houden der kwijnende inrichting te worden uitgezien. In Februari 1874 kwamen Thieme en Nijhoff met een plan te berde, dat althans levensvatbaar was. Zij stelden in het licht, hoe, vooral in omstandigheden als de tegenwoordige, de spoed bij de bezorging van bestelde boeken een eerste voorwaarde was voor een goede handelsregeling. Aan dien eisch gingen zelfs de bestaande depôts mank. De debitant vond er lang niet alles wat hij er dacht te vinden en verloor dan alweder tijd door zich tot den uitgever te wenden. Ook verloor hij een deel van zijn winst, indien hij het noodige van den depôthouder trok. De uitgever daartegenover had, ook voor volgende ondernemingen, er belang
page: 461
bij, te weten wie zijn boeken plaatste, en die band werd verbroken, zoodra een depôthouder de tusschenpersoon was, daargelaten nog het rabat dat hij door die bemiddeling kwijt was. Aan dezen voor allen even nadeeligen toestand kon het bestelhuis een einde maken. Zij stelden alzoo voor, dat deze inrichting zich voortaan zou belasten met het afleveren van fondsartikelen, voor rekening en op faktuur der uitgevers die de expeditie hunner goederen aan het bestelhuis opdroegen. Voor die aflevering zou de kostende prijs voor administratie aan de uitgevers pondspondsgewijs in rekening worden gebracht. De uitgevers hadden dan slechts te zorgen, dat steeds aan het bestelhuis voorhanden was een getal van het meerendeel hunner uitgaven met een aantal blanke fakturen. De debitanten konden hun aanvragen in open briefjes richten aan het bestelhuis, dat onmiddellijk aan die bestellingen voldeed en wekelijks die briefjes aan de uitgevers om in te boeken overmaakte.
Dit plan, vooruit bekend gemaakt, wekte om zijn praktische strekking algemeene belangstelling. Niet minder wekte het de bijzondere aandacht van de firma Schalekamp c. s., die als zeer aanzienlijk hoofdcorrespondent zeer aanzienlijke winsten trok van uitgevers en debitanten uit de percenten, die beiden haar betaalden voor de aflevering van artikelen in depôt. En toen nu op een daartoe beschreven vergadering van aandeelhouders het voorstel Thieme-Nijhoff ter tafel kwam en J. G. Robbers in bedenking gaf om vóór men tot uitvoering besloot nog een laatste onderhandeling te beproeven met de firma Schalekamp, bleek deze voorslag het langgewenschte middel aan de hand te doen tot een toenadering van beide partijen. Het huis Schalekamp toonde zich bereid, tegen billijke vergoeding, al zijn committenten over te doen aan het bestelhuis, mits dit hem zijn bestaand depôt overliet. Toen op een volgende bijeenkomst dit verdrag geteekend was, verkondigde de uitgestoken vlag aan den gevel,
page: 462
dat de boekhandel zijn algemeen bestelhuis en dit, bij zijn overwinning, zijn welgevestigde toekomst had.
Om nochtans aan een der voorwaarden van de overeenkomst te voldoen, namelijk deze, dat Schalekamp''s depôt en kantoor naar het gebouw van het bestelhuis zouden overgaan, bleek het Vosje te klein. Geen nood. In de behaalde zegepraal moedig, tot overmoedigheid toe, werd weldra het pas betrokken verblijf voor een nieuw opgegeven. In de Spuistraat werden twee pakhuizen, voor een nieuw gesloten leening, aangekocht; de inderdaad benijdenswaardige ruimte boven en onder onderging de vereischte indeeling; doelmatig, zonder weelde, had de geheele inrichting plaats; met zuinig overleg werden de beschikbare gelden liever besteed aan praktische bestemming van het inwendige, dan aan eenig sierlijk vertoon van buiten. Niet het gebouw-zelf, maar het doel waartoe het bestemd was; de invloed, dien het zou hebben op onze geheele handelsbeweging; de afscheiding tusschen den ouden sleur en de nieuwe hervorming; de vooruitgang waarvan het de eerste banierdrager was; de trots en het voorbeeld van onzen handel tegenover achterstaande rijken van het buitenland: dat alles gaf aan het thans verwezenlijkte plan zijn hooge waarde, een waarde, die geen hulde genoeg kan doen brengen aan de mannen, die er voor gestreefd en gestreden hebben.
Den 1en Januari 1875 prijkte een eenvoudige gevel in de Spuistraat met het opschrift: Bestelhuis van den Nederlandschen Boekhandel.
Omtrent den verderen loop der zaken tot het jaar, dat van dit overzicht het laatste moet wezen, kunnen wij kort zijn. Hij, die van het bestelhuis op zich zelf een geschiedverhaal zou willen samenstellen, zou vrij wat meer te doen hebben. Hij zou moeten ophalen van den strijd tot het inwinnen van vroeger geleden verliezen; van een kleinen burgeroorlog over te hoog tarief; van een opstand onder de Amsterdamsche boekverkoopers vooral,
page: 463
die wel in de lusten, maar niet in de lasten wilden deelen; van nu en dan gerezen moeielijkheden met spoorweg-expeditiën enz.; allen feiten van huishoudelijken aard, die erg genoeg waren, maar overal te dagelijks voorkomen en te spoedig geschikt worden, dan dat zij blijvende vermelding verdienen. Ook zou dan, wellicht voor het vervolg, te pas komen het omschrijven van een poging tot invoering van het Duitsche baar-systeem, mislukt om zijn te weinige bekendheid, en wat zijn barbaarschen naam betreft gevonnisd door onzen taal-lievenden P. N. van Kampen.
Al deze bijzonderheden liggen buiten ons bestek. Ons voegt alleen te boekstaven, dat het bestelhuis alle bezwaren en gevaren roemvol te boven kwam en in 1879 zich vleien mocht met het uitzicht op een steeds in bloei winnende toekomst. Blijkens het verslag maakten in dat jaar van de inrichting gebruik 674 boekverkoopers, hadden er ongeveer 50.000 verzendingen plaats gehad, was het getal verwerkte kilo''s voor de buitensteden (dus Amsterdam er niet onder begrepen) 1.503,892, en was de stand der geldmiddelen gunstig genoeg om een vrij aanzienlijke afschrijving toe te laten en daarenboven op een vermindering van tarief hoop te kunnen geven.Kruseman & Tjeenk Willink 45,188 kilo''s A. W. Sijthoff 36,658 kilo''s J. B. Wolters 33,175 kilo''s P. van Santen 31,029 kilo''s D. Nooth. van Goor 30,170 kilo''s D. A. Thieme 27,744 kilo''s P. Noordhoff 27,073 kilo''s Gebr. Belinfante 23,680 kilo''s H. A. M. Roelants 19,590 kilo''s Kemink & Zoon 17,762 kilo''s W. E. J. Tjeenk Willink 16,234 kilo''s H. C. A. Campagne 14,533 kilo''s Erven F. Bohn 13,603 kilo''s G. B. van Goor Zonen 13,536 kilo''s Joh. Ykema 13,223 kilo''s Mart. Nijhoff 12,965 kilo''s J. F. van Druten 12,714 kilo''s Dannenfelser & Co 11,980 kilo''s S. & W. N. van Nooten 11,037 kilo''s W. C. van Heusden 10,777 kilo''s P. Gouda Quint 10,270 kilo''s D. Mijs 10,241 kilo''s Van Egmond & Heuvelink 10,171 kilo''s Otto Petri 10,146 kilo''s
Toen A. W. Sijthoff te Leipzig, en in 1880 het ijverig lid der commissie B. van Dijk in de Cercle de la Librairie te Parijs over deze Hollandsche instelling een mededeeling deed, wekte zij evenveel waardeering als jaloerschheid bij den Duitschen en Franschen boekhandel. Men vroeg uit Parijs statuten en berekeningen en begeerde voor Frankrijk wat Nederland reeds sinds vijf jaren bezitten mocht.
Met de vergunning om kopij op gelijken voet als drukproeven te verzenden; met de beperking van de ambtenaren in het drijven van boekhandel; met de invoering der postzegels, maar bovenal met de afschaffing van de zegelbelasting voor dagbladen
page: 465
en gedrukte stukken, waren in het vorige tijdperk groote stappen gedaan op den weg van vooruitgang.
Het jaar 1870 zou een nieuwe postwet aanbrengen, die met 1 Januari 1871 in werking trad. De voorrechten daarbij verleend waren zelfs in het wetsontwerp niet gering. Maar toch werd in dat ontwerp de vracht voor gedrukte stukken, tegenover de mildheid jegens de dagbladen, drukkend genoeg gesteld, dat de boekhandel, en alle handel in het algemeen, daar dringend tegen opkwam. Een frankeergeld van 2 cent voor ieder stuk drukwerk was waarlijk al te hoog tegenover dat van 1 cent voor elke gewone courant, vooral daar het vroeger op 1 cent bepaald was. In de onderscheiden adressen daartegen ingebracht werd
page: 466
de minister gewezen op het feit door hem zelv'' in zijn memorie van toelichting aangevoerd, dat sinds de afschaffing van het zegel in 1869 niet minder dan vijf millioen gedrukte stukken meer waren verzonden dan in 1868 vóór de afschaffing. Bleek hieruit, welk een ontzaglijken invloed de wegneming van de zegelbelasting gehad had op de verzending van prijscouranten, circulaires, prospectussen, in één woord op alle handelsbeweging in haar geheelen omvang, dan zou weldra duidelijk aan het licht komen hoe dat verkeer verdubbelen en verdriedubbelen zou, indien de frankeerkosten voor gedrukte stukken deelen mochten in
page: 467
gelijke verlaging als aan dagbladen was toegestaan. De boekhandel en drukkerij hadden daarbij wel in voorname plaats belang. - Bij de beschouwingen dienaangaande in de kamers gewisseld, werd aan de eene zijde betoogd, dat de regeering door een al te groote vrijgevigheid de inkomsten van ''s rijks schatkist al te nadeelig verkorten zou, terwijl van tegenovergestelden kant werd volgehouden, dat de pesterij minder als bron van staatsvoordeel moest worden beschouwd dan wel als hefboom voor het volksbelang, en dat de winsten die zij opleverde in de allereerste plaats moesten gebezigd worden om haar dienst ten algemeenen nutte te verbeteren en uit te breiden. Het laatste beginsel behield de overhand. Dientengevolge werden in het ontwerp nog zeer belangrijke wijzigingen gebracht en verscheen de nieuwe postwet met hoogst verblijdende verrassingen.
Allereerst dient daaronder gewezen te worden op de invoering van een algemeen port van 5 cent over het geheele rijk voor brieven onder en tot een gewicht van 15 gram, met de bepaling dat daarvoor het dubbele zou geëischt worden, indien de brieven niet vrachtvrij, door het opplakken van postzegels, verzonden werden; een voorschrift, dat tegelijk zoo goed als de gedwongen frankeering meêbracht en een groote dienstvereenvoudiging in de hand werkte. Voorts op de gunstige beschikkingen ten aanzien van de dagbladen. Onder dag- en weekbladen werden blijkens de memorie van toelichting verstaan alle regelmatig, op vaste of nagenoeg vaste tijdstippen, eens of meermalen ''s weeks in het licht verschijnende uitgaven op het gebied van staat- en letterkunde, van handel en nijverheid, kunst en wetenschap, in den meest uitgebreiden zin, plaatwerken, geïllustreerde magazijnen enz. enz. De frankeerkosten daarvoor werden niet langer berekend naar de vlaktemaat, maar, even als brieven en pakketten, naar het gewicht; zoodat dagbladen, die 25 gram of daaronder wogen, belast werden met 1/2 cent, boven de 25 gram 1 cent,
page: 468
met opklimming voor zwaarder gewicht en bijbladen. Tot de oude portberekening werden teruggebracht alle drukwerk, circulaires, prospectussen, enz. enz. hetzij in boek- of steendruk, photographie of wat dies meer zij, voor 1 cent van 1-20 gram. Boekwerk, vroeger met 2 cent per vel belast, werd naar het gewicht geschat, volgens opklimmend tarief van zwaarte, zoo, om een voorbeeld te stellen, dat een boek van 25 vel gewoon papier, vroeger bij postverzending 50 cent kostende, voortaan voor 20 cent bezorgd werd. Ook was daarbij de vrijgevige vergunning om daarin den naam van den afzender of het woord "present-exemplaar", of eenige andere uitdrukking van toewijding, te schrijven. Drukproeven, en daarmede gelijk gestelde kopij, werd evenzeer op de frankeer vracht van 1 cent voor 20 gram gesteld, onder toelating van correctiën, aanteekeningen van den corrector kennelijk tot de proef betrekking hebbende, en aanwijzingen voor den zetter of drukker. Ook belastte de posterij zich met de bezorging als drukwerk van ongevouwen plattegronden, landkaarten, muziekpapier, afdrukken van koperen staalgravuren, steendrukken enz., met de bepaling evenwel, dat de afmeting in lengte, breedte of hoogte, 45 centimeter niet mocht overschrijden.
Een andere groote verbetering was de invoering van 2 1/2 cents briefkaarten, een verkeersmiddel dat in 1869 in Oostenrijk zijn oorsprong had, overal nagevolgd was en vooral in den jongsten tijd gedurende den Fransch-Duitschen oorlog, ten behoeve van de legers, een buitengewoon verbruik gevonden had. Deze nieuwigheid was hier te lande bovenal voor den boekhandel van veel waarde. Bij onze kleine bestellingen en betrekkelijk kleine verdiensten had men ertegen opgezien een duur briefport van 10 cent daaraan ten offer te brengen en liever den langen weer over zijn correspondent te Amsterdam gekozen. Nu was met deze onbeduidende onkosten de rechtstreeksche baan geopend en de
page: 469
spoed aanmerkelijk bevorderd. Had eenig verbruiker er belang bij, dan had men het gewenschte boek met den eenen post te ontbieden en kon men het, als drukwerk gefrankeerd, voor een onbeteekenende vracht met den keerenden post ontvangen en afleveren. De eindelooze briefwisseling over kleinigheden, vooral in den boekhandel zulk een noodzakelijk kwaad, vond in de goedkoope en gemakkelijke briefkaart een onschatbaar hulpmiddel.
Een laatste maatregel, die onzen handel, bij de stapels van zijn kleine betalingen, zeer te stade kwam, was het minkostbare openstellen der postkantoren voor het innen van geringe bedragen. Al had de boekhandel bij het lezen van het wetsontwerp er mede bij de regeering op aangedrongen, dat er ook rekening mocht gehouden worden, tegen nòg geringer kosten, met zijn wisselbriefjes van ƒ 5.- en minder, voor abonnementen op tijdschriften en werken bij aflevering, toch mocht hij, zelfs bij het niet vervullen van dien wensch, zich gelukkig achten, bij voorkomende gevallen het postkantoor tot zijn kassier te hebben; te meer, toen bij aanvullings-besluit van 17 Juni 1871 ook het overmaken van gelden door middel van gedrukte en in te vullen postwissels al heel gemakkelijk gemaakt werd.
Om eenig overzicht te geven van het gemak en de bezuiniging verkregen bij deze nieuwe postregeling, diene het onderstaand
Van 1 tot en met 15 gram | 5 ct. |
Boven 15 tot en met 50 gram | 10 ct. |
Boven 50 tot en met 100 gram | 15 ct. |
Boven 100 tot en met 150 gram | 20 ct. |
Boven 150 tot en met 200 gram | 25 ct. |
Boven 200 tot en met 300 gram | 30 ct. |
Boven 300 tot en met 400 gram | 35 ct. |
Boven 400 tot en met 500 gram | 40 ct. |
Boven 500 tot en met 750 gram | 45 ct. |
Boven 750 tot en met 1000 gram | 50 ct. |
Van 1 tot 20 gram. | 1 ct. |
Bov. 20 tot 40 gram. | 2 ct. |
Bov. 40 tot 60 gram. | 3 ct. |
Bov. 60 tot 80 gram. | 4 ct. |
Bov. 80 tot 100 gram. | 5 ct. |
Bov. 100 tot 120 gram. | 6 ct. |
Bov. 120 tot 140 gram. | 7 ct. |
Bov. 140 tot 160 gram. | 8 ct. |
Bov. 160 tot 180 gram. | 9 ct. |
Bov. 180 tot 200 gram. | 10 ct. |
Bov. 200 tot 220 gram. | 11 ct. |
Bov. 220 tot 240 gram. | 12 ct. |
Bov. 240 tot 290 gram. | 13 ct. |
Bov. 260 tot 280 gram. | 14 ct. |
Bov. 280 tot 300 gram. | 15 ct. |
Bov. 300 tot 320 gram. | 16 ct. |
Bov. 320 tot 340 gram. | 17 ct. |
Bov. 340 tot 360 gram. | 18 ct. |
Bov. 360 tot 380 gram. | 19 ct. |
Bov. 380 tot 400 gram. | 20 ct. |
Bov. 400 tot 500 gram. | 22 ct. |
Bov. 500 tot 600 gram. | 24 ct. |
Bov. 600 tot 700 gram. | 26 ct. |
Bov. 700 tot 800 gram. | 28 ct. |
Bov. 800 tot 900 gram. | 30 ct. |
Bov. 900 tot 1000 gram. | 32 ct. |
Bov. 1000 tot 1100 gram. | 34 ct. |
Bov. 1100 tot 1200 gram. | 36 ct. |
Bov. 1200 tot 1300 gram. | 38 ct. |
Bov. 1300 tot 1400 gram. | 40 ct. |
Bov. 1400 tot 1500 gram. | 42 ct. |
Bov. 1500 tot 1600 gram. | 44 ct. |
Bov. 1600 tot 1700 gram. | 46 ct. |
Bov. 1700 tot 1800 gram. | 48 ct. |
Bov. 1800 tot 1900 gram. | 50 ct. |
Bov. 1900 tot 2000 gram. | 52 ct. |
Bov. 2000 tot 2100 gram. | 54 ct. |
Bov. 2100 tot 2200 gram. | 56 ct. |
Bov. 2200 tot 2300 gram. | 58 ct. |
Bov. 2300 tot 2400 gram. | 60 ct. |
Bov. 2400 tot 2500 gram. | 62 ct. |
Bov. 2500 tot 2600 gram. | 64 ct. |
Bov. 2600 tot 2700 gram. | 66 ct. |
Bov. 2700 tot 2800 gram. | 68 ct. |
Bov. 2800 tot 2900 gram. | 70 ct. |
Bov. 2900 tot 3000 gram. | 72 ct. |
In 1876 werd dit oorspronkelijk tarief voor drukwerk nog in dier voege verminderd, dat voortaan betaald zou worden 1 cent, voor elk gewicht van 25 gram of gedeelte daarvan, tot een gewicht van 400 gram; daarboven voor elke 100 gram of gedeelte daarvan 2 cent.
1-10 gulden | 10 cent. |
10-20 gulden | 20 cent. |
20-30 gulden | 30 cent. |
30-40 gulden | 40 cent. |
40-50 gulden | 50 cent. |
50-60 gulden | 60 cent. |
60-70 gulden | 70 cent. |
70-80 gulden | 80 cent. |
80-90 gulden | 90 cent. |
90-100 gulden | 100 cent. |
100-110 gulden | 110 cent. |
110-120 gulden | 120 cent. |
120-130 gulden | 130 cent. |
130-140 gulden | 140 cent. |
140-150 gulden | 150 cent. |
Welk een invloed deze weldadige regeling van het postwezen reeds dadelijk te weeg bracht, bleek uit het regeeringsverslag over 1871, waar, omtrent de verzending van gedrukte stukken, het volgende bericht werd:
"Naast het toenemend getal brieven komt zich thans sedert 1871 een veel aanzienlijker verzending van gedrukte stukken vertoonen; de binnenlandsche verzendingen van drukwerk die, in rond getal, over 1870, een cijfer van 15 millioen bedroegen, bereikten in 1871 het getal van 22 millioen, ca. 47 pct. toeneming.
"Men houde in ''t oog dat er thans 3 klassen van gedrukte stukken zijn, namelijk:
1ste klasse, dag- en weekbladen van 1 cent per nommer of exemplaar;
2de klasse, dag- en weekbladen van 1/2 cent per nommer of exemplaar;
3de klasse, alle andere stukken (van boek-, steen- of plaatdruk, of photographie) tegen een port van 1 cent per 20 gram, enz.
"In 1871 nu zijn binnen ''s lands verzonden:
van de eerste klasse | 7,476.000 |
van de tweede klasse | 9,892,000 |
van de derde klasse | 4,698.000 |
Te zamen | 22,066.000 |
(De drukwerken der derde klasse worden niet per stuk geteld, gelijk de overige, maar bij het getal omslagen onder afzonderlijk adres).
"In 1870 waren de cijfers geweest:
getal dagbladen, ad 1 ct. per ex. | 11,987.000 |
andere gedrukte stukken, tegen 2 cent per vel. | 3.012.000 |
Te zamen | 14,999.000 |
"In 1871 waren er dus ca. 7 mill. of 47 ten honderd meer dan in 1870.
"Duidelijk blijken thans de aanzienlijke verzendingen der 2e kl. of zoogen. kleine pers, voor welke niet zonder moeite het halve cents porto werd verkregen. Het doelmatige van dat beginsel zal nog duidelijker kunnen spreken over 1872, wanneer overeenkomstig de onlangs genomen verduidelijkingswet, de bijvoegsels niet meer afzonderlijk worden berekend, doch de wet overeenkomstig hare oorspronkelijke bedoeling wordt toegepast." -
Wie een vinger krijgt, vraagt gaarne de geheele hand. In menig opzicht werd dit spreekwoord ook bij den boekhandel bevestigd. Dankbaar, maar niet voldaan, wendde hij zich in Juli 1872 tot den minister met een verzoek, dat hem bij de verzending van boekwerken met de post de vergunning mocht worden verleend, daarbij een faktuur te voegen, waarop de naam van den geadresseerde, de titel van het boek en de prijs vermeld waren. Hij kon daarbij op Duitschland en Zwitserland wijzen
page: 473
als voorbeelden ter navolging. Ook aan dezen wensch werd bij kon. besluit van 19 October voldaan.
Door dit gevolg aangemoedigd, wendde de Vereeniging als uit naam van den boekhandel zich in Juli van het volgend jaar 1873 op nieuw tot de regeering, het verlangen te kennen gevende, dat het Z. Excell. den minister van binnenlandsche zaken mocht behagen het vervoer van kleine pakketten binnenslands door de post te doen plaats hebben, of althans zijn invloed te doen gelden tot het verkrijgen van een minkostbaar handelsverkeer. Met tal van voorbeelden wees zij in haar adres op den zooveel gunstiger toestand in het Britsche rijk, maar bovenal in Duitschland, waar tegen het volgend jaar een wet in werking stond gebracht te worden, die de vracht van pakjes tot 5 kilo voor afstanden van 75 kilometer op 15 ct. en voor alle grootere afstanden in het uitgestrekte rijk op slechts 80 ct. bepaalde. De duurte hier te lande, door een vervoer langs de spoorlijnen of andere gelegenheden, stond daar treurig tegenover. Verkieselijkst zou wezen, dat onze staat, even als de Pruissische, het vervoer zelf aan zich behield; maar mochten daartegen wellicht vooralsnog onoverkomelijke bezwaren bestaan, dan kon toch de regeering bij het geven van haar concessies aan spoorwegmaatschappijen zulke tarieven bedingen, dat daarmeê het verzenden van kleine vrachtgoederen niet zoo, als tegenwoordig, belemmerd werd. In de eerste jaren der spoorwegen vormden zich reeds expeditie-ondernemingen, die den kleinhandel tegen een lager tarief bedienden dan de spoorwegen. Door doeltreffende maatregelen waren de kleinere ondernemingen van dezen aard in den grond geboord, en de firma van Gend & Loos, die als geroepen scheen om hier te lande te zijn wat de staat elders was, had zich door het toestaan van bijzondere voordeelen laten binden om niet beneden het tarief en niet dan met opstapeling van vracht volgens het tarief van elk doorloopend traject goederen over de
page: 474
spoorwegen te vervoeren. "Meer bijzonder meende zij de tusschenkomst van den minister te mogen inroepen tot het bekomen van wijzigingen in de tarieven der Exploitatie-maatschappij, die meer dan andere maatschappijen rechtstreeks van de regeering afhankelijk was. Dat reeds zou een groote verbetering zijn. Want ergerlijk was het inderdaad, dat juist de staatsspoorwegen, die millioenen bij millioenen uit ''s rijks schatkist gekost hadden, zich onderscheidden door een tarief, dat hoogst ongunstig afstak bij dat van andere maatschappijen en het vervoer van pakjes op kleine afstanden per spoor zoo kostbaar maakte, dat men zou kunnen beweren dat men door het aanleggen van spoorwegen van staatswege in dit opzicht eer achter- dan vooruit was gegaan. Op al deze gronden werd de minister eerbiedig verzocht, in afwachting van afdoende groote maatregelen, zooveel mogelijk bij het verleenen van concessies of het maken en vernieuwen van contracten ook op de belangen van het kleine vervoer te willen indachtig zijn."
Aan dit verzoek viel geen gunstig antwoord ten deel. De minister gaf, na raadpleging van zijn ambtgenoot voor financiën, aan de adressante te kennen, dato 12 September 1873:
1o. "dat door eene verlaging van het tarief voor vervoer van kleine pakjes op de staats-spoorwegen, zoo daartegen overigens geen bezwaar was, de uitkomst, door Bestuurders der Vereeniging bedoeld, niet zou bereikt worden, daar bij het vervoer over lijnen van verschillende ondernemingen toch aan elk harer eene redelijke vergoeding voor het vervoer en de bezorging zou moeten toegekend worden en de totale vrachtprijs, gelijk met de som dier vergoedingen, in vergelijking van de regeling in Duitschland, hoog zou blijven;
2o. dat tegen uitbreiding van het vervoer van zulke pakjes, door de dienst van den brievenpost, gelijk in Duitschland, groote bezwaren zijn, wegens de inrigting der brievenposterij,
page: 475
van de daarvoor bestaande localen en middelen van vervoer." -
In de hoop op beter tijden, die eenmaal zeer zeker zonden aanbreken, moest de boekhandel alzoo, voorloopig althans, in de vrij drukkende verzending zijner kleine vrachtgoederen berusten.
Het departement van financiën toonde zich trouwens onzen handel waarlijk niet ongenegen. Dat was reeds dikwijls genoeg gebleken en werd in 1877 door een nieuwe beschikking herhaald. Sedert korten tijd waren in het Duitsche rijk, voor het postwezen het meest praktische, geheel ten bate van den boekhandel zoogenoemde "Bücher-Bestellzettel" ingevoerd, welke, in den vorm van briefkaarten, op de achterzijde mochten bevatten den gedrukten naam des afzenders met de geschreven titels der verlangde boekwerken, tijdschriften of dagbladen, onder aanduiding van de wijs van verzending, en die voor 3 Pfennige door het geheele rijk konden worden verzonden. Aangezien onze briefkaart, hoe geedkoop overigens, voor het ontbieden van kleinigheden, brochures, afleveringen, schoolboekjes enz. enz., toch voor een spoediger bestelling nog altoos een betrekkelijk bezwaar was, richtte het bestuur der Vereeniging zich tot de regeering met den wensch, dat ook deze maatregel hier te lande navolging mocht vinden. Met voorbeeldige mildheid werd dit verzoek, alléén ten behoeve van onzen handel, ingewilligd, en weldra stond in de staatscourant de volgende beschikking:
"Bij Kon. besluit van 3 Aug. (1877) is, met uitbreiding van het bepaalde bij de besluiten van 30 November 1870 en van 19 October 1872, bepaald, dat, te rekenen van 1o October a. s. af, open kaarten ter bestelling van boek- en plaatwerken, dag- of weekbladen, tijdschriften en muziekstukken op den voet van gedrukte stukken met de post kunnen worden verzonden, zoodat schriftelijke bijvoegingen of veranderingen, onderstrepingen of doorhalingen op de gemelde kaarten zijn toe te laten, een en
page: 476
ander overeenkomstig de daaromtrent door den Minister van Finantiën te geven nadere voorschriften."
Deze bestelkaarten gingen dan ook niet van het rijk uit. De boekhandel had ze zelf te drukken, naar een formulier, dat bij de posterij te krijgen was. En dat van die kaarten geen gering gebruik werd gemaakt, door boekverkoopers en partikulieren over en weêr - want ook laatstgenoemden waren ter bestelling van boeken in het verlof begrepen - kan blijken uit de mededeeling van een firma te Utrecht, die in October bericht gaf, dat zij van een door haar gedrukte kaart toen reeds aan verschillende verbruikers niet minder dan 56,000 exemplaren geleverd had. - Vermits evenwel zulke kaarten ook door anderen gedrukt werden en er daardoor een verschil in vorm en kleur bestond, alleszins lastig en verwarrend voor postbeambten, begreep de regeering dienaangaande een algemeen voorschrift te moeten geven en maakte zij in Maart 1878 het volgend besluit bekend in de staatscourant:
"Met intrekking der bestaande bepalingen omtrent het gebruik en de inrigting der bestelkaarten voor boekwerken enz., wordt ter uitvoering van het Koninklijk besluit dd. 3 Augustus 1877 (Staatsblad No. 164) nader, niet ingang van 1 April e. k., het volgende vastgesteld:
a. De bestelkaarten moeten vervaardigd zijn van licht grijs gekleurd kaartpapier, van geene mindere stevigheid dan het papier der briefkaarten.
b. De afmetingen der kaarten moeten zijn:
niet minder dan 9 centimeter in de breedte en 12 centimeter in de lengte; en
niet meer dan 18 centimeter in de breedte en 18 centimeter in de lengte.
c. De kaarten zijn aan de voorzijde bovenaan te voorzien van het volgende gedrukte opschrift:
in duidelijke letters ter hoogte van minstens 4 à 5 millimeter. De voorzijde der kaart mag verder volstrekt niet anders bevatten dan het adres van den persoon, voor wien zij is bestemd.
d. De bestelling, welke aan de achterzijde der kaart is te plaatsen, moet geheel of gedeeltelijk gedrukt zijn. Voor zooveel het gedrukte gedeelte betreft, is het formulier te volgen van de model-bestelkaart, welke op de postkantoren ter inzage voorhanden is, en waarvan aan elken binnen den kring, van het postkantoor gevestigden boekhandelaar op zijne aanvraag één exemplaar kosteloos wordt uitgereikt.
e. De schriftelijke bijvoegingen, doorhalingen of onderstrepingen in het sub d bedoelde formulier der bestelling zijn beperkt tot den titel, het getal en den prijs van het bestelde, opgave of het werk gebonden, ingenaaid of los is af te leveren en aanduiding der wijze van verzending.
De vermelding van de plaats van afzending, de dagteekening en den naam of de firma des afzenders, is ingevolge de bestaande bepalingen mede geoorloofd.
Berigten of mededeelingen van anderen aard zijn verboden.
f. Bestelkaarten, welke niet aan de vorenstaande bepalingen beantwoorden, worden niet ter verzending toegelaten; behoudens evenwel wat de kaarten betreft waarvan overlegging aan en goedkeuring door de postadministratie reeds heeft plaats gehad. Met het gebruik der laatst bedoelde kaarten kan tot aan het einde van het loopende jaar worden voortgegaan." -
Het bestuur der Vereeniging vervulde een plicht van erkentelijkheid, door uit naam van den boekhandel een adres van hulde te richten aan Jhr. Mr. H. J. van der Heim, den minister, aan wien de invoering dezer bestelkaarten te danken was.
Wat den boekhandel niet minder te stade kwam dan de vrachtverlaging,
page: 478
was de versnelling van de middelen van verkeer en verzending.
Wij herinneren aan den toestand van vóór 1840, toen onze briefjes over den langen weg der correspondenten te Amsterdam soms meer dan een week noodig hadden om bij de uitgevers terecht te komen, en hoe langs dien zelfden weg de maandpakken met vrachtkar en trekschuit hun adres bereikten. Stel daar tegenover allereerst de hervormingen in ons postverkeer. Vóór 1850 geschiedde de bestelling van brieven door de postbeambten in de meeste steden slecht tweemaal daags. Na 1860 gebeurde dit viermaal. Vóór den aanleg van spoorwegen had het brievenvervoer tusschen Amsterdam en Rotterdam éénmaal op een dag plaats en werd het platteland bediend door postkarren, die de brieven uit de naastbijgelegen stad afhaalden. In 1857 werden te Amsterdam de eerste 19 ijzeren briefkasten op onderscheiden afstanden geplaatst, om den langen gang naar het postkantoor te verkorten. - De gevolgen van een en ander bleven niet uit. In 1850 waren over heel Nederland verzonden 3.915.564 brieven; na de verschillende tariefsverlagingen was dit getal in 1870 gestegen tot 26.800.000, en in 1879 tot bijna het dubbele daarvan. De boekhandel met zijn dagelijksche bestellingen trok van deze verlaging veel partij. Toen kwam de invoering der briefkaarten. Bij de invoering van den telegraaf, in 1853, bedroeg het cijfer van binnenlandsche seinberichten het eerste jaar 45.674; in 1879 2.683.253, en wel door middel van 185 rijks- en 201 bijzondere kantoren
page: 479
aan ons niet hoog genoeg te roemen bestelhuis, en laat ons dan erkennen, dat in het verkeer, ook bij den boekhandel, de maand tot een dag herleid was en de gevolgen daarvan onberekenbaar zijn.
In het tijdvak, waarover wij thans eenige bijzonderheden vermelden, kwam de tweede-hands-handel tot een tot nog toe ongekenden bloei. Dat hij hier te lande niet oorspronkelijk te huis behoorde, maar uit den vreemde tot ons was overgewaaid, bewijzen zijn gebruikelijke namen van "second-hand" en "modern-antiquariaat"
Het eigenaardige van den handel in boeken brengt meê, dat deze langer dan eenige andere van de mededinging door goedkooper prijzen verschoond bleef. Onze commissiehandel was daartegen
page: 480
een veilige waarborg. Elk uitgever had het recht zijn prijzen te bepalen, en niemand, aan wien hij zijn eigendom, tegen rabat bij verkoop, in leenbruik zond, had verlof om aan dien vastgestelden prijs iets te kort te doen. De uitgevers van vroeger dagen dachten er niet aan om zelfs goedkoope drukken te maken. Integendeel, zoolang eenig boek zijn koopers vond, bleef men het op zijn oorspronkelijken prijs houden, veel liever zijn winst zoekend in weinig maar duur, dan in veel maar minkostbaar. Het publiek was daaraan gewend. Bij onze vaderen moest een boek, even als elke andere koopwaar, zijde, linnen, meubels enz. dubbel en dwars degelijk van gehalte zijn, en voor die eigenschappen had men gaarne zijn geld over. Het lichte en dichte was bij ons deftig voorgeslacht een gruwel. Een boek, dat eens in de mode was, zou een deel van zijn naam verloren hebben, indien het in goedkooper vorm herdrukt ware geworden; en onze toenmalige uitgevers, die veel minder uitgaven maar veel grooter oplagen drukten, maakten van een boek dat goedging een melkkoe. Tot een staaltje daarvan halen wij aan wat P. Meijer Warnars ergens verhaalt: "In het jaar 1775 of daaromtrent,'' zegt hij, "verscheen bij mijn grootvader Pieter Meijer de eerste druk van Gellert, Zedekundige lessen. Deze is door vele drukken gevolgd, en daar men er in dien tijd niet vóór was het publiek op de juiste hoogte van het debiet te stellen, is er schijnbaar niet meer dan de 5e, maar inderdaad de 8e druk van verschenen. De eerste oplaag was 4400 en van alle de anderen minstens 2200 exemplaren, en nergens heb ik kunnen ontdekken, dat er vóór 1818 één ex. voor verminderden prijs de deur uit is gegaan, terwijl in 1818 bij uitzondering voor het eerst door boekverkoopers voor 300 exx. tegen iets hooger rabat geteekend is."
Zulke buitenkansen bracht de nieuwere tijd niet meer meê. De eene uitgaaf begon de andere te verdringen, en waren er ook al enkele boeken, zooals Hildebrand''s Camera Obscura en de Génestet''s
page: 481
Dichtwerken, alweder bij voorbeeld, die zich met een langdurig en zeldzaam debiet mochten gezegend zien, dan werd dat, voor een gedeelte althans, mede veroorzaakt door de verschillende fraaie en eenvoudiger vormen, waarin die boeken telkens aan het publiek werden voorgelegd.
Prijsverlaging nochtans, dat wil zeggen het verminderen van een vastgestelden partikulieren prijs, den prijs voor het publiek, van eenige uitgaaf welke ook, dat bleef langen tijd een boekverkoopers doodzonde. Er was een tijdperk van overgang noodig om daartoe te geraken.
Dat tijdperk lag in het onder boekverkoopers aanbieden van verouderde boeken bij stellen. De uitgever, die of zijn zolders wat al te vol kreeg, of nieuwe drukken op het oog had, of om geld verlegen was, zamelde eenige artikelen bij elkander en bood die den handel te koop aan tegen een prijsje. De debitant maakte van die gelegenheden gebruik om op goedkoope manier zijn winkel te voorzien, maar was van het oude zuurdeesem nog veel te veel doortrokken, dan dat hij het gewaagd zou hebben het publiek in zijn voordeelen te doen deelen. Dat gebeurde eerst later, toen die aanbiedingen hand over hand toenamen. De stellen van oude romans gaven daar de eerste aanleiding toe. Tusschen 1840 en 1850 hadden de leesbibliotheken een gretig gebruik daarvan gemaakt. Maar toen die aanbiedingen zich uitbreidden, de samengevoegde stellen al grooter werden, allerlei goed op fondsveilingen werd ingekocht bepaald met het oogmerk - wij wezen er reeds op: 1e deel bladzij 96 en 241 - om die aan bibliotheekhouders te verpassen en enkele boekverkoopers van deze soort van handel een afzonderlijk vak begonnen te maken, toen ging die goedkoope aanbieding ook over naar het groote publiek, en wel allereerst om daarvan leesgezelschappen op het platte land te voorzien. Tot een voorbeeld dient, dat in November 1860 de firma H. G. Koster HGz., te Amsterdam, een aanbieding deed van 65 deelen
page: 482
romans, "allen van vignetten voorzien", waarvan de partikuliere prijs ruim 160.- bedroeg, voor 23.40. De debitant legde daar 50 percent bovenop en verkocht zulk een stel aan een dorps-magistraat, die er met zijn geboren een vol jaar lektuur voor had in een leesgezelschap.
J. H. van der Beek, te Amsterdam, die reeds in 1847 het ijs gebroken en zich met zijn goedkoope aanbiedingen rechtstreeks tot het groote publiek gewend had, begon met 1860 zijn slag beter te slaan. Tot nog toe was hetgeen hij te koop gesteld had in den regel niet veel bijzonders geweest, een bont zoodje allerlei, waarin prikkelende titels de meeste aantrekkingskracht hadden. Zoo had hij dan ook niet veel zaken gemaakt. Maar gaandeweg was hij beter boeken machtig geworden. Enkele firma''s, den slakkengang moede, verkochten aan van der Beek de restanten hunner oplagen, voornamelijk algemeene lektuur, later ook artikelen van meer bijzonderen aard. En niet zoodra was hij niet één huis van aanzien in die betrekking getreden, of hij maakte er een natuurlijk gebruik van door de volgende aankondiging in zijn eigenaardige manier:
"Bij den eersten blik in onderstaande aanbieding zal men terstond ontwaren dat het meerendeel der daarin voorkomende werken uit de handen van een onzer geachtste en meest solide firma''s in de mijnen zijn overgegaan. Bij den eersten indruk zal dit misschien wel eenige verwondering baren; bij nader inzien echter zal men den handelaar recht doen wedervaren, die met voorbijzien van alle vooroordeel zijn goed daar ter markt brengt, waar hij bij dadelijke betaling en loyale wijze van handelen de hoogste prijzen kan bedingen. Buitendien beginnen de nevelen van domheid, nijd, kleingeestigheid en vooroordeel langzamerhand op te trokken. De boekhandel begint in te zien, dat de tijd van vasthouden en inzouten lang voorbij is; dat, den geest des tijds volgende, het oude moet worden opgeruimd, om voor het nieuwe
page: 483
plaats te maken, en dat de handelwijze van den ondergeteekende in meer dan één opzigt aan den handel belangrijke voordeelen heeft aangebragt, die echter door eenigen uit den gezegenden pruikentijd en een klein getal jonge betweters nog niet regt begrepen worden. Er ware over dit punt nog veel bij te voegen; dan het zij genoeg, dat door deze aanbieding op nieuw het bewijs geleverd wordt, dat de voornaamste uitgevers in Nederland niet schromen met den ondergeteekende in handelsbetrekking te treden, en hunne papieren kinderen, aan wier eerste opvoeding zij al hunne teederste zorgen wijdden, ter verdere opleiding aan hem toe te vertrouwen.
Dat deze aanbieding veel nemers zal vinden, betwijfel ik niet; of ik echter aan alle aanvragen zal kunnen voldoen, zal een andere vraag zijn, daar de voorraad gering en de prijs zeer aannemelijk is."
Van nu af begint de tweede-hands-handel een meer geijkt beroep te worden. In het najaar van 1860 leggen J. H. van der Beek en C. L. Brinkman, te Amsterdam, een publieke verkooping van nieuwe, d. i. ongebruikte, onopengesneden boeken aan, daartoe bijdragen zamelende van debitanten, die met zulk goed verlegen zaten.
In 1862 trekt van der Beek te velde tegen een bericht in een officieel stuk, en wel in dezer voege:
"De commissie tot regeling der handelszaken zegt in haar Verslag aan de Vereeniging voor den Nederl. Boekhandel, dat er in Nederland geen eigenlijke Second-hand bestaat, die restes van oplagen aankoopt; de ondergeteekende gelooft dat er in Rotterdam (J. F. K. Schwaebe) en Amsterdam wel degelijk mannen bestaan die sedert een aantal jaren juist van dezen handel hun fort maken en aan menigen Uitgever die in donker zat licht verschaft
page: 484
hebben, terwijl de ondergeteekende alleen in het bezit is van eenige honderden restes van oplagen, meerendeels met regt van copy van de voornaamste Uitgevers in Nederland, terwijl het niet twijfelachtig is of de verslaggevers zelve zullen te eenigertijd daadwerkelijk ondervinden dat het in Nederland aan geen Second-hand ontbreekt."
In 1864 zet K. H. Schadd, te Amsterdam, in het Nieuwsblad van Februari:
"HH. Boekverkoopers die fonds of sortiment wenschen te zien opgenomen in mijn 4en Katalogus van tegen verminderde prijzen bij mij verkrijgbare boeken, gelieven zich daartoe spoedig aan te melden."
Ook Gebr. Koster aldaar, en D. Bolle te Rotterdam, breiden hun zaken uit. En zoo volgt de een den ander op een nieuwen handelsweg, die vroeger van alle kanten eerst hevig aangevochten, toen geduld, daarna met luide stem verdedigd werd. Dat laatste was in den aanvang gansch niet onnoodig. Menigeen, aan den ouden gang verwend, fronste het voorhoofd tegen dezen dreigenden kanker. Waar het op die manier heen moest! was de verzuchting van niet weinigen. En het was alzoo volstrekt niet overbodig, dat een bezadigde en beschaafde pen in het Nieuwsblad van 20 April 1865 een krachtig pleidooi hield ten gunste van deze boeken-makelaars, bij zoo velen nog met den naam van handelbedervers en stroopers gedoodverfd.
De schrijver brengt bij wijs van terugblik daarin in herinnering, hoe, na 1813, het ontwaken onzer letterkunde uit haar tijdelijken doodslaap een nieuw leven gaf aan den vaderlandschen boekhandel en hoe enkele uitgevers van die zoo gezegend veranderde omstandigheden de wittebroodskinderen mochten wezen. Geen wonder, dat de overlevering omtrent deze gelukkigen Nederland in betrekkelijk korten tijd met uitgevers als overstroomde, maar dat
page: 485
daaronder zich ook tal van teleurgesteld en moesten bevinden, die te laat inzagen, dat, als eenmaal de rijkste ader is geopend geworden, de mijn verarmt, naarmate zij wordt uitgegraven en het getal delvers toeneemt. Eerst kraakten de persen, toen kraakten de zolders onder de vracht van onverkochte fondsartikelen.
Onder den ijzeren druk van een overgeleverd handelsverbod, zegt de schrijver, getroostten de eigenaren dier voorraadschuren zich liever dagelijks, al was het ook zuchtend, tot die stapels boeken op te zien, dan den moed te hebben ze voor geringeren dan den oorspronkelijken prijs van de hand te doen. Zij zouden er hun goeden naam meê gewaagd hebben, indien zij zelve hun boeken voor het publiek hadden afgeslagen. Zoo zaten zij jaren lang bekneld tusschen hun zoogenoemde soliditeit en de koopmans-eischen van een vlottend handelskapitaal.
"Zoo is men er allengs toe gekomen", zegt hij, "om in de praktijk te erkennen, dat oudere artikelen, waar zij in gehalte of uitvoering tegen de nieuwere niet kunnen opwegen, ook hun ouden prijs niet meer waard zijn, en heeft menig uitgever er langer geen bezwaar in gevonden om prijs en waarde in betere onderlinge verhouding te brengen. Voor hen treedt de niodent-antiquaar als tusschenpersoon op. De modern-antiquaar plaatst zich kloekmoedig op het standpunt van den koopman. Voor hem zijn de boeken niets dan gewone koopwaar, die hij alleen van de hand kan zetten, indien haar prijs geëvenredigd is aan de waarde die zij heeft voor ''t groote publiek, en zonder aarzelen of bij-overweging tracht hij de juiste verhouding te leeren kennen om zich daarnaar te rigten bij zijne handelsöperatiën, en zijn kapitaal zoo dikwijls mogelijk om te zetten.
"Niemand kan het den modern-antiquaar euvel duiden, dat hij met hetgeen zijn eigendom geworden is naar goedvinden op fatsoenlijke manier winst bejaagt, vooral de debitant niet, die telkenreize
page: 486
een aandeel in die winst zich toevloeijen ziet, als de nieuwe exploitatie nieuw leven brengt in ''t debiet. Toch zullen van deze zijde wel eens klaagtoonen opgegaan zijn, somwijlen zich grondende op een nadeel in een bijzonder geval ondervonden, maar meestentijds voorzeker voortkomende uit de vrees, dat het publiek den lust tot het aankoopen van nieuwe boeken verliezen zal. En inderdaad, in sommige omstandigheden zijn die klagten niet geheel te wraken. Wie evenwel onpartijdig oordeelen wil, moet meer acht geven op den algemeenen invloed dan op eenig bijzonder voorval. Geen enkele nieuwe toestand is er, hoe goed en gewenscht hij zijn moge, die niet dezen of genen krenkt in zijne bijzondere belangen; maar indien men zich overtuigd mag houden, dat er voor allen te zamen meer voordeel vloeit uit de nieuwe bron, dan nadeel voor enkelen, moeten de bijzondere belangen achterstaan voor de algemeene. En uit dit oogpunt beschouwd, zal ''t wel geen uitvoerig betoog behoeven, dat indien door prijsvermindering en doelmatige exploitatie een nieuw leven in ''t debiet van een bestaand boek wordt verwekt, de meeste handelaars daarvan meer voordeel dan schade zullen ondervinden. Bovendien is het voor hen in zekere mate vrij onverschillig of oudere dan wel nieuwe artikelen gekocht worden, mits ''t totaal bedrag van hun omzet niet vermindere.
"En het publiek? - Ja ongetwijfeld, dat klaagt nu en dan, en wederom maken somwijlen de omstandigheden die klagten niet ongegrond, maar ook menigmaal dienen zij slechts tot voorwendsel om een boek niet te koopen, waarin men geen belang genoeg stelt om er den nieuwen prijs voor over te hebben. Ook staan hier twee partijen tegenover elkander. De een kocht vroeger tegen hooger prijs en beklaagt zich, de andere kan thans tegen minderen prijs koopen en verheugt zich. Intusschen vergeten de klagers veelal dat zij de dienst, die de boeken hun deden, of ''t genoegen dat deze hun gaven, in mindering behooren te brengen
page: 487
van ''t geen ze hun zoo veel vroeger gekost hebben, gelijk men dat doet bij elk ander artikel van behoefte of weelde." -
Nadat deze en vele dergelijke woorden geschreven waren, en voornamelijk na 1870, breidde zich de tweede-hands-handel met ieder jaar al wijder en wijder uit. Hij nam een plaats in, welke die van den gewonen handel schier te boven ging en wist zich van een eerst geminacht vak allengs te verheffen tot een beroep dat een boventoon voerde. Allermeest door den boekhandel-zelv'' met schuwe oogen aangezien, begon hij van lieverleê bij de uitgevers gewaardeerd te worden en menigeen tot een weldaad te zijn, al gingen de debitanten hem ook, hetgeen natuurlijk was, al meer en meer haten met een doodelijken haat. Vooral drie firma''s: Gebr. Koster te Amsterdam, D. Bolle, opvolger van C. Arrenberg, te Rotterdam, en Gebr. Cohen te Arnhem en te Nijmegen, voerden hun vroegeren kleinhandel op tot gewichtige handelshuizen, waartegen geen enkel ander uitgever of debitant opkon. Sinds 1870 beheerschten deze firma''s bijna de markt. Fondsveilingen werden door haar als het ware leêggekocht; ondershands werden zij eigenaar van een aantal restantoplagen; wat in de magazijnen of op zolders als onverkoopbaar lag, wisten zij door prijsvermindering overvloedig aan den man te brengen. Niet alleen, gelijk in den aanvang, romans en boeken van den dag, maar gaandeweg al degelijker en zelfs de degelijkste werken over wetenschap, letteren en kunst kwamen in haar handen. De dagbladen vonden in deze genoemde mannen een goudmijn. Dag aan dag verlokten reusachtige advertentiën, soms met vrijwat hinderlijk kermisgeraas en trompetgeschetter, de blikken en beurzen der lezers. Boekenlijsten en catalogen fladderden bij honderdduizenden over het publiek, en de vervoermiddelen te water en te lande vonden een nieuwe bron van inkomst in de duizende pakjes boeken, die, met een postwissel vooruit betaald, tot naar de kleinste plaatsen van het rijk moesten
page: 488
worden afgeleverd. Voornamelijk tegen het eind van het jaar stapelden zich in de stationsmagazijnen de pakketten van Koster, Bolle en Cohen allerhande werken voor geschenken, zoowel kleine kinderboekjes als groote prachtwerken, inhoudend, berghoog op. Als een voorbeeld van het verbazend toenemen van dezen handel kunnen wij mededeelen, en het strekt hun tot eer, dat de Gebr. Cohen, vroeger leesbibliotheekhouders te Nijmegen, binnen betrekkelijk korten tijd, zich meester maakten van meer dan 2000, en daaronder zeer voortreffelijke, met roem bekende fondsartikelen van allerlei aard en jaarlijks ongeveer viermaal honderdduizend boekdeelen afleverden. Bij uitverkoop van een of ander gingen zij onmiddellijk over tot herdrukken en verschaften ook daardoor aan de drukpers niet weinig bedrijvigheid. Toen zij met hun woning te Arnhem naar een nieuw gebouw verhuisden, schreef de hoofdredacteur G. Keller daarover het volgende in de Arnhemsche Courant:
"Uit de kleine woning in de Nieuwstraat te Arnhem verplaatste na weinig jaren de heer E. G. Cohen zijne zaak naar de Oeverstraat; maar ook dat ruime gebouw was op verre na niet meer voldoende; verscheidene pakhuizen, in de stad verspreid, moesten den voorraad opnemen. Thans heeft hij zijn boekenpaleis opgericht op den hoek van de Rijnstraat en de Nieuwe Kraan in een fraai gebouw, waarvan de vroegere zalen, stallen, koetshuis en zolders, naar de plannen van den architect Geijsbeek Molenaar zijn ingericht tot bewaarplaats van het millioen en meer boeken, die de fondsartikelen uitmaken der gebroeders Cohen. - Onder de openbare bibliotheken mogen er zijn misschien, die meer deelen bevatten, geen boekhandelaar of particulier zal op zulk een boekenschat kunnen wijzen. Oude en nieuwe letterkunde; werken van wetenschap en smaak; standaard-uitgaven en geschriften van den dag; klassieken en romans, maar voor de groote meerderheid Nederlandsche boeken zijn hier bijeen; men
page: 489
vindt er de beste namen en de fraaiste uitgaven; van sommige duizenden, van andere enkele exemplaren, en men staat versteld over de vruchtbaarheid van den menschelijken geest, die aan dit alles het aanzijn schonk en den moed en den ondernemingsgeest, om dit alles te verzamelen, ten einde die vruchten binnen ieders bereik te brengen. In de duizelingwekkende massa, in tal van kasten geplaatst in de verschillende ruime zalen, is een orde en stelselmatige indeeling gebracht, die het mogelijk maakt daarin den weg te vinden, terwijl winkel, kantoor en werkplaats zoodanig zijn ingericht en verbonden, dat het mogelijk is de reuzen-zaak der Gebroeders Cohen te besturen en het publiek zoo spoedig mogelijk te bedienen. Wie het boeken-paleis van de heeren Cohen ziet, moet eerbied hebben voor het talent, het doorzicht, den ijver en de volharding van hem, die door eerlijke middelen eene zaak, zóo klein in den aanvang, tot zulk eene hoogte wist op te voeren." -
In gelijke verhouding groeiden de huizen van hun mededingers Koster en Bolle aan, al legden deze in den regel zich niet zóó bij voorkeur toe op het bezit van wat men gewoon is degelijke kopijen te noemen, iets wat bij het doen van zuiver koopmanschap dan ook minder in aanmerking komt. Waar de boekhandel alléén handel wordt, is geld verdienen de hoofdzaak, en de eenige bij uitsluiting. En in dat opzicht, en van haar standpunt te billijken, wisten deze beide firma''s haar tijd bij uitstek waar te nemen, vooral door het zoogenoemde pakkettenstelsel met daarin weggeborgen verrassingen van bons of loten.
Wij hebben reden te vermoeden, dat de uitvinder dezer laatstgenoemde uitvinding van bons in het uitvindende Amerika te huis behoort. Althans wij treffen van deze praktische goochelarij het eerste voorbeeld op groote schaal aan in den boekhandel van de nieuwe wereld. De firma J. W. Thomas te Philadelphia wenschte haar fortuin te maken met het nadrukken van Duitsche klassieken
page: 490
en kondigde daartoe in het jaar 1858 een reeks aan van de beste werken van Goethe, Schiller, Auerbach, Hauff, Alex. von Humboldt en anderen. Voor deze onderneming stelde Thomas honderdduizend premiën beschikbaar. Voor ieder dollar, die men aan zijn boeken besteedde, kreeg men een ticket in een loterij. Zoodra de 100.000 tickets in handen waren, begon de uitloting der toegezegde premiën, die o. a. bestonden in een huis van 5000 dollars, een ander van 2000, en overigens in porselein en aardewerk, piano''s, pendules, zijden japonnen en overgordijnen, shawls, horloges, sigarenkokers en allerlei soort van snuisterijen, waarvan de overgroote meerderheid bijna geen geld kostte. De man had voldoening van zijn handigheid, herhaalde een dergelijke onderneming nog ettelijke malen, en werd schatrijk.
Sinds kwam bij den boekhandel in alle landen van de oude wereld dit middel in zwang, en wel onder de verschillende vormen van loterijen, premiën bij inteekening enz. enz.; ook in niet geringe maat in ons vaderland, gelijk wij vroeger aangetoond hebben. Daarvan was ook een gevolg het pakketten-stelsel bij den tweede-hands-handel, d. w. z. het bijleggen in een bundeltje saâmgeraapte boeken van een bon, die kans gaf op eenigen prijs, welken ook, in een daarbij te houden verloting. Louter een aardigheid, zeiden velen; maar dan toch een aardigheid, die voor de groote menigte een machtige aantrekkingskracht bleek te bezitten en die aan de genoemde firma''s, bij luidruchtig bazuinblazende advertentiën, een debiet bezorgde van duizenden bij honderdduizenden boeken. De firma''s, die het modern-antiquariaat tot zulk een hoogte wisten op te drijven, maakten alle drie fortuin.
De verrassende opgang van den tweede-hands-handel was een der merkwaardigste verschijnselen in den boekhandel van dit tijdvak. Het deed den gewonen debiethandel beven en ontroofde, zoo weeklaagde men, den uitgevers allen moed tot het doen van
page: 491
nieuwe ondernemingen. Ook gaf het aanleiding tot allerlei vinnig verwijt over het verminderen van kortelings vastgestelde prijzen, iets dat aan het koopend publiek alle vertrouwen moest benemen. De degelijke boekhandel had nooit zulk een tijd van angst en zorg beleefd. Hij werd reddeloos van de baan geschoven, om plaats te maken voor een uitdragerij en schellings-bazaar!
Het kan niet ontkend worden, dat er tot zulke jeremiaden reden bestond. Een hard gelag was het voor menigeen; een tijd van beproeving voor bijna allen. Maar het had ook zijn keerzijde, die wel wat te veel uit het oog verloren werd. Was ook al voor het oogenblik de invloed van dit goedkoope koopmiddel een goudmijn voor enkelen, maar voor de meesten een merkbare achteruitgang, in de toekomst zou het thans uitgestrooide zaad tienvoudig vrucht dragen. Over het gansche land werd een nieuw en breed publiek geschapen. Menschen, die er nooit aan gedacht hadden boeken te koopen, werden tot lektuur verlokt. De tweede-hands-handel zond zijn waar naar allerlei nieuwe wegen uit, naar het platte land en den achterhoek, naar den burgerman die op koopjes aasde, naar jongelieden die er hun spaarpot aan besteedden, naar zooveel gegoede en rijke gezinnen waar zelden of nooit eenig boek ter tafel placht te komen, maar het overvloedige geld liever verdaan werd aan fijne schotels of opzichtige, wansmakelijke, klatergouden dingen van weelde. Overal trok het goedkoope boek heen als zendeling voor een aanwassende beschaving. Daar sprak het zijn taal tot ontwikkeling van sluimerende krachten. Daar legde het den grondslag tot betere behoeften. Daar opende het hoofden en harten voor letteren en kunst, voor wetenschap en eigen onderzoek: oppervlakkig zeker in den beginne, toch groeiend met den tijd en bloeiend, wie zou zeggen hoe welig, zeer bepaald in de toekomst. Zooveel wegen als er op deze wijs gebaand werden, zooveel
page: 492
uitgebreider zou het veld worden, waarop de boekhandel zijn werkkring zou vinden. Onder minder gegoeden en rijken, onder weinig beschaafden hetzij bij de kleineren of de grooteren der aarde, zou een vierde-stand-naar-den-geest opgedreven worden tot een hooger ontwikkelingsrang; zou die gewonnen worden voor zijn rechten en plichten ook op het gebied des verstandelijken levens; zou die medearbeider worden aan de verruiming van het rijk van het goede en schoone.
En op dat terrein tiert het boek. Wat schade was tijdelijk, zou winst geven blijvend.
Een ander verschijnsel, dat zich op het laatst van dit tijdvak voordeed en dat in de toekomst van groote beteekenis kan worden, was de oprichting van de "Maatschappij Elsevier".
In 1879 sloten zich eenige boekverkoopers, G. Kolff, G. L. Funke, K. H. Schadd, J. H. de Groot, op aandrang en naar het plan van J. G. Robbers, aaneen, om voor gezamenlijke rekening, zoo die op fondsveilingen voorkwamen, kostbare kopijen te koopen en daarvan herdrukken te bezorgen. Zij gingen uit van de overtuiging, dat somtijds goede ondernemingen achterbleven uit gebrek aan kapitaal of om reden van een zeer natuurlijke voorzichtigheid, en meenden dat zij door een onderlinge vereeniging ten minste eenige jaren een proef konden nemen in hoe ver die gelegenheden zich zouden opdoen en kunnen worden gebruikt. Het voorloopig kapitaal, door aandeelen bijeengebracht, bedroeg voorloopig 100,000.
page: 493
werd aangesteld de uitgever J. G. Robbers te Rotterdam. In Maart 1880 werd de overeenkomst gesloten.
De jonge maatschap nam den naam aan van maatschappij "Elsevier" en toonde - wij gaan even buiten ons bestek - onder haar wakker hoofd, al spoedig haar kracht. Zij maakte zich op de fondsveiling van van Santen meester van de boeiende romantische verhalen van Gust. Aimard en gaf daarvan een herdruk van 12 deeltjes, met platen van Rochussen. De oplaag was 5000 exx. - Toen op de fondsveiling van C. L. Brinkman de Geïllustreerde Encyclopedie in veiling kwam, werd die door haar voor de aanzienlijke som van ƒ 22.000.- aangekocht. Nadat de overgebleven exemplaren opgeruimd waren, gaf de maatschappij van dit uitstekend werk een zeer verbeterden en vermeerderden herdruk in het licht, ruim geïllustreerd en voorzien van kaarten en groote platen, met een oplaag van 5000 exx; een uitmuntend uitgevoerde en welgeslaagde onderneming, die onzen boekhandel eer aandoet. - Nog werd door de maatschappij bezorgd een nieuwe uitgaaf van de Werken van de Génestet, met een oplaag van 15.000, van van Zeggelen''s Dichtwerken met een oplaag van 20.000; van Heije''s Volksdichten met een oplaag van 5000; van de Gedichten van den Schoolmeester met een oplaag van 7000 exx. - De Werken van Multatuli werden door haar op de fondsveiling van G. L. Funke aangekocht voor de aanzienlijke som van ƒ 20.000.- om ook daarvan bij tijd en wijle een herdruk te geven.
Dergelijke kolossale oplagen waren tot heden toe nooit in ons kleine land beleefd.
De oprichting dezer maatschappij geeft de vingerwijzing, dat ondernemingen, te machtig voor een enkele, slagen kunnen door samenwerking. Ons vaderland heeft zijn kostbaarste, zijn beroemdste uitgaven ook uit vroeger eeuw daaraan te danken.
Had, tot aller leedwezen, Mart. Nijhoff in 1867 zich gedrongen gezien, de taak tot het bekend maken onzer beste oorspronkelijke titels in buitenlandsche bibliographische tijdschriften op te geven, zijn opvolger J. L. Beijers toonde zich aanstonds bereid, zijn voorganger in diens zoo hoogst verdienstelijken arbeid na te streven. Ook van hem de jaarlijksche verslagen op den voet te volgen, zal wel de beste manier zijn om eenig overzicht te geven van hetgeen verder op dezen weg voorviel.
Beijers hield de door Nijhoff aangeknoopte betrekkingen getrouwelijk vast en deed al het mogelijke om daaraan nieuwe vast te binden. Niet zoodra, zoo berichtte hij, had de Duitsche uitgever Wuttig zijn Literarischer Wochenbericht ter perse gelegd, of ook voor de Hollandsche uitgevers werd daarin een plaats gevraagd en verkregen. Bij den stuggen Bookseller werd een nieuwe poging gewaagd, ditmaal met de genadige vergunning, dat aan eenige wetenschappelijke titels een plekje werd ingeruimd. Was deze kleine toenadering niet van heel veel beteekenis, zij leidde er toch tevens toe, dat ''s Bookseller''s mededinger, the Publishers Circular, vroeger even onhandelbaar, een jaar later toeschietelijker bevonden werd. Ook de Bibliographie de la France opende gewillig haar bladen, maar sprong met haar keus uit de aangeboden opgaven veelal zoo allergrilligst om, dat onze letterkunde met die plaatsing in den beginne weinig eer behaalde. Beter werden onze uitgaven later in Le Livre bejegend. - De Duitschers bleken in dat opzicht vrij wat strenger. Zij stelden zelv'' belang in de degelijke
page: 495
aanvulling hunner catalogen. Hinrichs drong erop aan, dat onze lijsten, beter dan in zijn Vierteljahrs-, voortaan in den Halbjahrs-Catalog geplaatst zouden worden, en de Berlijnsche uitgever Adolf verleende in zijn pas opgerichte Historisch-politische Bibliographie gaarne eenige ruimte aan onze beste geschied- en staatkundige geschriften. Dat men daar te lande voor onze taal in het bijzonder vrijgevig was, bleek uit een lijst van meer dan 500 titels van Hollandsche boeken en tijdschriften, die sinds 1872 achter het 2e deel van Hinrichs'' Catalog voorkwam, een feit van te grooter belang, omdat die lijst naar verschillende landen van Europa en ook naar Amerika ruim verspreid werd. In laatstgenoemd land hadden zich gaandeweg reeds over de honderd Duitsche boekhandelaren gevestigd, en het was, voor het opnemen onzer boeken in de vele openbare bibliotheken, van groote waarde, dat zij ook daar bekend werden. Voortaan was dan ook de Duitsche cataloog de meest praktische voor het bekend maken van onze boeken, vooral toen hun opgaaf in groepen gevat werd, waarboven in het Duitsch de inhoud vermeld stond. In den regel werden daarin, wat Holland betreft, titels opgegeven in deze verhouding:
Encyclopediën, tijdschriften, letterkundige geschiedenis | 41 |
Godgeleerdheid | 62 |
Staats- en rechtswetenschap | 94 |
Geneeskunde | 17 |
Natuur- en scheikunde | 40 |
Wijsbegeerte | 7 |
Opvoeding en onderwijs | 13 |
Oude en oostersche taal- en letterkunde | 18 |
Nieuwe taal- en letterkunde | 21 |
Geschiedenis | 36 |
Aardrijks-, land- en volkenkunde | 36 |
Wis- en sterrekunde | 10 |
Krijgskunde | 14 |
Technische wetenschappen | 18 |
Land- en tuinbouw | 11 |
Fraaie letteren | 144 |
Schoone kunsten | 24 |
Vreemd evenwel mocht het, bij al deze pogingen in den vreemde, geacht worden, dat onze uitgevers er wel veel prijs op stelden hun koopwaar in het verre buitenland te verspreiden, maar met dat al zoo geheel de naaste nabuurschap verwaarloosden.
Niet anders dan eigen schuld toch was het, dat zij geen uitweg zochten voor hun fondsartikelen in België. Wel zond deze of gene zijn boeken in commissie naar een depôt te Antwerpen, maar verder placht men niet te gaan. Dat was inderdaad een droevig verschijnsel, alleen te wijten aan persoonlijke onverschilligheid. Dat mocht toch niet zoo blijven. De Belgen, of liever de Vlamingen, waren nog bij lange na niet zulke afnemers op onze boekenmarkt, als wij zouden mogen verwachten. De Noord-Nederlandsche uitgevers klaagden over den Belgischen boekhandelaar, de Belgische boekhandel over het publiek, en de Belgische letterkundigen op hun beurt over den Noord- en Zuid-Nederlandschen boekhandel
page: 497
het hare te doen. Dat de Belgische boekhandel slecht, of liever in het geheel niet geregeld was, en dat, op een enkele uitzondering na, niemand van de boekverkoopers zich geroepen gevoelde voor de Nederlandsche letterkunde iets te doer, was wel treurig, maar daarom niet ontmoedigend. Een proef tot verbetering kon genomen worden door geregelde opgaven van nieuw uitgekomen Hollandsche boeken in een paar Vlaamsche bladen, bijvoorbeeld het Volksbelang verschijnende te Gent, en de Zweep uitgegeven te Brussel. Daarbij diende trouwens in acht genomen te worden wat een Vlaamsch schrijver aan hem, Beijers, had meêgedeeld: "Niet alle Nederlandsche boeken kunnen hier liefhebbers vinden. Boeken over theologie worden hier volstrekt niet gelezen. Vertalingen van Hoogduitsche, Engelsche of Fransche romans vinden ook geen vertier: zij kosten te veel, en wij hebben geen leesgezelschappen, die alles verslinden. Oorspronkelijke belletrie, letterkundige geschiedenis, middel-Nederlandsche dichters, algemeene Nederlandsche geschiedenis, mogen hier ter markt worden gebracht met gegronde hoop ze aan den man te krijgen"
Naast al deze pogingen, die op kosten der Vereeniging gedaan werden, zoo vermaande Beijers verder, mochten toch de uitgevers hun eigen belang wat meer leeren inzien! Boeken-lijsten waren goed, maar boeken-inhoud was beter. Wat een commissie niet kon doen, maar wat ieder uitgever moest doen, was: zijn werken zenden aan tijdschriften in het buitenland om ze daarin te laten beoordeelen, of er eenig verslag van, door een welbekende hand opgemaakt, ter plaatsing trachten heen te krijgen. Wie kon eenig vertier verwachten op een titel alléén af? De inhoud moest wijzen op het eigenaardige, het belangrijke. Gelijk het hier te lande, waar men
page: 498
zooveel talen leerde, met buitenlandsche literatuur ging, zoo was het in den vreemde, waar men het Hollandsch zoo weinig verstond, wat onze boeken aangaat nog erger. Men kocht ze niet voor men wist, dat ze het koopen en bestudeeren waard waren. En daartoe konden alleen, tijdschriften, voornamelijk vak-tijdschriften helpen, die de kennis van eenig boek onder de oogen brachten van belanghebbenden.
Mocht nu alweder de vraag te berde komen: welk nut en voordeel brengen die opgaven en de daarvoor gemaakte kosten ons aan? dan moest het bescheid alweder luiden: Wie zal dat uitwijzen? Ook daaromtrent verkeerde de uitgever in raadselen hier op aard. Maar dat zij iets uitwerkten, haar invloed hadden, haar gevolgen meêbrachten, dat kon ook in dit tijdvak in algemeene termen worden aangetoond.
Hoe langer hoe meer kwamen vooral bij antiquaren, die den meesten handel op het buitenland dreven, bestellingen in, uit Hinrichs'' cataloog aangewezen. En dat niet alleen van boekverkoopers, maar evenzeer van geleerden. Een van deze laatsten had zelfs om een woordenboek en een spraakkunst geschreven met het doel om zich het Hollandsch eigen te maken
page: 499
schrijver von Hellwald maakte het Hollandsch tooneel tot het onderwerp eener studie. Het vertalen van Hollandsche boeken nam ieder jaar toe; zelfs in het Deensch werden er overgebracht. Vreemde tijdschriften plunderden onze romanliteratuur. België begon even veel waardeering te gunnen aan onze Hollandsche taal, als wij aan de Vlaamsche, en beider schrijvers kregen over en weêr hun burgerrecht. Frankrijk, het eenzijdigste land der wereld, had uit Nederland boeken aangevraagd ter bespreking in het Journal des Economistes, en in de Publicazioni del Circolo geografico Italiano nam men kennis van de werken door ons Aardrijkskundig genootschap uitgegeven. Tijdschriften gelijk het Literarisches Centralblatt, von Sybel''s Historische Zeitschrift, de Revue Critique, de Revue Historique, het Magazin für die Literatur des Auslandes e. a. leverden kritieken, verslagen of besprekingen van Nederlandsche uitgaven, en deze waren weder oorzaak, dat openbare bibliotheken in Duitschland, Engeland en vooral in het daarin zoo rijke Amerika, al meer en meer plaats gaven aan onze oorspronkelijke werken in allerlei vakken van letterkunde en wetenschap. Dat onze boeken werkelijk bekend werden, leed geen twijfel. In de nieuwere werken over eenig onderdeel van studie werd onze taal even goed aangehaald als iedere andere. De tijd was voorbij, dat men beweerde niet te weten dat Holland een eigen literatuur bezat. -
Dat alles, hetgeen vroeger Mart. Nijhoff en later J. L. Beijers meêdeelde, was welsprekend genoeg en een afdoend antwoord op de bekrompen verzuchting, of het geld aan onze boekenlijsten ten koste gelegd niet beter besteed, of liever bespaard kon worden? Neen waarlijk niet! De poging, nu sinds zooveel jaren aangewend, had vruchten gedragen en zou dat doen tienvoudig, twintigvoudig. De Vereeniging mocht er trotsch op zijn, dat zij met háár middelen gedaan had wat die van bijzondere personen niet zouden toelaten. Zij werkte daarmeê in het belang van den
page: 500
boekhandel, tot de bevordering van de eer des vaderlands. En recht had ook Beijers, om zijn verslag over 1879 te besluiten met deze woorden. "Stelt uwe vergadering er prijs op, dat de Nederlandsche literatuur voortdurend onder de oogen der vreemdelingen kome, dat voortdurend het bestaan onzer letterkunde gekend worde, dat het buitenland zie hoe Nederland uitgevers bezit, die met zijne uitgevers kunnen wedijveren, dan ga zij moedig voort met het bekend maken der Nederlandsche boeken in den vreemde!"
Ter aanvulling van het bovenstaande meenen wij het niet ongepast hier te wijzen op eenige onzer boeken, die in het buitenland een vertaling vonden. Zijn ze al bij lange na niet zooveel in aantal als wij zelv'' gewoon zijn aan om ons heen liggende volken te ontleenen, toch mogen zij een blijk geven, hoe onze Nederlandsche pers in den vreemde niet zoo gansch en al onbekend is als men hier soms wel geneigd is te meenen. Wij mogen in dit opzicht ons ook niet te aanmatigend aanstellen. Wij spreken nu eenmaal een taal, die niet veel verder reikt dan onze eigen landpalen. Maar wij staan daarin niet alleen. Hoe weinigen in ons werelddeel, behalve de landgenooten zelven, verstaan Zweedsch, Deensch, Russisch, Poolsch, Hongaarsch, Spaansch, Portugeesch. Toch bezitten ook deze talen haar literatuur, soms veel rijker dan anderen wel vermoeden, en van wier vruchten door vertolking ons slechts nu en dan als bij verrassing iets onder de oogen komt. Naast al dezen heeft Holland zich waarlijk niet te beklagen. Althans in de laatste jaren niet, nu wij getracht hebben al meer en meer ons zelv'' bekend en daardoor gewaardeerd te maken. Onze vaderlandsche geleerden in ieder vak van wetenschap, het mag met betamelijken trots getuigd worden, worden ver buiten onze grenzen in hun verdiensten erkend. In buitenlandsche organen worden hun namen met onderscheiding
page: 501
genoemd en wordt met aandrang op hun arbeid gewezen. Velen van hun werken werden zelfs in hun geheel vertaald. Wij noemen Kappeyne v. d. Coppello''s Verhandelingen over het Rom. Recht in het Duitsch; Kiehl''s Staathuishoudkunde in het Duitsch; Harting''s Het Mikroskoop in het Duitsch; van Donders onderscheidene werken in het Duitsch en Engelsch; al de werken van G. J. Mulder in het Duitsch en velen in het Engelsch; Kaiser''s De Sterrenhemel in het Duitsch; van der Hoeven''s Dierkunde en anderen in het Duitsch; v. Dam van Isselt''s Kogelbaan der Vuurwapenen in het Duitsch; Scholten''s Het Evangelie naar Johannes en anderen in het Duitsch; van Oosterzee''s Practische Theologie en anderen in het Duitsch; Kuenen''s De Profeten onder Israël, zijn De Godsdienst van Israël en anderen in het Engelsch, zijn Inleiding tot de Boeken des Ouden Verlonds in het Fransch; Tiele''s Egyptische en Mesopotamische Godsdiensten, zijn Geschiedenis van den Godsdienst in het Fransch en in het Duitsch; Dozy''s Het Islamisme in het Fransch, zijn Israëlieten te Mekka in het Duitsch; de Hoop Scheffer''s Gsschiedenis der Hervorming in het Duitsch; da Costa''s Israël en de Volken in het Engelsch; Beets'' Paulus in het Duitsch en Zweedsch, zijn Stichtelijke uren in het Duitsch; Jonckbloet''s Geschiedenis der Ned. Letterkunde in het Duitsch
page: 502
Bosboom-Toussaint''s Het Huis Lauernesse in het Duitsch en Engelsch, haar De Delftsche Wonderdoctor in het Duitsch, haar Majoor Frans in het Engelsch en Fransch; Hildebrand''s Camera Obscura werd geheel of gedeeltelijk vertaald in het Fransch, Duitsch, Engelsch, Italiaansch; Multatuli''s Max Havelaar in het Fransch, Duitsch en Engelsch: J. ten Brink''s O. Ind. Dames en Heeren in het Fransch en Duitsch, zijn De Schoonzoon van Mevr. de Roggeveen in het Duitsch, zijn Het vuur dat niet wordt uitgebluscht in het Duitsch en Zweedsch; Vosmaer''s Amazone in het Fransch, Engelsch en Duitsch; Busken Huet''s Lidewyde in het Duitsch; Alb. Thijm''s Geertruid van Oosten in het Fransch; van Limburg Brouwer''s Akbar in het Engelsch, Duitsch en Deensch; Wallis'' In dagen van strijd in het Engelsch, haar Vorstengunst in het Engelsch; Chr. Muller''s Lief en leed in het Duitsch en Engelsch; van Walcheren''s Penserosa in het Italiaansch; verschillende novellen van Cremer, Keller, Haverschmidt en anderen in onderscheiden buitenlandsche tijdschriften; ten Kate''s De Schepping in het Duitsch on Zweedsch. - Licht zijn er nog vrijwat meer te vinden. Maar waarlijk al blijken genoeg, dat Nederland ook in zijn taal heden ten dage op de wereldmarkt geen vergeten burger meer is en onder al Europa''s volken van tijd tot tijd met waardigheid het woord vraagt.
Een ander, en een alles behalve te versmaden middel om naar buiten te werken, gaven de internationale tentoonstellingen aan de hand, die ook in dit tijdperk gehouden werden. Een daarvan was die te Weenen in 1873, waar geen verzamelde menigte heenging, maar waaraan enkelen onzer uitgevers op eigen gelegenheid deelnamen. - Twee anderen verdienen meer vermelding.
In de eerste dagen van 1872 ontving de Vereeniging een brief van den minister van binnenlandsche zaken, waarin kennis gegeven werd, dat er in den loop van Maart te Londen zou gehouden
page: 503
worden een internationale tentoonstelling van uitmuntende voortbrengselen van de drukpers uit alle landen, en meer bepaald van de dag- en weekbladen, die in elk land werden uitgegeven. Ten dien einde werd wat ons land aangaat de hulp der Vereeniging ingeroepen. Het bestuur begreep dat het aan dit verzoek gehoor moest geven en mocht aan den altijd welwillenden redacteur van het Nieuwsblad C. Zwaardemaker opdragen, om zoo mogelijk een aflevering van alles van dien aard bijeen te brengen wat hier te lande op 1 Februari het licht zag; te gelijk met het doel om na afloop der tentoonstelling die geheele verzameling ten geschenke aan te bieden aan het Britsch museum.
Al was die taak alles behalve gemakkelijk, toch werd zij verwonderlijk vlug en volledig uitgevoerd, zoodat in Maart naar Londen tot dat oogmerk verzonden werd een vracht van 294 Hollandsche dag- en weekbladen, met een gedrukte lijst, waarin tevens de prijzen, de manier van uitgaaf en de namen der uitgevers vermeld waren. Zij waren samengebracht uit 88 steden en dorpen. Daaronder uit Amsterdam 57, ''s Gravenhage 27, Rotterdam 18, Arnhem 9, Groningen 7, Leiden 6, Deventer 5, ''s Hertogenbosch 5, Haarlem 5, Leeuwarden 5, Utrecht 5, Nijmegen 5, Middelburg 4, Breda 4, Zwolle 3, en uit Indië 10.
Ook de verzameling van tijdschriften was van niet minder omvang. Zij bevatte een getal van 234 titels, volgenderwijs ingedeeld:
Encyclopedie. Bibliographie | 34 |
Fraaie letteren | 27 |
Tooneel | 4 |
Godgeleerdheid, Stichtel. lektuur, Kerkgeschiedenis | 40 |
Zendingszaak | 10 |
Opvoeding en onderwijs | 14 |
Werken voor de jeugd | 6 |
Rechtsgeleerdheid. Notarisambt | 17 |
Staatkunde, Staathuishoudkunde. Statistiek | 5 |
Geschiedenis, Oudheidkunde, Genealogie | 5 |
Aardrijkskunde, Land- en Volkenkunde | 8 |
Krijgskunde, Militaire administratie | 6 |
Genees- en Heelkunde, Hygiëne | 8 |
Wis- en Natuurkunde, Natuurlijke historie | 15 |
Landbouw, Tuinbouw, Plant- en Kruidkunde | 7 |
Handel, Scheepvaart, Nijverheid | 13 |
Burg. Bouwkunde, Waterbouw- en Werktuigkunde | 3 |
Schoone kunsten Spelen. Modes | 9 |
Reisgidsen | 3 |
Daarvan kwamen uit in Zuid-Holland 81, in Noord-Holland 71, in Gelderland 28, in Noord-Braband 13, in Overijssel 12, in Utrecht 11, in Friesland 8, in Groningen 8, terwijl de overigen over onderscheiden plaatsen verdeeld waren. In 52 van deze tijdschriften was een gedeelte gewijd aan boekbeschouwing en beoordeeling.
Toen drie jaar later, in April 1875, van de Nederlandsche commissie voor de internationale tentoonstelling te Philadelphia aan het bestuur der Vereeniging een uitnoodiging kwam om ook deze tentoonstelling door inzending van boeken en aanverwante zaken te steunen, meende men, hier, waar het Amerika gold, die nieuwe wereld van Hollanders uitgegaan en nog altoos door zooveel Hollanders bewoond, op nieuw tot een krachtigen maatregel, en wel, evenals in 1855 te Parijs, tot een algemeene inzending te moeten besluiten. Aan een commissie van vier Amsterdamsche leden, C. L. Brinkman, Jan D. Brouwer, B. van Dijk en Tj. van Holkema, werd dit plan ter uitvoering opgedragen, en voor de te nemen maatregelen een krediet van ƒ 1000 opengesteld. De Nederlandsche hoofdcommissie stelde zelve zooveel belang in deze inzending - groot verschil met die van 1855
page: 505
te Parijs! - dat zij zelfs haar eigen geldelijke ondersteuning verzekerde, op voorwaarde dat men vooral ook op een kompleete verzameling van periodieken en van de beste schoolboeken, kaarten enz. bedacht zou zijn. Het ijverige viertal Amsterdamsche leden nam zijn taak met liefde op en vroeg in een warm gestelden brief de hulp der uitgevers, terwijl zij aan de goede zorgen van C. Zwaardemaker met vertrouwen overliet om op nieuw een verzameling van dag- en weekbladen bijeen te brengen. In Augustus hadden 130 uitgevers het hunne ingeleverd. Ten einde in manier van uitstalling niet achter te staan bij anderen, werd het plan voor een fraaie kast in renaissance-stijl opgedragen aan den ingenieur-architect C. Muysken en de uitvoering daarvan in handen gegeven van de HH. de Zwaan en Koper. In Januari 1876 was de commissie met haar arbeid gereed en noodigde zij alle belangstellenden uit tot een voorloopige tentoonstelling in het paleis voor volksvlijt. Aan de sierlijke uitstalling was niets gespaard. Zij besloeg een lengte van 6.50 bij een breedte van 4 meter. Een middenkast, een soort van kiosk, geflankeerd door twee groote zijkasten, gaf gelegenheid, de fraaiste boeken, banden en plaatwerken op den voorgrond te laten komen. Buiten de periodieken bevatte de geheele verzameling, door een goed bewerkten catalogus toegelicht, 2098 nommers, waarvan 846 onderwijs en opvoeding betroffen, theologie 148, rechtsgeleerdheid 134, aardrijkskunde en geschiedenis 165, koloniale literatuur 49, natuurwetenschappen 216, philologie en letterkunde 342, schoone kunsten 45, kinderlektuur 82. Aan de dag- en weekbladen, benevens de tijdschriften, was een afzonderlijke plaats ingeruimd. Al de dag- en weekbladen, in 1875 in Nederland uitgekomen, waren, door een proefblad vertegenwoordigd, in twee groot folio banden ingebonden en alphabetisch geschikt. Zij waren 351 in getal, waarvan er verschenen 34 dagelijks, 19 driemaal ''s weeks, 58 tweemaal ''s weeks, 204 wekelijks, 9 tweemaal ''s maands,
page: 506
19 maandelijks en 8 op onbepaalde tijden. De Indische bladen waren door 13 nommers vertegenwoordigd. Eindelijk werd de catalogus besloten met een zoo goed als volledige verzameling van tijdschriften, 235 in getal, welke, systematisch ingedeeld, in acht doelmatige portefeuilles waren bijeengebracht.
Vermits het vroeger, ook omtrent andere handelsvakken, gebleken was, dat een tentoonstelling en een catalogus alléén al heel weinig beteekenden zonder persoonlijke toelichting, en evenzeer ten behoeve van veiligheid, werd aan C. L. Brinkman Jr., den bekwamen zoon van den kundigen vader, de vereerende last opgedragen de Hollandsche boeken naar Philadelphia te vergezellen. Deze jonge vakgenoot toonde zich dit vertrouwen alleszins waardig. In een reeks van brieven aan het Nieuwsblad gaf hij een boeiend geschreven verhaal van zijn wederwaardigheden en opmerkingen, en verzuimde niet daarbij gedurig het doel zijner zending op den voorgrond te zetten. Achtereenvolgens gaf hij een overzicht van de boeken en drukwerken door andere natiën ingezonden, een overzicht vooral leerzaam voor uitgevers, die daardoor kennis kregen van de gewichtigste ondernemingen van den nieuweren tijd. Om jaloersch van te worden tevens, wegens de groot- en grootschheid van plan en uitvoering, en niet minder om het kolossale debiet aan sommige boeken ten deel gevallen. Bij het lezen dier verslagen dient het toch al meer en meer te blijken, hoe uitgevers juist op zulk een tentoonstelling gelegenheid hebben een vruchtbare les, een studie te nemen omtrent de behoeften van hun tijd, omtrent uitvoering en vorm, omtrent exploitatie, in één woord omtrent alles wat er van wetenschappelijk en handelsbelang bij zulk een wereld-wedstrijd te leeren valt. Waarom gaan allerlei andere vakmannen naar zulk een tentoonstelling, bepaald met het oogmerk om zich door zien en vergelijken, door opschrijven en afteekenen, door ernstige waarneming op de hoogte te zetten van hun bedrijf, en doet de
page: 507
jonge uitgever in die dingen zoo zelden meêe, tot schade voor het publiek belang en het zijne? Een paar weken lang, maar alléén in zijn eigen vak, den oogen de kost te geven en het hart op te halen aan de meest beteekenende en kloeke ondernemingen van het buitenland; te raad te gaan in hoe ver zulke voorbeelden zouden na te volgen zijn in ons eigen land; beschaamd te staan tegenover andeter wilskracht" verfrischt te worden door anderer gedachten; opgewekt te worden door anderer ijver, en te huis te komen met verjongden moed en nieuwe zucht tot eigen inspanning: dat zijn indrukken, die rente afwerpen voor het leven. - Tot zulk een verzuchting komt men van zelf, wanneer men, door Brinkman geleid, in gedachten de afdeelingen "boek-handel" doorwandelt van Amerika, Engeland, Frankrijk, Duitschland, in één woord van alle beschaafde landen, tot de Sandwichs-eilanden toe.
Uit een handelsoogpunt was Brinkman''s gevoelen het volgende: dat er voor den uitvoer van onze nieuwere boeken naar Amerika voorshands niet veel uitzicht bestond, omdat er, behalve in burgerorthodoxe kringen, weinig Hollandsch gelezen werd; dat het bloeiende en handige Amerika ook eigenlijk onze boeken, met uitzondering van enkele streng wetenschappelijke werken, niet noodig had; dat er in de nieuwe wereld geen ge-schikte correspondent was die zich met onzen boekhandel bemoeide en de belangen daarvan zou kunnen bevorderen; maar dat de Vereeniging in elk geval een goed werk gedaan had door zoo luisterrijk van ons bestaan aan andere natiën blijk te geven. Hij beriep zich te dien aanzien op deze uitspraak van een der voornaamste Amerikaansche bladen: "De Nederlandsche boekhandel heeft niet alleen de eer van zijn land opgehouden, maar ten volle de spreuk zijner Vereeniging gehandhaafd: Door Eendracht sterk".
Zulk een uitspraak was wel geschikt om onze eigenliefde, te
page: 508
streelen, een zwak, dat ieder volk, maar het onze niet het minst, als aangeboren is. Onze boekhandel bovendien is er soms wel wat heel veel op uit om met zich zelv'' nog al ingenomen te zijn. Het viel daarom bitter tegen, toen op het diploma, hetwelk de Vereeniging voor haar inzending kreeg, de volgende beoordeeling te lezen stond: "Dit is een collective tentoonstelling van boeken, bijeengebracht door verschillende uitgevers van Neder-land. Ofschoon er niet veel vooruitgang is waar te nemen wat betreft het papier, de lettertype en de wijs van inbinding die voor dertig jaren in dat land in gebruik waren, is toch deze tentoonstelling, als een geheel genomen, acht slaande op deze omstandigheden, goed te noemen".
Een schrale pluim. Maar een krachtig geneesmiddel, Ieder, die de hand in eigen boezem steekt, zal de waarheid dezer uitspraak, al is het ook met een gefronst oog en een blos, moeten beamen. Over het algemeen, en niemand te na gesproken, wordt er over de uiterlijke vormen onzer boeken veel te licht heen geloopen. Zij dragen veel te weinig blijken van geweten, van liefde, van opofferende zorgen, plichten die des uitgevers zijn, de zijnen bij uitnemendheid. Het kiezen van papier, let-ter, band; het zorgen voor een smaakvol geheel; het keurig-afwerken van het gezamenlijke: bij àlle vormen zulk een eerste vereischte, wordt te veel over het hoofd gezien; de man van handel heeft in ons binnenste hooger woord dan de man van kunstnijverheid. En dat mag toch zoo niet wezen. Wij zijn eerbied verschuldigd aan het boek, aan ons beroep, aan onze auteurs, aan het publiek, allermeest aan eigen conscientie. Waar wij ons in het openbaar vertoonen als boekhandel; waar wij een wedstrijd aandurven met andere volken; waar wij uit eigen beweging ons laten zien op een internationale tentoonstelling: daar hebben wij ons fatsoen op te houden niet alleen door gehalte, maar even waardig door gestalte; door de blijken dat de Nederlandsche uitgever
page: 509
zijn vak verstaat en zijn plaats weet. - De uitspraak der jury van Philadelphia moge wakker maken wie sluimeren! Indien de Vereeniging voor haar verzameling met goud ware bekroond, zou ieder zich een deel daarvan hebben toegeëigend. Waarom nu ook niet van haar diploma? -
Op de internationale tentoonstelling in 1878 te Parijs deed onze boekhandel zich weinig of niet zien. Het was zeer natuurlijk, dat de Vereeniging zich niet bij elke dergelijke gelegenheid met een verzamelde inzending kon inlaten. Alleen aan partikuliere belangstelling was het alzoo overgelaten, of men aan deze tentoonstelling verlangde deel te nemen of niet. Dien ten gevolge hadden slechts enkele uitgevers, waaronder uitblonken de firma''s E. J. Brill en A. W. Sijthoff, hun fondsartikelen naar Parijs gezonden. Het officieële rapport, dat in 1880 omtrent de afdeeling boekdrukkunst en boekhandel in het licht verscheen, kon dan ook wat Holland betreft weinig mededeelen. In ander opzicht was nochtans dat verslag zeer merkwaardig. Het gaf een overzicht van de voornaamste huizen in Frankrijk en leverde daarin het bewijs, welken bewonderenswaardigen omvang enkele bekende firma''s in den laatsten tijd verkregen hadden. Zoo leverde de firma Mame te Tours elken dag niet minder dan 20.000 boekdeelen (meest R. K. kerkgoed); die van Hachette & Co. te Parijs, met haar benijdenswaardig devies Instruire, in tien jaren tijds 1660 uitgaven, waaronder 14 groote dictionuaires, 921 werken over onderwijs, 38 reisgidsen, 115 letterkundige werken, 121 romans en 371 geïllustreerde werken. Het jaarlijksche cijfer van haar debiet bedroeg gemiddeld 15 millioen francs, terwijl elke maand 18000 balen boeken naar alle streken der aarde werden heengezonden. Zij had in haar magazijnen 300 menschen aan het werk en bovendien over de 700 personen, die haar winkels aan de spoorwegstations bedienden, en 250 innaaiers en vouwers. Zijn zulke voorbeelden, die met andere als van Didot,
page: 510
Plon, Michel Levy, Hetzel, te vermeerderen zouden wezen, voor onze Hollandsche oogen verblindend (al zijn ze te gelijk opwekkend, als men in liet oog houdt dat de oude Hachette als hulponderwijzer zijn kleinen handel begon), in andere opzichten bevat het rapport mededeelingen, die ieder land, ook liet onze, zich ten nutte kan maken. Reeds sinds geruimen tijd heeft zich de Fransche boekhandel vooral, zoowel de debiet- als de uitgevershandel, al meer en meer gaan splitsen en zich toeleggen op een enkel bepaald vak. Zoo hebben de firma''s Delalain en Belin onderwijs, Dumaine krijgswetenschap, Lacroix mathesis en werktuigkunde, Delagrave leerboeken, Palmé kerkgeschiedenis, Baillière en Delahaye geneeskunde, Masson natuurkunde, Desfossez kunstnijverheid, Ducher bouwkunde, enz. enz. gekozen: een algemeen beginsel, dat niet anders dan ten voordeele van handelaar en verbruiker kan strekken. Het ligt voor de hand, dat ieder uitgever en debitant daardoor een meester op zijn eigen terrein kan worden, een man om zoo te zeggen van warenkennis, een vraagbaak, soms leider der wetenschappelijke wereld. Ook voor ons land, waar wij ons als uitgevers en debitanten zoo plegen te verbrokkelen, zoo van alles-wat te zijn, is hier een les uit te halen. Al zijn wij in alles zooveel bekrompener en minder beteekenend, toch zou menigeen zich zelv'' en het publiek een dienst doen, indien hij zich, na ernstige bibliographische voorstudie, in een der groote steden neêrzette, hetzij als uitgever hetzij als magazijnhouder, in een of meer bepaalde vakken van wetenschap. Wij hebben er ook in onze vroegere historie voorbeelden van, hoe rechtsgeleerdheid, genees- en heelkunde, bouw- en weiktuigkunde, theologie, zeevaart- en sterrekunde, letterkunde, onderwijs, haar aangewezen vertesfenwoordigers hadden; en al heeft dit nog heden ten dage bij enkelen plaats, toch kan het geen kwaad dezen wenk nog eens te herhalen, een wenk waardoor de degelijke beoefening van ons vak nooit anders dan
page: 511
winnen kan. Bij zulk een richting wordt de boekhandel zeker hoe langer hoe voordeeliger en meer eervol.
Een uitmuntende gelegenheid tot studie werd mede geopend door de tentoonstelling van hulpmiddelen bij het middelbaar onderwijs in September 1872 gehouden te Utrecht en uitgegaan van de vereeniging van leeraren aan inrichtingen voor M. O. Zulke vakverzamelingen zijn, ook voor boekverkoopers, ware leerscholen.
Wie zijn handel liefheeft, houde zijn oogen open, overal en altoos!
Het vorige tijdvak had het getoond, en het ingetredene, zou het op nieuw bewijzen, hoe het bestuur onzer Vereeniging niet alleen de belangen trachtte te behartigen harer leden, maar hoe het een open oog en een ijverigen wil had, om hoe langer hoe meer bevorderlijk te wezen aan het algemeene welzijn. In dat opzicht was er een hoog te loven onderscheid bij vroeger. Moesten vóór het, halve eeuwfeest zijn bemoeiingen grootendeels gewijd zijn aan zaken van inwendig beheer, aan reglementeeren, aan het bijleggen van geschillen, aan het voeren van processen om door een rechterlijke uitspraak beslist te zien wat in de wetgeving twijfelachtig was, aan het te keer gaan van misbruiken, aan het behandelen van kopij- en vertalingsrecht, aan het bestrijden van zooveel dat te bestrijden viel; langzamerhand waren de toestanden tot meer rust en was de tijd gekomen, dat ook over de grenzen der Vereeniging heen de werkzaamheid van het bestuur zich kon uitstrekken. De algemeene boekhandel zou voortaan al meer en meer deelen in de zorgen voor het gedeelte dat zich tot een bond had saamgesloten, en de gedachte zou daad worden, dat die Vereeniging de bevordering van de belangen van allen tot leus had. Dat was in de jongste jaren gebleken uit haar pogingen
page: 512
in betrekking tot het postwegen, in de hervorming van haar orgaan het Nieuwsblad, in den strijd tegen den buitenlandschen nadruk, in de voorbereiding van een betere wetgeving, in het bekendmaken van onze boeken in den vreemde, in de oprichting van een ondersteuningsfonds, in de vestiging van een algemeen bestelhuis, en in zooveel anders.
Gold dit alles de stoffelijke belangen, ook aan die van geestelijken aard kon ernstiger gedacht worden dan voorheen. De bibliotheek had haar eigen woning gekregen en bood haar diensten iedereen aan, die bij haar te raad wilde gaan. Bleken de gasten niet velen, toch hadden de verslagen van den bibliothecaris erop kunnen wijzen, dat ook daarin vooruitgang merkbaar was. De verzameling was voor de meesten nog vreemd, voor buitenaf wonenden als een gesloten boek. Er diende iets gedaan te worden, om de waarde van dien geestelijken schat te doen beseffen door allen.
Die bewustheid gaf aan het bestuur der Vereeniging de gedachte in, om het oude middel van prijsvragen op nieuw in praktijk te brengen en daardoor den lust tot verstandelijke oefeningen op te wekken bij oud en jong. Als een ware verrassing verscheen dan ook op de punten ter behandeling op de vergadering van 1870 het bestuurs-voorstel tot het uitloven van een prijs van ƒ 100.- aan den inzender van het beste antwoord op een nader vast te stellen vraag betreffende den boekhandel. Het voorstel was volgenderwijs toegelicht: "Het doel van het bestuur met dit voorstel is, zoowel de bedienden en leerlingen inden boekhandel, als boekhandelaren zelve, en ook anderen buiten den boekhandel staande, op te wekken tot het bewerken van een onderwerp van bibliographie, of betrekking hebbende op de geschiedenis en praktijk des boekhandels, of ook tot de geschiedenis en het recht verstand van het letterkundig eigendomsrecht. Het bestuur stelt zich voor, dat een dergelijke aanmoediging,
page: 513
gedurende eenige jaren voortgezet, een gunstigen invloed kan uitoefenen op eene meer degelijke beoefening van onzen handel, en vooral nuttig kan zijn aan de ontwikkeling van onze aanstaande confraters, terwijl zij wellicht het aanzijn schenkt aan een tal van opstellen, die den geheelen boekhandel groote diensten kunnen bewijzen."
De commissie van beoordeeling, bestaande uit Fred. Muller, J. H. Gebhard en A. C. Kruseman, meende de bedoeling eenigszins nader te moeten toelichten door het ter bewerking aan de hand geven van enkele onderwerpen als voorbeelden:
1o. Beschrijving van den boekhandel in Europa, met aanwijzing der verschillen in de praktische uitoefening.
2o. Is, bij de ontwikkeling die de boekhandel in Nederland in de laatste jaren ondergaan heeft, en bij het steeds toenemend getal boekhandelaars, in commissie-zending van nieuw verschijnende boeken vol te houden?
3o. Eene handleiding tot vereenvoudiging en verbetering der geheele administratie in den boekhandel (de boekhouding gerekend als onderdeel der administratie).
4o. Een vergelijkend overzicht van de wetten op het kopijrecht en den boekhandel in de voornaamste landen van Europa.
5o. Is het zoogenaamde vertalingsrecht, bij latere ontwikkeling en den gewijzigden toestand van den boekhandel sedert de invoering der vertalings-praeferentie, nog houdbaar?
6o. Schets van de mercantiele werkzaamheid van een of meer voorname Nederlandsche uitgevers, als Luchtmans, de Hondt, Allart, Immerzeel, enz.
7o. Chronologisch overzicht der fondsveilingen, de opbrengst van de belangrijkste kopijen, hunne reproductie en vermoedelijk debiet.
8o. Bijdragen tot de geschiedenis van den boekhandel in Nederland, gelijk die van Leeuwarden door W. Eekhoff, of volgens provinciën.
9o. Bijdragen tot de geschiedenis der journalistiek hier te lande.
10o. Bijdragen tot de geschiedenis der boekdrukkunst hier te lande gedurende de 19e eeuw.
11o. Eene bibliographie der Nederlandsche letterkunde in de laatste 25 jaren over een of meer der volgende onderwerpen: handel, nijverheid, werktuigkunde, landbouw, ontginning, enz. of over eenig ander vak van wetenschap of kunst.
12o. Eene geschiedenis van den Nederlandschen papierhandel van de oudste tijden af tot voor 10 of 20 jaren.
13o. Een historisch overzicht en beschrijving van de boekbinderij in Nederland van de oudste tijden af tot nu toe.
De commissie deelde in 1872 meê, dat er op deze zeer ruim gestelde vraag slechts twee antwoorden waren ingekomen, die evenwel om de al te gebrekkige behandeling geen van beiden voor een bekroning in aanmerking konden komen. De eene had de geschiedenis van het huis Luchtmans tot onderwerp, de andere gaf een kritiek van den commissiehandel De commissieleden wenschten de inzenders door hun, beredeneerd, oordeel alles behalve, te ontmoedigen, maar veeleer tot nadere, ietwat degelijker bewerking aan te zetten om daarna een volgend jaar hun arbeid op nieuw in te leveren. - Aan dezen wenk werd trouwens geen gehoor gegeven. In 1873 bleven beide inzenders weg, maar voor hen in de plaats was een ander gekomen, met: "Eene lijst van boeken over- en in Aziatische talen in Nederland verschenen van 1800 tot 1872; waarin tevens zijn opgenomen de stukken, welke over dit onderwerp in tijdschriften voorkomen." Twee der leden van de commissie van beoordeeling bekenden tegenover deze inzending volkomen hun onmacht. Gebhard en Kruseman begrepen terecht, dat zij met hun namen onder een kritiek van zulk een zuiver bibliographisch opstel een mal figuur zouden maken, en verzochten alzoo een ander in hun plaats, waartoe, het kon niet beter, Mart. Nijhoff naast Fred. Muller werd aangewezen. De verslagen
page: 515
daarover, door ieder afzonderlijk ingezonden, en gedrukt, waren, behoudens enkele aanmerkingen, gunstig genoeg om den onbekenden schrijver aan te raden, zijn stuk naar aanleiding van die vingerwijzingen nog ietwat aan te vullen. Toen hieraan gevolg gegeven en de inzending met die van nog een ander stuk: "Een catalogus van boeken, plaatwerken en kaarten, in de laatste 25 jaren hier te lande verschenen, over bouwkunde, werktuigkunde, machinewezen en aanverwante vakken" vermeerderd was, werd bij penne van Fred. Muller, hoewel ook de verdiensten van het tweede erkennende, het eerste als der bekroning alleszins waardig aanbevolen. Bij de opening van het naambriefje, staande de vergadering, werd als schrijver daarvan bekend P. A. M. Boele van Hensbroek, werkzaam in het antiquariaat van Mart. Nijhoff. Toen spoedig daarop de bekroonde binnengeleid was en door den voorzitter met de gewonnen lauweren geluk gewenscht werd, was een daverend handgeklap het teeken van aller waardeering dezer behaalde zege, die evenzeer den overwinnaar als zijn leermeester tot eer strekte. Het stuk-zelf, waarover de schrijver de vrije beschikking behouden had, verscheen in 1875, onder den titel De beoefening der Oostersche talen in Nederland en zijne overzeesche bezittingen 1800-1874, als een waardige onderscheiding, tot feestgeschenk bij het 3e eeuwfeest der Leidsche hoogeschool, bij de firma E. J. Brill in het licht. - De jonge man, die zich deze kroon had waardig gemaakt, werd eenige jaren daarna deelgenoot in Nijhoff''s firma, later ook diens schoonzoon, en bleek voorbestemd om onzen boekhandel en onze letterkunde tot eer te zullen zijn.
Deze gunstige uitslag bracht er het bestuur als van zelf toe om een herhaling van deze proef tegen 1877 aan te bevelen. Het deed dit met te meer grond, nu ook de onbekroonde Bibliographie der technische kunsten enz., omgewerkt en vermeerderd, door den schrijver R. v. d. Meulen bij de firma C. L. Brinkman was uitgegeven en de boekhandel door de vroegere prijsvraag
page: 516
alzoo twee bibliographische monographiën rijker geworden was. Om te voorzien in de gebleken leemte, wenschte het bestuur met de benoeming eener commissie, zeer voorzichtig, te wachten tot er antwoorden zouden zijn ingekomen en overeenkomstig den aard dier opstellen de beoordeelaars aan te wijzen.
Eerst in 1879 mocht de Vereeniging zich verheugen in de ontvangst van twee nieuwe pennevruchten, de eene getiteld: Beschouwingen over de oude dagbladpers in Holland en België, de andere: Bibliotheca Roterodamensis. Het eerste bleek aan de leden der commissie van beoordeeling, Mart. Nijhoff, Mr. A. J. Enschedé en A. C. Kruseman, in verdiensten achter te staan bij het laatstgenoemde, dat een merkwaardig-volledige opgaaf behelsde van hetgeen er in betrekking tot de geschiedenis en plaatselijke gesteldheid van Rotterdam in geschrifte bestond. Naar aanleiding van het hierover uitgebrachte verslag hield de Vereeniging haar bekroning niet achter, maar werd deze met algemeenen bijval toegewezen aan den bibliothecaris en archivaris van Rotterdam J. H. Scheffer.
Het was alzoo zonneklaar gebleken, hoeveel nut de Vereeniging bezig was door deze prijsvragen te stichten, al waren de antwoorden ook niet zoo overvloedig. Zij had aan de wetenschap der bibliographie belangrijken dienst gedaan, niet alleen door de reeds bekend gemaakte bijdragen, maar veelmeer door het opwekken van den ijver om op dit uitgebreide veld werkzaam te zijn ten bate der boekenkennis van ons vaderland. Maar beter nog werkte haar invloed, door vooral aan jongelieden, zich voor ons beroep voorbereidende, op het hart te binden, hoe voor een beschaafd boekverkooper nog andere dingen te weten en te doen zijn dan boekhouden en balans maken, en hen te wijzen op onze bibliotheek als een steeds geopende leerschool voor allen, die in onzen handel iets meer willen erkennen dan een kostwinning.
Zij hadden bovendien ook voorbeelden in het leven. Het mag niet voorbij gezien worden, dat de ernstige beoefening van den boekhandel, vooral van den ouden-boekhandel, in dezen tijd vooral al meer en meer te roemen viel. Be firma Fred. Muller had haar betrekkingen over heel Europa en Amerika weten uit te breiden en door haar vakcatalogen groote diensten bewezen aan het Nederlandsch, antiquariaat. Waren van haar - wij wezen er reeds op in onze inleiding - gaandeweg uitgegaan zeer belangrijke vak-catalogen: 1851-54 over rechtsgeleerdheid; 1857-65 over godgeleerdheid; 1857-74 over Oostersche letterkunde; 1858 over Nederl. waterbouwkunde; 1859 over Nederl. geschiedenis en plaatsbeschrijving; 1868-79 over Grieksche en Latijnsche schrijvers; over wis- en natuurkunde; over algemeene geschiedenis; over letterkundige geschiedenis; 1870 over Scandinavische geschiedenis, taal- en letterkunde; 1873 over calligraphie; over juridische dissertaties verschenen tusschen 1650 en 1879; - was door Muller''s onvermoeibaren arbeid een verzameling tot stand gekomen van meer dan tienduizend Nederlandsche pamfletten, verschenen tusschen 1500 tot 1702, zoo uitstekend door P. A. Tiele beschreven, en evenzoo van 7000 portretten van Nederlanders en van buitenlanders tot Nederland in betrekking staande; - was op dit alles de kroon gezet door zijn Beredeneerde beschrijving van Nederl. historieplaten, zinneprenten en historiekaarten, een werk in drie lijvige boekdeelen - het kon wel niet anders, of zulk een doorluchtig voorbeeld moest anderen aanvuren tot navolging. Bovendien hadden velen het voorrecht gehad onder Muller''s leiding in zijn zaak werkzaam te zijn en hadden dezen, hetzij zij zich tot eigen handel vestigden, hetzij zij tot andere letterkundige betrekkingen geroepen werden, van hun verworven studiën kostelijke blijken getoond. Zoo had P. A. Tiele zich, behalve door bovengenoemden, zich met onderscheiden bibliographischen arbeid verdienstelijk gemaakt: zijn Mémoire
page: 518
bibliographique sur les journaux des Navigateurs Neerlandais; zijn Catalogus van de Amsterdamsche Bibliotheek; zijn studie getiteld: Christophe Plantin et le Sectaire mystique Henric Niclaes; over welken Niclaes ook J. H. Hessels schreef, mede een van Muller''s leerlingen en later werkzaam aan de universiteit te Cambridge. Het antiquariaat en de uitgebreide boekenkennis van Mart Nijhoff, wij komen daar in een volgend hoofdstuk op terug, hadden zich, naast die van Fred. Muller, in binnen- en buitenland een eervollen naam gemaakt; T. J. T. Arnold, J. H. Hessels, T. de Bruin, J. F. van Someren, allen geheel of gedeeltelijk bij Muller grootgebracht, strekten hun leermeester tot roem door veelzijdigen bibliographischen arbeid. Voeg daarbij de werkzaamheid van J. L. Beijers, de firma''s E. J. Brill (later van Oordt en de Stoppelaar), J. van Baaien & Zoon (later van Hengel en Eeltjes) en anderen, wier catalogen van niet minder loffelijk streven getuigden. Maar ook van verschillende andere kanten toonde zich een meer wetenschappelijke zin voor boeken- en boekenkennis, die zich al meer en meer op allerlei wijs uitte. Een en ander gaf aanleiding, dat antiquariaat, bibliographie en het systematisch catalogiseeren schering en inslag werden in het mengelwerk van het Nieuwsblad. Het uitschrijven van een prijs van tien pond sterling voor de beste bibliographische proef, uitgeloofd door den Engelschen boekverkooper Whitaker in the Bookseller van 1870, gaf aan Fred. Muller stof tot een beschouwing van de waarde der bibliographie, een opstel, dat later werd opgenomen in de Bijdragen tot de Geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel. Aan monographiën, gelijk Tiele''s Nederlandsche reizen; Mulder Bosgoed''s Ichthyologische Bibliographie; van der Meulen''s Bibliographie van Technische Kunsten en Wetenschappen, en diens Register op de Naamlijst van boeken 1850-75; Dr. Ledeboer''s Register van de Boekdrukkers en Boekverkoopers in Nederland; v. Doorninck''s Bibliotheek der Ned. anonymen en pseudonymen; Holtrop''s
page: 519
Monuments typographiques; Campbell''s Annales typographiques; Nijhoff''s Bibliotheca Juridica, Historico-Neerlandica, Neerlando-Indica; Bodel Nijenhius'' Bibliographie der Nederlandsche Plaatsbeschrijvingen; W. Eekhoff''s Archief en Boekerij van Friesland en Leeuwarden; J. C. Altorffer''s Plaatsbeschrijvingen van Zeeland; Korndorffer''s Bibliographiën van het Notariaat; Brinkman''s Naamlijsten enz., werd een breedvoerige bespreking en beoordeeling gewijd door Fred Muller, Arnold, van Someren en anderen, niet bij wijs van eervolle vermelding of kritiek alleen, maar evenzeer met dringend betoog van de in onzen tijd al meer en meer sprekende behoefte aan een wetenschappelijk beoefenen van den boekhandel. Naast al deze werken behoort wel een eereplaats aan het Repertorium der verhandelingen en bijdragen betrekk. de Geschiedenis des Vaderlands van Fruin, du Rieu e. a., en waarnaar bewerkt werd het Repertorium op de Koloniale Literatuur van J. C. Hooykaas, ter perse bezorgd door Dr. W. N. du Rieu, een boek in vier stukken, ruim 21000 titels bevattende van boeken en bijdragen tusschen 1595 en 1865 in het licht verschenen.
In 1873 maakte Mart. Nijhoff zich op nieuw verdienstelijk door het oprichten en uitgeven van een werk, in afleveringen op onbepaalde tijden, getiteld Bibliographische. Adversaria
page: 520
onwelkom zal zijn een orgaan te bezitten waarin zij hunne ondervinding kunnen mededeelen, opmerkingen kunnen maken, vragen kunnen doen over boeken en handschriften, de dragers en getuigenissen der menschelijke wetenschap en beschaving in alle eeuwen, de onmisbare gezellen van ieder die een deel dier wetenschap tot het onderwerp zijner studie maakt."
Bij het einde van ons tijdperk bestonden van dit tijdschrift reeds drie deelen, een schat van bibliographische aanteekeningen bevattende en voortdurend open tot het meêdeelen van alles wat de goede geest in den boekhandel omtrent boekenkennis getuigen wil.
Eén feit verdient afzonderlijke vermelding. In 1872 verraste Dr. A. M. Ledeboer, langen tijd geneesheer te Rotterdam, later ambteloos burger te Deventer, die zich reeds vroeger verdienstelijk had gemaakt door zijn Het Geslacht van Waesberghe en zijn Notices bibliographiques des livres imprimés avant 1525, den boekhandel met een hoogstbelangrijk historisch geschenk, de vrucht van jarenlange studie en nasporing, getiteld De boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Noord-Nederland, een werk van 414 bladzijden, groot 4o, op eigen kosten gedrukt, niet in den handel, maar door den schrijver met milde hand belang-stellenden aangeboden. Voor de kennis van den boekhandel vóór de 19e eeuw is dat boek van onschatbare waarde. Met onvermoeibaren ijver had de geleerde verzamelaar al zijn beschikbaren tijd besteed aan het naspeuren van stedelijke archieven, gildeboeken en andere bescheiden, om daaruit naamlijsten van boekverkoopers bijeen te brengen, zooveel mogelijk met biographische en bibliographische mededeelingen. Vier jaar later, in 1876, hervormde Dr. Ledeboer, op aanzoek, van den kundigen bibliograaf en uitgever J. L. Beijers, dit werk tot een Alphabetische lijst, waarin te gelijk nog vele wijzigingen en aanvullingen waren aangebracht.
page: 521
Beide werken zijn te waardeeren als de eerste grondslagen voor een geschiedenis van den boekhandel uit vroeger eeuw en als een krachtige aansporing voor jonge en oude vakgenooten om op die gegevens voort te werken. De boekhandel erkende terecht Dr. Ledeboer''s hooge verdiensten door hem in 1873 te benoemen tot eerelid der Vereeniging en hem op zijn 80e jaar, den 31en Maart 1877, een kostbaar geschenk te vereeren, met een album der dankbare schenkers. Dr. Jan J. F. Wap zond op dien feestdag den jubilaris de volgende dichtregelen toe:
"God gaf, tot tachtig jaar, den Man een wakkren geest,
die op ''t Verlichtingspad een leidstar is geweest
voor wie in Nederland ''t Beschavingswerk doorzoeken,
met Kosters zaad gestrooid in duizenden van Boeken.
Wat Ledeboer volbragt, vereischte reuzenmoed,
met taai geduld gepaard, door kenniszucht gevoed,
bekend reeds in de School der Esculaapsche Wijzen. -
Hem komt de Lauwer toe, die elk den kloeken, grijzen
en rijk-ervaren Arts en Boekenkenner biedt.
Hij smade bij die hulde ook mijne erkentnis niet,
maar neem haar, met den wenscn, mij uit het hart gerezen,
dat God nog lang voor hem een hechte staf rnoog wezen,
en eenmaal voor zijn oog, als ''t zich voor ''t aardsche sluit,
de Zon doe opgaan, waaruit de eeuwge Wijsheid spruit."
Wij hebben, helaas, ook minder gunstige verschijnselen te herdenken, althans voorvallen van twijfelachtige gezondheid.
Onder de gebeurtenissen tusschen 1850-60, bladz. 559 e. v. van het 1e deel, is een betrekkelijk groote plaats ingeruimd aan den strijd over de vraag, in hoe ver het nadrukken van boeken uit den vreemde oorbaar was of niet. Omtrent het wettig-geoorloofde
page: 522
was geen tegenspraak; waar het nadrukken niet door trak-taten verboden was, was het niet strafbaar. Een andere, teeder-der vraag was, of het volks- en handelsgeweten het dulden mocht? De gevoelens daarover liepen lijnrecht tegen elkander in. Over het voor en tegen, wij hebben het gezien, vielen van welgewa-pende zijden vele woorden, maar van een te treffen verdrag kon, bij een gemoedskwestie als deze, geen spraak zijn. De partijen bleven even ver van elkander verwijderd als vroeger.
De strijd was alzoo niet uitgestreden. Hij kon zich bij elke nieuwe gelegenheid andermaal voordoen. En hij deed dat.
In 1872 legde de firma H. C. A. Campagne, te Tiel, een nieuwen nadruk van Heine''s Werke ter perse, en wel in mededinging tegen een hier reeds bestaanden. Daarover ontstond, wat van zelf spreekt, een vinnige advertentie-wisseling tusschen de beide uitgevers. Ook was ten zelfden tijde een nadruk van Geibel''s Gedichte, bij A. Timmerman, te Nijmegen, verschenen, en kwam later ook een nadruk van Hamerling''s Werke bij Campagne uit. Voor het prikkelbaar gestel van den vurigen Frederik Muller was deze verlokking te sterk om niet oogenblikkelijk weder van leer te trekken en, gelijk vroeger, tegen dezen "roof" los te gaan. De Nieuwsbladen van het jaar 1873 werden alweder het krijt van der kampioenen steekspel. De oude wapenen, de oude korzelige hanteering, de oude klimmende grimmigheid rustten zich van wederzij ten kamp, een kamp, die niet minder dan bijna drie jaren, met tusschenpoozen van wapenstilstand, duren zou. Gold het niet een zaak van te ernstigen aard, men zou het spreekwoord gebruiken: de poppen gingen aan het dansen.
Het had er iets van. Waren er oorspronkelijke inzichten geopend, frissche betoogen geleverd, afdoende rechtsgronden aangevoerd, dan zou er kans bestaan hebben, dat er een beslissing der meerderheid gevallen ware. Nu bleef het bij schermutselen,
page: 523
zonder eenige overwinning, welke ook. Een andere vorm voor dezelfde gedachte; een andere taal voor dezelfde overtuiging. Maar alles, helaas, iets scherper, iets kribbiger. Zoo iets wekt wel aandacht, maar het werkt niets uit. Dat is hoofden heet maken en het onpartijdig verstand doen bevriezen. Vervreemden, niet bevrienden. Dat is ieder op zijn eigen terrein baloorig doen post vatten, en met schroot bedreigen al wie hem te na komt. Muller, Nijhoff, Kruseman hadden van dat euvel iets beet en gingen zelfs zoo ver van openlijk hun medestanders op te roepen tot een publieke vertooning, bij wijs van openbaar protest. Loman, Kirberger, Binger, die aan dezelfde kwaal mank gingen, noemden dit, met ietwat kiescher woorden, een gemoedelijke kwakzalverij. - De bestrijders scholden het nadrukken een laf teren op andermans beurs, een karakterlooze vrijbuiterij, een lamzalige manier om aan den kost te komen, en hielden zich aan de leer: wat gij niet wilt dat u geschiede, doe dat ook niet aan anderen. De verdedigers deden hulde aan die zachtaardige broederliefde, maar beweerden dat deze in den handel, zelfs in den eerlijksten handel geen hout sneed. Een zedeleer als deze was voor den koopman te kras. Doorgevoerd, werd die stelling kinderachtig, vermakelijk. Op die manier zoudlt ge met de handen in den schoot blijven zitten, om uw buurman vrij spel te laten; zoudt ge voor iedere wakkere greep, voor iedere uitvin-ding, verbetering, voor elken pas geopenden handelsweg den hoed afnemen, maar voor de toepassing tot eigen profijt de oogen sluiten. Het is uitstekend, beginselen te hebben. Maar er zijn ook averechtsche. Zoolang mij in de handelswereld een weg open staat, mag ik er gebruik van maken; zoodra de wet mij het verbiedt, blijf ik er af. Zoolang er geen traktaten zijn, behoef ik mij om den buitenlander niet te bekommeren; zijn ze er; dan weet ik ze te eerbiedigen. Wij allen, ieder op zijn eigen plaats in het maatschappelijk leven, vragen wetten, wetten om ons in
page: 524
ons tijdelijk bezit te waarborgen, om ons doen en laten te regelen, om ons te verantwoorden tegenover anderen en tegenover ons zelven. Zoolang die er niet zijn, werp toch geen steenen op uw naaste, die met u, even ernstig, even overtuigd, even eerlijk, in gevoelen verschilt! - "Welk een leer!" riepen de bestrijders, "die haar éénig gezag ontleent aan een geschreven wet en aan den koopman allerlei achterdeuren openzet!"
Op deze manieren werd het oude lied op nieuw gezongen.
Naast de vroegere pleiters kwamen er tal van nieuwen op de baan. Als bestrijders B. van Dijk, Gualth Kolff, J. Bijleveld, als verdedigers A. ter Gunne, R. C. d''Ablaing van Giesenburg en tal van ongenoemden. Onder hen, die het nadrukken uit beginsel in bescherming namen en daarvoor eigen gronden bijbrachten, mogen wij den naam van J. A. Alberdingk Thijm niet verzwijgen. Integendeel, wij hebben voor dien naam in zoo menig opzicht al te groote waardeering, dan dat wij hem op het gebied van onzen handel geen recht zouden laten weêrvaren. In het hangende geschil gaf deze in het Nieuwsblad twee opstellen, die wij overnemen om te gelden naast de in het vorige deel geplaatsten. Aanleiding tot die inzending was een stukje van B. van Dijk, die onzen geleerden beroepsgenoot hard gevallen was over een in het congres te Maastricht gehouden toespraak, het in het vooruitzicht gegeven traktaat met Duitschland betreffende. Het eerste, gedagteekend 1 Sept. 1875, luidde aldus:
"De Heer B. van Dijk geeft in uw no. van 31 Aug. zijne bevreemding te kennen, dat ik, op het Maastrichtsche Kongres, mijne stem heb verheven tegen het aanmoedigen onzer Regeering om een traktaat met Duitschland te sluiten "tot bescherming van den letterkundigen eigendom".
Ik wensch van deze mijne houding hier rekenschap te geven.
Het komt mij zeer natuurlijk en billijk voor, dat een auteur belooning voor zijn arbeid eischt. De werkman is zijn loon waard.
page: 525
Kan de auteur voor hetgeen hij levert geen voldoenden prijs bedingen, tenzij de staat onder den naam van kopijrecht het privilegie beschermt, dat aan zekeren uitgever, bij uitsluiting van anderen, de bevoegdheid geeft, door middel der drukpers, het werk van den auteur te verveelvoudigen, - dan, dunkt mij, dat de staat de algemeene regeeringsbeginselen niet ontrouw wordt met zulk een kopijrecht in het leven te roepen, en het genot daarvan te verzekeren aan den auteur en zijne rechtverkrijgende uitgevers.
Maar men moet dit privilegie (want dat is het) niet tot een natuurlijk recht willen verheffen; men moet niet, zich vergapend aan eene vergelijking met eigendomsrechten van eene gants andere orde, willen volhouden, dat het zoogenaamd nadrukken van een boek (in een staat, wiens wetgeving geen kopijrecht kennen zoû) uit den aard der zaak een diefstal zoû wezen.
Een stoffelijk voorwerp is vatbaar voor eigendomsrecht in den eigenlijken zin, en dus ook voor overdracht daarvan. Een stoffelijk voorwerp komt, door het bezit van zijn eigenaar tot zijne eerste en voornaamste bestemming. Maar uitgesproken gedachten vallen uit den aard der zaak niet onder het bereik van het gewone en algemeen erkende eigendomsrecht. Eene gedachte wordt integendeel uitgesproken met het doel om ze zoo veel mogelijk tot gemeen goed te maken. De auteur bereikt een hoofddoel van zijn arbeid, als hij zijne gedachte zoo volledig mogelijk in den geest zijner natuurgenoten overprent; hij moet gaarne zien, dat die gedachte onvervalscht herhaald, verveelvoudigd worde. Het zij dat dit gebeure door den klank der levende stem, het zij door het geschreven woord, het zij door eenig ander middel van vermenigvuldiging. Eene gedachte, eenmaal uitgesproken, behoort den auteur niet meer toe; is gemeen goed geworden. Wil men des-niet-te-min, uit zeer verklaarbare bezorgdheid voor de stoffelijke behoeften van den auteur, de uitgesproken gedachte toch nog
page: 526
tot zekere hoogte ter zijner (of zijner rechtverkrijgenden) beschikking laten, - dan kan dit niet anders gebeuren dan bij eene speciale wettelijke regeling, waartoe de staat alleszins het recht heeft; maar het hieruit voortvloeyende recht is geenszins een natuurlijk recht, en daarom moet men iemant, die dat recht niet zoû, eerbiedigen, in een staat, waarin de wetgeving het niet zoû geschapen hebben, geen dief noemen.
Een boek nadrukken in zulk een staat is niet méér diefstal dan een huis na te bouwen. Het is nooit in iemant opgekomen te zeggen: die bouwheer of bouwmeester heeft zijn buurman bestolen, door een huis te bouwen juist als het zijne. Die kleêrmaker of naaister heeft een diefstal gepleegd, door een jas of japon te vervaardigen, die geheel met een bestaanden jas of japon over-een-komt. Die gevallen staan volkomen gelijk. De nadrukker, de nabouwer, de nasnijder vinden een ontworpen gedachte uitgedrukt in zekeren vorm, en bootsen die uitgedrukte gedachte letterlijk na in de stof (papier en inkt, steen en hout, wol of zijde), die hun eigendom is.
Niemant beschuldigt van diefstal den deklamateur, die een gedicht opzegt, dat hij den vorigen dag ergends gehoord of gelezen heeft; en men spreekt van diefstal, bij het opzeggen van volzinnen door verschillende deklamateurs, die samen een tooneel-gezelschap uitmaken! Men heeft daarbij het droit d''auteur niet geëerbiedigd! In de natuurlijke orde oudertusschen bestaat dit droit d''auteur niet; het wordt alleen in ''t leven geroepen bij over-een-komst en om bizondere redenen. Eenmaal deel van de wetgeving uitmakend, is het even geldig als het onteigeningsrecht van den staat. De staat kán eigendom scheppen en eigendom vervallen verklaren; maar zulke rechten volgen niet uit de na-tuurlijke voorwaarden eener redelijke maatschappij: het zijn rechten, die, met minder of meer redelijkheid door den staat in het leven worden geroepen.
Dit wat de beginselen aangaat.
Het kopijrecht is dus geen natuurlijk recht. Het ontleent zijne onschendbaarheid aan de staatswet. Die staats wet bindt niet verder dan de staatsgrenzen; tenzij er internationale verdragen tot stand komen, die eene verdere strekking geven aan het beveiligd privilegie. Er kan dus, wanneer zulke verdragen niet bestaan, onmogelijk met redelijkheid sprake van diefstal en vrijbuiterij zijn, als men in Nederland een boek nadrukt, dat in Duitschland verschenen is. Men snijdt in Nederland zoo vele kleedingstukken na, die in Parijs zijn uitgekomen; en nooit heeft iemant daarbij aan diefstal of vrijbuiterij gedacht (gedachte + vorm = boek = kleedingstuk).
Om dus het duitsche kopijrecht voor Nederland verbindend te maken, moet men zich niet op de algemeene eerlijkheidsbeginselen beroepen. Die hebben daar niets meê te doen. Eerbied is men schuldig aan de wet; dus ook aan de traktaten; daarom moet men zich ontzien nadeelige traktaten aan te gaan.
In gezonden koophandel moeten kooper en verkooper, de beide ruilers, even zeer door den koop of ruil gebaat worden. Die anders handelt, handelt dwaas; althands, als koopman, niet normaal.
Een traktaat tot bescherming van het internationaal kopijrecht is een koopverdrag. Is er bij het sluiten niet te winnen, dan moet men het niet aangaan. Nu is het duidelijk, dat het nederlandsche volk meer gebaat is met het recht de dure duitsche boeken hier na te drukken, dan Duitschland met het recht hollandsche boeken ten zijnent na te drukken. In den vreemde bekreunt bijna niemant zich om hollandsche boeken. De vreemde regeeringen kunnen dus licht het recht prijsgeven hollandsche boeken te verveelvoudigen; maar wij zijn wél gebaat met de vrijheid der drukpers ten opzichte van vreemde voortbrengselen, en kunnen er nog veel méér voordeel van te gemoet zien, naar mate
page: 528
het lezen van vreemde talen bij ons toeneemt en de duitsche boekenprijzen klimmen zullen naar gelang dat Duitschland zich het monopolie van zijn boeken (tegenover andere staten) meer en meer zal verzekeren." -
Deze bewering bleef door de bestrijders natuurlijk niet ontegengesproken. Reeds in het volgend blad werd zij aldus beantwoord door Mart. Nijhoff:
"Het woord over het letterkundig eigendomsrecht van den heer Alberdingk Thijm in het laatste Nr. van het Nieuwsblad zal zeker velen verbaasd hebben. Het is toch van algemeene bekendheid, dat de letterkundige eigendom als zoodanig in de laatste jaren bij de wetgeving van alle beschaafde natiën is erkend. Voor ruim 20 jaren ging er nog eens eene stem daartegen op van den radicalen Amerikaanschen republikein Carey, die o. a. betoogde, dat Dickens zijne scheppingen aan het publiek had ontleend en dat dus het publiek door zijne werken na te drukken niets anders deed dan terug te nemen wat het ontnomen was! Diezelfde radicale gevoelens deelt nog de heer A. Th., maar het is hem ontgaan, dat onder letterkundig eigendom niet de gedachte, maar de vorm waarin die gedachte gekleed is, wordt verstaan. Bij een gebouw of een kleedingstuk is de vorm = de gedachte.
Dit wat de beginselen aangaat.
Het kopyrecht is dus wel degelijk eigendom. Daarom heeft men dit, gelijk ieder ander eigendom, ook door internationale traktaten trachten te beschermen. De "eerlijkheidsbeginselen" brachten mede, dat wanneer een recht eenmaal erkend is, dit zoowel binnen als buiten de grenzen van een land behoort te gelden. Nederland heeft ook dergelijke traktaten gesloten met België, Frankrijk en Spanje, waarom zou men het niet doen met Duitschland, Engeland, Italië, enz.?
"Omdat in den vreemde zich niemand om Hollandsche boeken
page: 529
bekreunt." zegt de heer A. Th. Ik ben van het tegendeel overtuigd
Deze tegenspraak gaf Alb. Thijm aanleiding tot onderstaand antwoord van 14 September:
"Met genoegen zie ik, dat de Heeren Mart. Nijhoff en Gualth. Kolff
Aan het oordeel nu der genoemde achtenswaardige Konfraters mag ik geen onvoorwaardelijken lof geven.
Het getuigt niet voor kracht, juistheid en zelfstandigheid van oordeel, wanneer men, in eene zaak, die dood-eenvoudig tot het gebied der rede behoort, zijne tegenpartij door een beroep op eene min of meer algemeene opinie tracht te verslaan. Men dient argumenten te bezigen.
De Heer Nijhoff zegt de gedachten zijn niet vatbaar voor de toepassing van het natuurlijk eigendomsrecht; maar wel de vorm, waarin die gedachten gekleed worden. Dat is dus (in het onderwerp, waarmeê wij ons bezighouden) het hoorbaar of zichtbaar ensemble der woorden, der volzinnen, waar een schrijver zijn gedachten in uitdrukt. De vraag is dus: verbiedt het natuurlijk rechtsgevoel het ensemble van woorden of volzinnen te herhalen, te verveelvoudigen, waarin een schrijver openlijk zijne gedachten heeft uitgesproken: is de vorm eener gedachte in dien zin het eigendom van den spreker of schrijver, dat iemant, die eerlijk wil blijven, dien openlijk bekend gemaakten en den publieken geest als ingedrukten vorm, niet mag herhalen, namaken, vermenigvuldigen?
De vorm eener architektonische gedachte is o. a. - het gebouw. De vorm van zekere beweegkracht, waarin oorzaken en gevolgen werkzaam zijn, is o. a. - de machine. De vorm van zekere diepe beweging der ziel is o. a. - het lied. De vorm van zeker besef van stoffelijke en æsthetische behoefte is o. a. - de mantel. De vorm van zekeren schok van charakters is o. a. - de roman. Mag men, wanneer eenmaal die maaksels, zonder expresselijk vastgestelde staatsbeveiliging, zich aan het receptakel van het publiek waarnemingsvermogen hebben prijsgegeven, mag men dan die maaksels herhalen - ja, of neen? Mag men, als er geen oktrooi of privilegie is uitgevaardigd, geen speciale wet, - mag men dan van de ons toebehoorende stof - steen, ijzer, menschenstem, laken, papier en drukinkt - die maaksels, al of niet namaken? - Geeft mij daar een kategoriesch antwoord op.
De voorbeelden, die de Heer Kolff aanhaalt van de wijze, waarop een ingeniëur of modiste slachtoffer van roof kan zijn, komen bij den gewonen nadruk niet te pas. Zij staan gelijk met het heimelijk of gewelddadig wechnemen en kopieeren van een manuscript dat de auteur in zijn schrijftafel veilig gerekend had.
page: 531
Wij spreken hier van gedachten, die men reeds in zekeren vorm aan het algemeen heeft prijsgegeven.
De dichter sème son âme au vent. Dat doet de kunstenaar, dat doet de staatsfilozoof, dat doet de landontdekker, dat doet de held: dat doen alle geniën. Daar is niets aan te veranderen. Als iemant het middel zoû ontdekt hebben, dat zeewater, tot een zekeren graad van hitte gebracht en afgekoeld in een aarden vat, drinkbaar werd, zoû men hem voor die vinding rijkelijk kunnen beloonen, - maar men zoû niet durven beweeren, dat het een diefstal was haar op een schip, bij gebrek van drinkwater, toe te passen. Men kan, men mag des-niet-te-min de schromelijke œkonomistische inkonsequentie begaan eigendomsrechten van uitgesproken gedachten te scheppen; de voortplanting van ideën in daaraan geëvenredigden vorm te belemmeren, - ter liefde van de stoffelijke behoeften des uitvinders.
Ik herhaal, ik keur dit, als bizonderen maatregel, niet af. De werkman is zijn loon waard. Durft een eerste uitgever, met wien een auteur onderhandelt, de exploitatie op het gebied der vrijheid niet aan, uit vreeze van door de konkurrentie te worden overvleugeld, - ''t is mij wel: laat men wetten op het letterkundig eigendom maken.
Dat ze echter niet in de algemeen menschelijke behoefte en in het algemeen rechtsgevoel gegrond zijn, bewijst wel het veelvoudigst persverschijnsel onzer dagen - de joernalistiek. De dagbladen plegen nadruk in ''t groot - onder toejuiching van de strengste protektionisten.
Ik sta, met mijne denkbeelden over deze aangelegenheid, trouwens hier te lande niet alléén. Ik beroep mij op het voorbeeld van den Raadsheer (mijn stadgenoot) Mr. Abr. de Vries, die vóór 34 jaren, in zijne akademische dissertatie over het pikante onderwerp van brievenschrijven, de ijdelheid van een natuurlijk kopijrecht reeds heeft aangetoond: De commercio epistolarum ex
page: 532
juris principiis aestimato. (P. N. van Kampen 1841). Zie inzonderheid bl. 119-125." -
Dit was evenwel niet het laatst gesproken woord. Alles behalve. De kogels bleven vliegen; de partijen deinsden niet. Ook bleef de strijd niet beperkt tot ons Nieuwsblad alleen; daarbuiten, in onderscheiden dagbladen en tijdschriften, wekte hij volle beweging. Wie alle daartoe betrekkelijke stukken zou willen napluizen, zou wellicht een niet onverdienstelijke daad doen, maar handen vol werk hebben en zeker niet tot veel ander licht komen, dan wij in ons oppervlakkig en, zoo wij hopen, onpartijdig overzicht hebben gepoogd te geven. Door een veelheid van aanhalingen wordt een geschied-verslag wel grooter, maar niet altoos helderder; en een eindelooze herhaling van een zelfde betoog brengt dat betoog in kracht geen stroobreed vooruit.
Intusschen had er een gebeurtenis plaats, die de aandacht op dit punt al meer en meer vestigde. Al wat er in Holland met en over den nadruk bedreven en geschreven was, was al spoedig naar Duitschland overgewaaid en had daar geen geringe spanning gewekt, allereerst onder de letterkundigen, daarna onder hun uitgevers. Drie mannen van naam: Freiligrath, Geibel en Hoefer hadden zich aan het hoofd eener beweging gezet en in 1873 bij den Duitschen "Reichstag" een adres ingediend, waarin zij de grieven der schrijvers tegenover den Hollandschen boekhandel blootlegden en op een traktaat tusschen de beide landen aandrongen. In den jongsten tijd, betoogden zij, had vooral in Holland de nadruk van de beste Duitsche dichters een driestheid verkregen, die alle perken te buiten ging. In aansluiting van den bij de firma Cotta in Stuttgart pas verschenen 72en druk van Emanuel Geibel''s Gedichten had zich wederrechtelijk en onbeschaamd in Nederland een 73e aangesloten, terwijl twee uitgaven van Heinrich Heine en een van Ferd. Freiligrath daar bijna
page: 533
gelijktijdig de pers verlaten hadden. Tegen zulk een wandaad kwam alle gevoel van recht en billijkheid op. Welke onberekenbare schade werd daardoor Duitschen auteurs en uitgevers toegebracht; hoe ontmoedigend moest zij inwerken op den arbeid van dichters, schrijvers, componisten, kunstenaars, en hoe tergend was het besef, dat het machtige Duitsche rijk zijn eigendom niet beschermen kon tegen de inbraak van gewetenlooze dieven! Met Engeland, Frankrijk, Italië en Zwitserland had Duitschland verdragen gesloten; niet nog met Amerika en Rusland, de Scandinavische rijken en Holland, waar zijn meesterstukken onverlet vertaald, zelfs nagedrukt werden. Om alle welke redenen alzoo de Duitsche "Reichstag" toch mochte besluiten zoo spoedig mogelijk met den staat der Nederlanden een traktaat aan te gaan ter wederkeerige bescherming van letterkundigen en kunsteigendom. - Een dergelijk adres ging spoedig daarna uit van de firma''s J. G. Cotta, Hoffmann & Campe, A. Kröner, Fr. Bruckmann, Ed. Trewendt en H. Costenoble, te Stuttgart, Hamburg, München, Breslau en Jena, als gemachtigden van den "Börsenverein für den Deutschen Buchhandel" en den "Königlich Preussischen Literarischen Sachverständigen Verein".
Reeds vroeger had de "Börsenverein" een boos oog op ons land gehad. Hij had de nadrukken die er nu en dan verschenen waren, maar bovenal de vele vertalingen die er van Duitsche boeken in het licht kwamen met ergernis waargenomen. Maar om in zijn oordeel en grieven niet mis te tasten, had hij de hulp ingeroepen van den bekwamen Berlijnschen boekhandelaar Mühlbrecht, die in Holland eenige zijner leerjaren doorgebracht had en dus geacht kon worden geheel op de hoogte te zijn van de toestanden aldaar. Dat stuk, in 1871 ingeleverd, zou blijven liggen tot tijd en wijle dat het het best dienst zou kunnen doen. En die tijd was nu gekomen. Onder den titel van Denkschrift betreffend
page: 534
eine eventuelle Literar-Convention zwischen Deutschland und dem Königreich der Niederlande verscheen in Januari 1874 dit uitgebreide opstel als ter toelichting der beide adressen aan den "Reichstag".
Mühlbrecht splitste zijn Denkschrift in drie afdeelingen: 1o de Hollandsche wet op de drukpers; 2o de verhouding van Duitsche schrijvers en van den Duitschen boekhandel in Holland; en 3o de middelen om de bestaande gebreken te verbeteren.
In zijn eerste afdeeling behandelde hij de wet van 1817. Hij wees erop, hoe de binnenlandsche nadruk aan strenge strafbepalingen onderworpen was, maar hoe de nadruk van buitenlandsche boeken daarbij volstrekt niet in acht was genomen. En dat liet zich hooren. Het getal schrijvers en componisten in Holland was heel klein, gelijk in dat kleine land niet anders te verwachten was. Maar het publiek was er vrij ontwikkeld, en ofschoon het er meer dan elders vreemde talen leerde, ging het, om aan zijn leer- en leeslust te voldoen, voor het hem aan eigen voortbrengselen ontbrekende te markt bij den vreemdeling, liefst nochtans door diens werken te vertalen. Die vertalingen vonden meestal grooten aftrek en waren voor de uitgevers een gemakkelijke en rijke bron van inkomsten. Holland vond er steeds niet weinig voordeel in, om onbeperkt te kunnen rondtasten in de schatten van den vreemde, geldelijk voor den handel, geestelijk voor de ontwikkeling van het volk, zonder dat daarvoor het buitenland iets van Holland in de plaats kreeg.
Vandaar dat de Hollandsche regeering het sluiten van elk traktaat zoo lang mogelijk had tegengehouden. Zoodra er van zulk een onderhandeling spraak was geweest, was de heele bevolking, bovenal de boek-, kunst- en muziekhandel, met luide stem daartegen opgekomen. Alleen gedwongener wijs was Holland ertoe overgegaan, verdragen omtrent geestelijken eigendom te teekenen met Frankrijk in 1855 (met aanvulling in 1860), met België
page: 535
in 1858, met Spanje in 1863. Van het meeste belang was daaronder het traktaat met Frankrijk, waarbij den Hollander alle nadruk van Fransche werken ontzegd werd, een verbod waartegen bij 15 jaar lang, van 1840 tot 1855, zich verzet had en dat de keizerlijke Fransche regeering eindelijk had doorgedreven. Een leemte in die overeenkomst was echter, dat er omtrent vertalingen geen genoegzame bepalingen in waren opgenomen, zoodat tegenwoordig alles wat maar bruikbaar was in het Hollandsch werd overgezet, zonder dat de oorspronkelijke auteur er het geringste voor genoot. Bij een eenmaal te sluiten traktaat tusschen Duitschland en Holland mocht hierop wel degelijk gelet worden, aangezien het vertalen van Duitsche schrijvers minstens even schadelijk was als het nadrukken.
Wat het 2e punt aanging, de verhouding van Duitsche schrijvers en van den Duitschen boekhandel in Holland, daaromtrent viel al heel wat te klagen. Al werd de nadruk van muziekwerken aldaar nog op veel grooter schaal gedreven dan die van boekwerken, toch waren die laatsten bij lange na geen zeldzaamheid. In den regel waren die nadrukken wel van slechte zorg, maar het koopende publiek zag meer naar goedkoopheid dan naar degelijkheid. En somtijds was er ook op het uiterlijke weinig aan te merken, gelijk bij Geibel''s uitgaaf. Tot die buit-verklaarde boeken behoorden in den laatsten tijd ook Heine''s en Freiligrath''s werken, behalve de onderwijsboeken van Plötz, Seinecke, Herrig en meer andere, die meer als ter sluiks verschenen.
Maar in die eigen nadrukken zat het kwaad niet alleen Landen, waarmeê geen traktaat gesloten was, drukten allen na en wisselden die nadrukken onderling. Dat was even erg, zoo niet nog erger. Zoo werden bij voorbeeld de Amerikaansche uitgaven van Duitsche klassieken, Goethe, Schiller, Lessing, Börne, Heine enz. enz. bij honderdtallen naar Europa gezonden en
page: 536
zelfs, van den kant van Holland uit, in Duitschland zelf binnengesmokkeld. Het was niet genoeg, dat andere landen de rechten der Duitsche schrijvers niet erkenden, zij onderkropen door dien invoer die ook binnen hun eigen vaderland. Daar kwam nog bij, dat de Hollanders zich niet ontzagen nog op andere wijs bedrog te plegen; en wel door geschriften uit Hollandsche pen te laten doorgaan onder Duitsche vlag en Duitsche gevierde namen, zooals eenige jaren geleden gebeurd was met die van Friedrich Gerstäcker en Richard Schmidt-Cabanis, welke schrijvers dan ook niet verzuimd hadden tegen dat schandelijk misdrijf openlijk op te komen. De verleiding tot zulke wandaden was telkens weêr te wachten in een land, waar de Duitsche letterkunde en haar beoefenaars zoo hoog stonden aangeschreven als in het naburige Holland, waar men gewoon bleek de voortbrengselen van den geest uit andere deelen der wereld zoo maar goedsmoeds tot eigen voordeel zich toe te eigenen.
Wat vertalingen betrof, het nadeel, dat deze aan de oorspronkelijke uitgaven berokkenden, was onberekenbaar. Schrijver, Otto Mühlbrecht, had uitgeteld, dat er in ongeveer vier jaren zoowat 800 van de beste Duitsche werken in Holland vertaald konden zijn. Daaronder kwamen de namen voor van Auerbach, Scheffel, Rodenberg, Dingelstedt, Hiller, Bodenstedt, Paul Heyse, Spielhagen, Gützkow, Lewald, Brehm, Hackländer, Gerstäcker, Fritz Reuter, Brachvogel, Hoefer, Wachenhusen, Elise Polko e. a., naast wetenschappelijke ondernemingen zooals Schlosser''s Weltgeschichte, Niemeyer''s Pathologie und Therapie, Rossmaesler''s Jahreszeiten, Brehm''s Thierleben, Dächsel''s Bibelwerk, von Rüstow''s krijgskundige geschriften, en volksboeken als Bock''s Buch vom Menschen en Zschokke''s Stunden der Andacht. In één woord, alle vakken waren in die 800 titels vertegenwoordigd. - Nu was het wel waar, dat al die 800 aangekondigde werken niet feitelijk vertaald waren geworden, maar al stelde men het getal
page: 537
daarvan op de helft, dan was de schade voor Duitschland aanmerkelijk, tegenover de voordeelen voor Holland, waar, van de daar te lande gemiddeld 2000 à 3000 titels jaarlijks, ruim 25% vertalingen waren van een keur der buitenlandsche letteren. Al die geestelijke en geldelijke waarde eigende de Hollandsche handel zich kosteloos toe. Dat mocht Duitschland toch maar niet zoo gedwee aanzien.
Die onhoudbare toestand, ten 3e, kon alleen door een traktaat verholpen worden. Om daartoe te geraken was het wenschelijk, dat de Duitsche schrijvers en uitgevers al hun grieven bijeen zamelden, opdat, daarvan gebruik makende, de Duitsche regeering des te krachtiger stoffelijken en zedelijken invloed zou kunnen oefenen op de Hollandsche, die wel zeer zeker alles behalve gezind zou bevonden worden dergelijke winst-wegnemende overeenkomst aan te gaan. Men moest daarmeê geduld hebben totdat Holland eens in omstandigheden geraakte, waarin het Duitschlands hulp noodig had en dan het een tegen het ander uitwisselen. -
Bij den Duitschen boekhandel werd dit Denkschrift met niet weinig opgewondenheid begroet; bij den Hollandschen wekte het aanstoot aan vele kanten. Wat laatstgenoemden aangaat, niemand nam het òf den Duitschers in het algemeen òf den verslaggever Mühlbrecht kwalijk, dat zij voor hun belangen opkwamen. Ook was het opstel niet zonder kennis van zaken en, in den regel, in bezadigden, waardijen toon geschreven. Maar gansch vrij van eenzijdigheid was het niet, en heel vleiend voor Holland ook niet. Er viel vrijwat op af te dingen, vrijwat in tegen te spreken. Het was broodnoodig, dat zulks niet achterbleef. De Duitsche bladen, en helaas ook sommige Hollandsche, liepen met de onthullingen van onzen boekhandel te koop, alsof die van allerlei onbillijkheden aan elkander hing, zich aan allerlei ontfutseling schuldig maakte en het oog niet zou durven opslaan
page: 538
tegenover dien in andere landen. Dat ging niet aan. Zoo was het in geenen deele. Aan onze zelfbewustheid was te kort gedaan, de eer onzes lands was gekrenkt. Had Mühlbrecht als een handig pleiter de zaak van zijn partij voorgestaan, ook voor den beschuldigde diende de handschoen te worden opgeraapt. Daar moest protest, een ernstig protest worden aangeteekend tegen zulk een aanval uit de hoogte.
Vóór dit van gemeenschappelijken kant, door de Vereeniging, kon worden gedaan, was de voorvechter al opgestaan. Met een moed en kracht, die men van die zijde nog niet in staat geweest was te waardeeren, trad C. L. Brinkman op den voorgrond met een uitvoerig verweerschrift: Nadruk van boeken in Nederland, dat, met feiten gewapend, tintelde van manlijke verontwaardiging.
page: 539
Beginnen wij met den nadruk, betoogde Brinkman. Mühlbrecht haalde de namen aan van Heine, Freiligrath en Geibel "in de eerste plaats", en maakte ons daardoor verdacht alsof er nog heelwat meer te noemen waren. Het feit, dàt van deze auteurs (en dat wel van de beide laatsten alleen één deeltje) werken waren nagedrukt, viel niet te ontkennen, al had een groot deel van de Hollandsche boekhandelaren daarover zijn leedgevoel meermalen en duidelijk uitgesproken. Maar waar was de overige menigte? Behalve de Bibliothek für Geschichte, Philosophie und Theologie, die bij Josue Witz (een Duitscher) te Arnhem verschenen was, waren er in Holland gedurende zestig jaren in het geheel acht en twintig Duitsche boekwerken nagedrukt, waarvan vier en twintig door Duitschers in Nederland gevestigd. Mühlbrecht noemde in zijn aanklacht ook de onderwijs-boeken van Plötz, Seinecke en Herrig, maar vergat daarbij te zeggen, dat die met Hollandsche aanteekeningen voor Hollandsche scholen waren ingericht en leverde geen bewijs, dat deze boeken zonder medeweten van de oorspronkelijke auteurs in de wereld waren gekomen. Inderdaad was het alarm overdreven. Maar hoogst, eenzijdig bovendien. Vergat Duitschland dan, hoe het veel zoudiger was? Moest er nog gewezen worden op den plunder-hardloop van Duitsche uitgevers onderling, om door nadruk elk een stuk machtig te worden van Goethe en Schiller, toen voor eenige jaren het kopijrecht dezer dichters verstreken was en deze buit betwist werd aan de firma Cotta, die er tot nog toe eigenaar van geweest was? Of op die menigte Fransche nadrukken vóór het traktaat, en op die reeks van Engelsche door Friedrich Fleischer (den stichter van den Börsenverein), den nadruk van Moore''s Works door E. Fleischer, Byron''s Works door Brönner, en op het voortdurend nadrukken van Fransche boeken te Naumburg, zelfs nà het traktaat met Frankrijk?
Wat vertalingen betreft, zeer zeker Holland leverde die, en
page: 540
wel zeer vele. Toch was Mühlbrecht''s berekening onjuist. Van het cijfer van 800 door hem opgegeven kon veilig 2/3, als wel aangegeven maar niet doorgegaan, worden afgetrokken. Het overblijvende derde was meestendeels een keurlezing, en leverde, behoudens de vele uitzonderingen, het was waar, den uitgevers winst op. Was dit ten nadeele van de oorspronkelijke uitgaven? Integendeel. De ervaring leerde het elken dag, dat het debiet dier uitgaven steeg, naar mate de schrijvers door vertalingen waren bekend geworden. Ook waren in den regel auteurs en uitgevers, in alle landen, dankbaar, wanneer aan hun werken het voorrecht van vertaald te worden te beurt viel. Dat overbrengen van de eene taal in de andere was over de heele wereld zoo goed als vrij. En Duitschland allerminst had zich daarover bij anderen te beklagen! Leefden de Duitschers dan alleen van hun eigen werk? Gingen ook zij niet bij het buitenland te markt? In de Duitsche boekenlijst van 1873 stonden ongeveer 11000 titels, en daaronder vond men aangeduid als vertaald: 150 uit het Engelsch, 136 uit het Fransch, 26 uit het Latijn, 24 uit het Italiaansch, 17 uit het Deensch, 14 uit het Hongaarsch, 14 uit het Nederlandsch, 12 uit het Zweedsch, 8 uit het Russisch, 6 uit het Chineesch, 5 uit het Spaansch, 4 uit het Vlaamsch, 1 uit het Portugeesch, 1 uit het Grieksch, 1 uit het Hebreeuwsch, 1 uit het Arabisch, 1 uit het Syrisch, en 15 met het woord: übersetzt, zonder vermelding uit welke taal; te samen 436 vertalingen, dat is op de 25 of 26 titels 1. Duitschland had zich daarover volstrekt niet te schamen. Maar het had dit ook niet te vergeten, waar het een vonnis velde over anderen. En als het ons toevoegde, dat wij ons sieren met de vederen hunner wetenschap en letteren, dan wezen wij wederkeerig in hun dos op pluimen als G. J. Mulder, Kaiser, Harting, Opzoomer, Scholten, Kuenen, van Oosterzee, Doedes, van Lennep, Beets, Toussaint, Cremer, Gram, Keller, Jonckbloet, Busken Huet,
page: 541
en zooveel meer. - Onedelmoedig, en onvoorzichtig, was het, ons voor de voeten te werpen, dat een onzer aan een zijner uitgaven bedriegelijk den naam van Gerstäcker verbonden had en een ander dien van Schmidt-Cabanis. Want het laatste was onwaar, en het eerste gebeurde alweder door een Duitscher hier te lande. En indien wij daarop wraak begeerden, zouden wij ergerlijke geschiedenissen te verhalen hebben omtrent een lid van den hoogen Rijksdag, die een vertaling uit Hildebrand''s Camera Obscura voor eigen werk uitgegeven had; van een minder hooggeplaatste, die dit deed met drie novellen van onzen Gram; van een ander, die zoo handelde met de Fabriekskinderen van onzen Cremer, en van een professor te Stuttgart, die een werk van onzen N. G. Pierson als het zijne uitgaf niet alleen, maar het als zoodanig opdroeg aan den hertog van Saksen Meiningen!
Durfden zulke feiten slechts fluisterend te worden aangeroerd, één tegenspraak diende luid te klinken. Hetgeen in het Denkschrift beweerd werd, dat Holland, wat een traktaat betrof, niet tot een tegemoetkomen, ja zelfs niet tot een vrijwillige schikking te bewegen zou zijn, was een beschuldiging volkomen uit de lucht gegrepen. De Hollandsche regeering was nooit tot eenig traktaat gedrongen geworden. Zij had zich daartoe steeds bereid getoond, waar dit gevraagd werd. En ook voor Duitschlands wenschen zou zeer zeker hier een open oor gevonden worden, mits dat verlangen geuit wierd ernstig en waardig. Waar recht en billijkheid spraken, was Nederland gewoon te hooren en te volgen. -
Van dit opstel werden, in het Duitsch vertaald, 600 exemplaren onder de voornaamste schrijvers en uitgevers in Duitschland verspreid.
Was de Hollandsche boekhandel hulde verschuldigd aan de ferme kloekheid, waarmede Brinkman diens aangevallen eer verdedigd en gewroken had, aan Mühlbrecht kon het talent niet worden ontzegd, dat hij bij zijn opdracht als pleitbezorger voor
page: 542
de belangen zijner landgenooten getoond had. Beiden, elk van zijn kant, hadden aanspraak op waardeering. Maar waar wij gaarne den Duitschen vakgenoot den lof gunnen, die hem op zijn standpunt toekomt, daar roemen wij van onze zijde toch liever en hooger een handelsbroeder als Brinkman, die, door nobele liefde voor ons beroep en voor ons vaderland gedreven, onze eigen vlag hoog wist te houden tegenover de driestheid van het overmoedige buitenland.
Ook op het letterkundig congres in 1875 te Maastricht gehouden, en bijgewoond door B. van Dijk, Mart. Nijhoff en J. L. Beijers, kwam het traktaat lang en breed ter spraak, en daarbij natuurlijk de kwestie over kopij- en vertaalrecht. Onze afgevaardigden volgden, tegenover de tegenpartij, het waardige voorbeeld van Brinkman.
Van een traktaat tusschen Duitschland en Holland, om welke staatkundige redenen dan ook, was voorloopig geen spraak. Wel deed de Duitsche regeering daartoe de eerste stappen en werd zij in haar voorstellen door de Hollandsche welwillend te gemoet gekomen, maar tot het vaststellen en sluiten der wederkeerige overeenkomst werden geschikter tijden, buiten onzen handel om, afgewacht.
De verschijning van een nieuwen nadruk hier te lande in 1876, en wel van Robert Hamerling''s Poëtische Werke, pas nadat Brinkman''s verweerschrift in de wereld was, was voor de bestrijders van den nadruk, en niet minder voor den Duitschen boekhandel tegenover den onzen, een nieuwe doorn in het vleesch. Zelfs drong deze beschamende verschijning Fred Muller tot het openlijk voorstel, dat de Nederlandsche boekhandel-zelf op een traktaat met Duitschland zou aandringen, al ware het maar alleen om thans door een soort van wet te doen regelen wat sinds zoo lang bandeloos bestond en door het geweten van den een werd
page: 543
verafschuwd, terwijl dat van den ander er gaandeweg al meer en meer vrijheid voor begon te vinden. De boekhandel kon met dit plan niet meêgaan. Hij bleef verdeeld gelijk vroeger. Nieuwe wrijving van weerszijden; licht geen vonkje meer. De boekhandel begreep te moeten afwachten de dingen die komen zouden en aan den tijd te moeten overlaten wat redeneeringen niet bij machte bleken te beslissen. Gelukkig kwamen dan ook op dat punt na 1876 de geesten en de pennen tot rust.
Met een enkel woord zij hier ten slotte nog melding gemaakt van de plaatselijke boekverkooperskringen, die zich, tot bevordering van een broederlijk en gezellig verkeer, hier en daar gevestigd hadden. Voor de geschiedenis van den eigenlijken handel zijn ze van te weinig ingrijpenden invloed geweest, om hun bestaan in bijzonderheden te vermelden. Meestal hadden zij òf plaatselijke belangen op het oog, òf wijdden zij zich aan een vriendschappelijk samenzijn. Nu en dan slechts wendden zij zich, als één geheel, tot den boekhandel of tot de Vereeniging, wanneer er gewichtige vraagpunten hangende waren. Hun stem was dan meermalen van kracht. Van tijd tot tijd, waar zulks te pas kwam, is daarvan in deze bladen gewag gemaakt.
In 1879 bestonden nog:
Societeit Onze Kring, te Amsterdam, 38 leden. Boekverkoopers-vereeniging Ons Doel, te Amsterdam, 30 gewone leden, 20 buitenleden. ''s Gravenhaagsche boekhandelaars-vereeniging, 29 leden. Het boekverkoopers-college te Groningen, 26 leden en 3 honoraire leden. Het boekverkoopers-college: Laurens Jansz. Koster, te Haarlem, 13 leden en 1 honorair lid. Het boekverkoopers-college Eendragt, te Utrecht, 26 leden en 1 eerelid.
|
||||||||
|
|