3.0: 1725 - 1830 - Inleiding


De periode 1725-1830 behoort nog tot het typografisch 'ancien régime': de grote druktechnische vernieuwingen zouden pas in de loop van de negentiende eeuw plaatsvinden. Dat neemt niet weg dat zich in de achttiende en vroege negentiende eeuw belangrijke ontwikkelingen hebben voltrokken in de wereld van het gedrukte woord. Het verlichtingsideaal van verbreiding van kennis en beschaving bracht mee dat op een voorheen ongekende schaal drukwerk werd ingezet om nieuwe inzichten publiek te maken, kennis over te dragen, opvattingen te propageren en discussie te voeren. In beginsel tekenden zich daarmee de eerste contouren af van een nationale communicatiesamenleving, al maakte nog slechts een kleine minderheid van de bevolking er werkelijk deel van uit. Bovendien kreeg de culturele publieke meningsvorming voor het eerst continuïteit, en wel door de vlucht die het tijdschrift nam. (De toenmalige kranten beperkten zich vrijwel uitsluitend tot politiek nieuws.) Al in de zeventiende eeuw waren er in de Republiek wetenschappelijke tijdschriften verschenen, maar die waren bestemd voor de internationale 'Republiek der Geleerden' en daarom in het Frans gesteld. In 1692 echter had Petrus Rabus met zijn populariserende Boekzaal der geleerde wereld een medium gecreëerd dat niet alleen geleerden maar ook een breder publiek van belangstellenden op de hoogte hield van de ontwikkelingen in de wetenschappen en de letteren. Deze formule van een algemeen cultureel tijdschrift met artikelen en boekbesprekingen (doorgaans meer uittreksels dan recensies) zou met allerlei variaties vooral in de tweede helft van de achttiende eeuw bijzonder populair worden. Daarnaast probeerden meer specialistische of op een specifieke doelgroep gerichte periodieken een plaats te veroveren, maar het feit dat de meeste ervan al spoedig weer de geest gaven, wijst erop dat de markt daarvoor nog beperkt was. Intussen had Justus van Effen met zijn gemoedelijk getoonzette Hollandsche spectator (1731-1735) een ander type tijdschrift geïntroduceerd, waarin het niet om intellectuele informatie maar om morele en sociale vorming ging. Ook hij kreeg vele navolgers.

Eenzelfde proces van differentiatie, waarbij zich eveneens een voorkeur aftekent voor informatie en vorming, kenmerkt een belangrijk deel van de achttiende-eeuwse boekproductie. Gepopulariseerde wetenschap, geschiedenis, reisbeschrijvingen, verlichte prekenbundels, zedenkundige romans en niet te vergeten kinderboeken, waren nieuwe genres die klaarblijkelijk geliefd waren en die dus ook op hun beurt weer in de boekbesprekingen veel aandacht kregen. Dit heeft tot de veronderstelling geleid van een 'leesrevolutie', waarbij de emanciperende middenklasse zich als leespubliek op de voorgrond drong naast de van oudsher lezende maatschappelijke en intellectuele elite. Waarschijnlijk wordt in deze voorstelling van zaken de omvang het traditionele leespubliek onderschat en die van de kring van nieuwe lezers overschat. Dat aan de andere kant ook in de lagere sociale strata het lezen aan betekenis won, lijkt te mogen worden afgeleid uit de groeiende productie van andere soorten lectuur, die veel goedkoper waren en vooral een praktische functie hadden, zoals elementaire leerboeken voor allerlei ambachtelijke beroepen, huis-, tuin- en keukenboeken, goedkope almanakken et cetera. Ook de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, opgericht in 1784 met het doel ook het 'volk' te integreren in de burgerlijke samenleving, speelde in op de leeslust van de doelgroep, met de verspreiding van leerzame en zedenvormende lectuur. Daarnaast had het Nut een belangrijk aandeel in de onderwijswet van 1806, die een adequate elementaire scholing regelde ook voor de minvermogenden.

De groeiende betekenis van de lectuurconsumptie in een zich geleidelijk verbredende kring staat niet los van gelijktijdig plaatsvindende processen van specialisatie, rationalisatie en innovatie bij de productie en distributie van het boek. Gedurende de hele periode was de combinatie boekverkoper-uitgever nog gangbaar maar allengs kwam doorgaans het zwaartepunt bij een van de activiteiten te liggen. Ook begon zich een scheiding te voltrekken tussen handelaars in nieuwgoed en antiquaren. In het onderlinge handelsverkeer verloor het ruilen aan betekenis; ervoor in de plaats kwam de commissiehandel. De intensivering van de interlokale connecties leidde tot het ontstaan van een netwerk van stedelijke hoofdcorrespondenten. Met dit alles werd het assortiment van de boekhandels groter en actueler, ook in de provinciesteden. Naast deze rationalisatie gaf de tweede helft van de achttiende eeuw een innovatie te zien in de vorm van twee instituties die de gretige lezer veel genot tegen een relatief lage prijs verschaften: de commerciële leenbibliotheek en het leesgezelschap. Beide namen een grote vlucht en in het bijzonder het leesgezelschap veroverde ook het van boekwinkels verstoken platteland. Geleidelijk werd het boek - althans bepaalde soorten boeken - van luxe- tot gebruiksartikel. Symptomatisch hiervoor is de toename van de kleinere formaten octavo en duodecimo en het feit dat steeds meer boeken, in plaats van in losse katernen, genaaid en voorzien van een simpele bedrukte papieren omslag werden verkocht.

Op deze drukker wordende markt was het nodig de aandacht van de klanten te trekken. Dat gebeurde vooral door advertenties in de kranten. Daarnaast groeide binnen de branche zelf de behoefte aan regelmatige en volledige informatie over wat bij wie het licht zag. Met de twee keer per maand verschijnende de Lijst van van nieuw uitgekomen boeken - de eerste voorloper van het Boekblad - werd sinds 1790 hierin voorzien.

Deze ontwikkelingen betreffen de zogenaamde 'Hollandse' boekhandel. De op de internationale markt gerichte 'Franse' boekhandel had rond 1740 zijn hoogtepunt achter de rug, al zetten Elie Luzac en Marc-Michel Rey de traditie van gedurfde uitgaven nog enkele decennia voort. Deze teloorgang is vaak geduid als een gevolg van Nederlandse verslapping en zelfgenoegzaamheid, maar was in feite het gevolg van een complex van factoren. Allereerst werd het intellectuele klimaat in Frankrijk liberaler. Daarnaast groeide de concurrentie vanuit steden vlak buiten de Franse grens. Bovendien werd naarmate de internationale politieke positie van de Republiek verzwakte, de overheid hier beduchter om de buurlanden te prikkelen met onwelgevallige uitgaven; zij besloot dus sneller tot een verbod. En ten slotte verloor het Frans buiten Frankrijk terrein aan de nationale talen: internationaal zette het opkomend nationalisme zich af tegen de traditioneel op Frankrijk gerichte culturele oriëntatie van de elite. (Mede om het al sinds meer dan een eeuw gestandaardiseerde Frans de wind uit de zeilen te nemen, verordonneerde het revolutionaire Bataafse bewind een officiële spellingsregeling van het Nederlands. Deze werd aanvaard in 1804, en daarmee verdween de tot dan toe bestaande orthografische verscheidenheid).

Het is de vraag of de zojuist beschreven modernisering van de boekhandel samenviel met een economische bloei van de branche. Er zijn aanwijzingen dat in het derde kwart van de achttiende eeuw, toen de nationale economie stagneerde, ook het boekenbedrijf terugviel. Gedeeltelijk zou dan de commerciële inventiviteit mede geboren zijn uit economische nood. De enorme hoeveelheden polemisch drukwerk van de turbulente revolutiejaren en daarna de vloed van overheidspublicaties van de Bataafse tijd zullen de drukkers en verkopers ervan profijt hebben gebracht, maar het boekenbedrijf als geheel toch geen goed hebben gedaan. Ronduit ruïneus waren de jaren 1810-1813, toen het land was ingelijfd bij Frankrijk. Conform het Franse systeem werd het gehele boekenbedrijf onder controle gebracht van de overheid. Voor iedere uitgave moest vooraf goedkeuring worden verkregen, wat nog ongeacht de uitslag langdurige bureaucratische procedures meebracht.

Na 1813 brak een periode van langzaam herstel aan. Bij Koninklijk Besluit werd de preventieve censuur onmiddellijk weer afgeschaft, maar net als in de oude Republiek kon een aanstootgevend werk achteraf worden verboden en de uitgever ervan bestraft. Minder algemene bijval vond de definitieve opheffing van de gilden in 1815: velen vreesden oneerlijke concurrentie van weinig scrupuleuze nieuwkomers, een vrees die mogelijk nog gevoed werd door de intussen tot stand gekomen vereniging met de Zuidelijke Nederlanden. Dit leidde tot de eerste nationale brancheorganisatie, de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels.

De auteur kreeg in de nieuwe wetgeving nog steeds geen juridische bescherming: toen in 1817 het recht van kopij bij wet werd geregeld, bleef het in handen van de uitgever liggen.


auteur: J.J. Kloek
 
 


Inleiding