3.4.1: 1725 - 1830 - Inleiding


Vooral naar de reƫle lezers van de achttiende eeuw is in het laatste decennium van de twintigste eeuw veel onderzoek gedaan. De resultaten van recente studies op dit gebied hebben geleid tot het bijstellen, of zelfs het verwerpen van oude aannames. Volgens de gangbare zienswijze was er in de achttiende eeuw een sterke groei van het lezerspubliek. Ook zou men meer en gedifferentieerder zijn gaan lezen. Deze visie was gebaseerd op de ontwikkelingen van het aanbod en de distributie van drukwerk. Het titelaanbod zou in deze periode groter geworden zijn en het werd bovendien gevarieerder.

De oprichting van leesbibliotheken, waarvan in Holland die van Hendrik Scheurleer in Den Haag de eerste was en de klachten van tijdgenoten over 'leeswoede' onder de lagere standen hebben ook aanleiding gegeven tot de aanname dat het aantal lezers wel toegenomen moest zijn in deze periode. Overigens werd met name in het laatste kwart van de achttiende eeuw getracht via de Nutsbibliotheken de vermeende leeslust van de lagere standen in maatschappelijk gewenste richtingen om te buigen. Fortuinlijker tijdgenoten verenigden zich in leesgezelschappen die meer of minder elitair van samenstelling konden zijn, maar toch meestal bedoeld waren voor de aanzienlijke burgers van de stad.

Het nieuwste onderzoek naar groepen consumenten geeft aanleiding om de zienswijze betreffende een grote groei van het publiek voor boeken bij te stellen. Hoogst waarschijnlijk viel het met de toename van het lezerspubliek in de achttiende eeuw wel mee. Voor een belangrijke toename van het lezerspubliek waren tot ongeveer 1850 voorwaarden als toename van de alfabetisering, groei van de welvaart, bevolkingsgroei of technische innovaties niet voorhanden.


auteur: J. de Kruif
 
 


Inleiding