|
|||||||||||||||||||||
|
4.3.6: 1830 - 1910 - Handelsvormen/betalingDe in de achttiende eeuw ingezette veranderingen in de handelscontacten tussen uitgevers en boekhandelaars kregen in de negentiende eeuw definitief hun beslag. De ruilhandel ging voorgoed plaatsmaken voor de commissiehandel, waarbij het niet-verkochte commissiegoed door de boekhandelaar kosteloos naar de uitgever werd teruggestuurd en het verkochte commissiegoed voor het einde van het jaar door de uitgever bij de boekhandelaar in rekening werd gebracht. Aan het begin van de negentiende eeuw werd commissiegoed in plaats van betaald ook wel geruild tegen (eigen) commissiegoed, waarmee een (deel van de) rekening werd vereffend. De uitgevers probeerden hun commissiegoed niet aan maar via de gevestigde boekhandelaars (enkele namen: Voor uitgevers was de commissiehandel enerzijds aantrekkelijk omdat hun uitgaven in veel meer boekhandels te koop werden aangeboden, anderzijds was er het risico aan verbonden dat het commissiegoed niet, te laat, of beduimeld werd teruggestuurd. Sedert 1834 ondernam de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (tegenwoordig: KVB) verscheidene pogingen om boekhandelaars die hun commissiegoed niet op tijd terugstuurden buiten correspondentie te stellen - alle zonder succes. In 1874 werd vervolgens het Bestelhuis van den Nederlandschen Boekhandel (het latere Centraal Boekhuis) opgericht met het doel de commissiehandel centraal te organiseren. Een jaar later werden ook de committenten van de hiermee concurrerende firma Schalekamp, Van de Grampel & Co. overgenomen. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam het kopen op rekening in gebruik, het voor eigen risico bestellen van titels door de boekhandelaar. De uitgevers lokten boekhandelaars met kortingen om zoveel mogelijk op rekening te bestellen. Van nieuw te verschijnen werken verstuurden uitgevers intekenlijsten of prospectussen aan boekhandelaars ten einde hen tot bestellen aan te zetten; bij voorintekening gaf de uitgever vaak korting. Ook werden boekhandelaars tot grote bestellingen verleid met 'premiĆ«n' en was er het rabat; aan het einde van de negentiende eeuw bedroeg deze boekhandelskorting voor gewone en nieuwe uitgaven 20%. Toen het in 1861 tot een geschil kwam tussen de boekhandelaars over de kortingen die aan schoolboekenkopers werden verstrekt, stelde de Vereeniging een vaste korting van 10% in op schoolgoed. Uitgevers en boekhandelaars betaalden hun leveranciers met wissels of contant geld, op fondsveilingen werd contant afgerekend. Aan het einde van het kalenderjaar werden de rekeningen opgemaakt, die meestal aan het begin van het nieuwe jaar werden voldaan. Uitgevers en boekhandelaars troffen elkaar tevens op de jaarlijkse Buchmesse te Leipzig om af te rekenen en handel te drijven. Als gevolg van de mechanisatie van het boekenbedrijf enerzijds en een uitbreiding van het lezerspubliek anderzijds, daalde de particuliere verkoopprijs in de negentiende eeuw enorm. Was de gangbare prijs voor een roman aan het begin van de negentiende eeuw nog rond deƒ 4,- (circa € 1,80) - een arbeider verdiende gemiddeld ƒ 6,- (circa € 2,70) per week -, aan het einde van de eeuw lagen veel boeken voor minder dan ƒ 2,- (circa € 0,90) in de boekwinkel. De prijzen van volksuitgaven en literaire series illustreren deze daling in het bijzonder, maar ook andere genres werden goedkoper. De afschaffing van het dagbladzegel in 1869 bracht bij de periodieken een nog verdere prijsverlaging tot stand. De vaste boekenprijs bleef in deze periode gehandhaafd. auteur: Chantal Keijsper |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|