|
|||||||||||||||||||||
|
4.0: 1830 - 1910 - InleidingIn deze periode hebben zich verschillende belangrijke ontwikkelingen en veranderingen voorgedaan ten opzichte van de voorgaande periode. Ze werden veroorzaakt doordat Nederland mede als gevolg van de Franse tijd zijn internationale positie als boekhandelsnatie verloor en voornamelijk teruggeworpen werd op de binnenlandse markt. Het zijn veranderingen die zich laten benoemen in termen van industrialisatie, rationalisatie, commercialisering en alfabetisering. Bij industrialisatie moet met name de plaatsing van de eerste snelpers bij de firma De toepassing van de nieuwe druk- en illustratietechnieken veranderden het uiterlijk van het boek aanzienlijk, maar ook de introductie van de industriële uitgeversband en de overgang van het van lompen en vodden gemaakte papier naar het middels houtslijp vervaardigde zuurhoudend papier, gaven boek en tijdschrift een ander aanzien. Aan het eind van de eeuw zou de Nieuwe Kunst-beweging zich tegen dit industrieel vervaardigde drukwerk gaan keren. De plaatsing van de monotypezetmachines en linotypezetmachines maakte dat de handmatige productie van met name kranten en andere periodieken steeds verder werd teruggedrongen. De nieuwe productiewijzen van boeken en tijdschriften zorgden voor een groei in het titelaanbod van ongeveer zevenhonderd titels in 1830 naar drieduizend per jaar anno 1900. Niet alleen de opkomst van het populaire tijdschrift voor allerlei specifieke doelgroepen (onder anderen vrouwen, kinderen, hobbyisten), maar ook de expansie op het gebied van leermiddelen na de introductie van nieuwe vakken op de lagere school (1857), de instelling van nieuwe schooltypen als de hbs (1863) creëerden een verbreding van het aanbod. Daarnaast dwongen de groei van de bevolking van 2,1 miljoen rond 1800 naar 5,2 miljoen rond 1900 en het toenemend aantal debitanten van 700 naar 1750 tot rationalisatie op onder meer het gebied van de distributie van boek en periodiek. De openlegging van 'Het lege land' via infrastructurele maatregelen als spoorwegen, kanalen en wegen maakte de distributie van drukwerk veel gemakkelijker en sneller. Gebeurde dit tot in de jaren dertig nog door onderlinge contacten tussen uitgever-boekverkopers via commissiehandel, allengs zorgden correspondenten te Amsterdam voor de afhandeling van het boekhandelsverkeer. In de jaren zestig wordt ook dit systeem, onder invloed van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, verder gerationaliseerd in de vorm van een Bestelhuis voor de boekhandel. Rationalisatie trad ook op in de beroepsorganisatie. Verenigde vanaf 1815 geleidelijk de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, alle uitgevers-boekverkopers onder haar vleugels, tegengestelde belangen zorgden voor het ontstaan van afzonderlijke organisaties voor uitgevers (Nederlandsche Uitgeversbond (NUB) 1880) en debitanten (Nederlandsche Debitantenbond (NDB) 1907). Ook drukkers en illustratoren gingen zich, mede onder invloed van toenemende concurrentie, onderling organiseren. Een zekere mate van professionalisering van het boekenvak werd zichtbaar in het feit dat er voor de verschillende beroepsgroepen vakopleidingen in het leven werden geroepen. Aan het eind van deze periode ging ook de auteur zich als serieuze partij profileren middels de in 1905 opgerichte Vereniging van Letterkundigen. Ze zorgde ervoor dat de Wet tot regeling van het auteursrecht (1881), die eindelijk het scheppend werk als creatief eigendom van de auteur en zijn rechtverkrijgenden vastlegde, ook in de praktijk tot verdere verbetering van de positie van de auteurs ging leiden. Door de toename van het aantal debitanten en de groei in het aanbod kreeg de traditionele boekverkoper-uitgever, met een vaste clientèle, met steeds grotere concurrentie te maken. Dat leidde enerzijds tot een toenemende differentiëring tussen uitgevers en debitanten, anderzijds tot een commercialisering in de manier van exploitatie van onder meer het restant fondstitels. Werden deze aanvankelijk alleen bij opheffing, faillissement of overlijden onder de confraters geveild, anno 1857 was het Door een groeiende literaire socialisatie via leesgezelschappen, Nutsbibliotheken, leesbibliotheken en winkelbibliotheken kreeg een steeds groter deel van de bevolking de kans kennis te verwerven. De leestijd nam in absolute zin toe door uitvindingen als de gasverlichting en de elektrische gloeilamp, maar ook relatief doordat de gemiddelde leeftijd van mensen steeg van 35 jaar in 1830 naar 60 jaar in 1910. De daling van de werkweek van circa 80 tot 60 uur, en nog minder, bood, evenals stijging van loon, ook meer tijd en mogelijkheid voor omgang met boeken en/of periodieken. Vooral de krant kreeg, na de afschaffing van het dagbladzegel (1869), een grotere verspreiding, waardoor deze steeds meer als advertentiemedium gebruikt ging worden. Een agressievere manier van de markt benaderen weerspiegelde zich duidelijk in de aard van de boekadvertenties. Pas toen in 1900 met de Lager onderwijs-wet de leerplicht voor kinderen van 6-12 jaar werd ingevoerd, was geletterdheid voor iedereen in principe gewaarborgd. Nieuwe kopers werden gevonden doordat de boeken niet alleen goedkoper konden worden geproduceerd, maar door verspreiding via onder meer de in 1905 opgerichte eerste profane Nederlandse boekenclub, Wereldbibliotheek: Maatschappij voor goede en goedkope lectuur. Hoe precies de interactie tussen de verschillende ontwikkelingen is geweest, laat zich moeilijk vaststellen: duidelijk is dat de combinatie van diverse factoren tot een toenemende democratisering van het lezen leidde. Hierbij moet echter steeds bedacht worden, dat ondanks een algehele geletterdheid anno 1910 de mate van feitelijke deelname aan de leescultuur nog sterk afhankelijk bleef van factoren als opleiding, geloof, sekse, inkomen en woonplaats. Grote delen van de bevolking namen anno 1910, om wat voor reden dan ook, niet of nauwelijks deel aan de leescultuur. auteur: B.P.M. Dongelmans |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|