De eerste boeken die in de Nederlanden met losse letters zijn gedrukt, aanvankelijk aan de niet bestaande Laurens Jansz. Coster toegeschreven, worden thans gedateerd op omstreeks 1465, een decennium na Gutenberg. Slechts een enkeling onder de vroegste drukkers in de Nederlanden sneed zijn eigen letters, maar in het eerste decennium was er wellicht nog geen gevestigde handel in letter of matrijzen. Iedere drukker moest dus apart maatregelen nemen om drukletters te laten vervaardigen, bijvoorbeeld door een goudsmid of een andere metaalbewerker. Er is weinig reden om aan te nemen dat de vroegste technieken veel verschilden van wat wij weten uit circa 1500 en van wat tot rond 1840 gebruikelijk bleef: letters werden gegoten van een legering van lood, tin en antimoon in een verstelbare gietvorm met verwisselbare roodkoperen matrijzen, die geslagen waren met behulp van stalen stempels. Sommige drukkers bezaten matrijzen, andere alleen gegoten letter.
Vanaf 1473 kennen we enkele drukkerswerkplaatsen in de Nederlanden bij naam. De meeste importeerden hun letters (vermoedelijk in de vorm van matrijzen) uit Keulen, Venetië en Basel, in die tijd dus blijkbaar belangrijke handelscentra op dit gebied. Een enkele stempelsnijder kwam zelfs naar de Nederlanden vanuit deze centra. In het volgende decennium kwam het wel voor dat één drukletter in drie of vier werkplaatsen werd gebruikt, maar de meeste waren (in de Nederlanden) kenmerkend voor één werkplaats. In de jaren tachtig kwam een omvangrijke binnenlandse handel tot bloei. Maar de stempelsnijder won zijn zelfstandigheid niet zonder moeite. In 1492 is de drukker Gheraert Leeu overleden aan de gevolgen van een gevecht dat hij begon met zijn stempelsnijder Henric Symmen, toen deze zich zelfstandig wilde vestigen. In het zelfde jaar sneed Henric Lettersnider een textura die voor het eind van de vijftiende eeuw al in negen drukkerijen werd gebruikt, en dat aantal groeide sterk in de volgende decennia. Deze textura was daarmee een van de meest succesvolle letters aller tijden. Bij de populairste letters konden een tiental stellen matrijzen worden geslagen van één stel stempels, en één stel matrijzen kon decennialang door verschillende drukkers gebruikt worden.
Bijna alle vijftiende-eeuwse Nederlandse drukletters waren van het type textura of, minder vaak, rotunda. De textura van Lettersnider legde de basis voor de Nederlandse stijl, en werd spoedig geïmiteerd. In de decennia na 1520 kwam er steeds meer competitie van textura's die gegoten waren in matrijzen afkomstig uit Frankrijk. De gotische schrijfletter civilité beleefde een korte periode van bloei na 1560, vooral in kinderboeken en populaire lectuur in de volkstaal.
Tot 1539 gebruikten slechts weinig drukkers de romein. In dat jaar hield de stempelsnijder, lettergieter en drukker Joos Lambrecht een pleidooi voor het gebruik ervan. In de twintig tot dertig jaar die volgden, sneden François Guyot en Ameet Tavernier de meest gebruikte romeinen en cursieven (nog voornamelijk gebruikt voor Latijnse wetenschappelijke werken), en dankzij hen behoorden de Nederlanden zelfs tot de belangrijkste exporteurs. Christoffel Plantijn betrok met regelmaat van deze leveranciers, maar na 1560 verwierf hij letters en matrijzen voor betere romeinen en cursieven, vervaardigd door Franse meesters zoals Claude Garamond, Robert Granjon en Pierre Haultin. Deze letters verspreidden zich snel onder andere drukkers.
Plantijn was tevens de belangrijkste opdrachtgever voor Hendrik van den Keere, de beste en invloedrijkste stempelsnijder uit de Nederlanden in de zestiende eeuw. Naar Franse en Nederlandse voorbeelden sneed hij rond 1570 diverse textura's en rond 1575 romeinen. Na zijn vroegtijdige dood in 1580 was er geen vooraanstaande stempelsnijder meer in de Nederlanden gedurende dertig jaar, en alle nieuwe letters uit de zeventiende eeuw werden sterk beïnvloed door zijn werk.