1.2.6: 1460 - 1585 - Gilden


Tot de vorming van zelfstandige gilden van drukkers en boekverkopers is het in de periode tot 1585 nergens gekomen. Het aantal vertegenwoordigers van deze beroepsgroep per stad was daarvoor niet toereikend. In plaats daarvan sloten de beoefenaars van het boekenvak zich gewoonlijk bij een bestaand gilde aan, meestal dat van de kunstenaars. Ook op deze regel zijn er overigens uitzonderingen. De belangrijke drukkersstad Deventer kende in de zestiende eeuw geen kunstenaarsgilde. In Utrecht waren de gilden een belangrijke politieke factor. Iedere poorter moest er bij een van de gilden aangesloten zijn, die daardoor vaak een bonte mengeling van beroepsgroepen verenigden. De drukkers waren evenals diverse soorten kunstenaars ingedeeld in het zadelmakersgilde. In 's-Hertogenbosch treffen we de boekverkopers en drukkers aan in het kramersgilde: hier lag de nadruk blijkbaar op hun commerciële optreden. Als leden van een Sint- Lucasgilde van kunstenaars treffen we 'prenters' aan in Amsterdam (1579), Gouda (1487 en 1540), Den Haag (1569), Haarlem (na 1514), Kampen (boekbinders in 1525, boekdrukkers in 1590) en Zwolle (1537). In een stad als Gouda was lidmaatschap van het gilde een voorwaarde voor meesters om hun beroep te kunnen uitoefenen, terwijl ook knechten die zelfstandig optraden een bedrag aan het gilde moesten betalen. In Delft kan een dergelijke verplichting ook hebben gegolden, maar zeker is dit niet, want in de rekeningen van het Sint-Lucasgilde, die vanaf 1537 bewaard zijn, komen slechts de namen van twee boekverkopers voor.

Aan gilden schrijft men gewoonlijk een regulerende functie toe, maar in de periode tot 1585 is hun betekenis voor het boekenvak in dit opzicht niet groot geweest. De toelating tot het vak was, gegeven de potentieel subversieve rol die boeken konden spelen, een zaak van de centrale overheid, die daartoe vanaf 1546 octrooien verleende. Alleen in Antwerpen werden de drukkers in 1557 van hogerhand verplicht zich bij het Sint-Lucasgilde te melden. In de Noordelijke Nederlanden is van een dergelijke controlerende taak van het gilde niets bekend. Ook voor de regulering van de boekproductie in economisch opzicht was het belang van de gilden gering. Voor de bescherming van titels werden sinds 1512 door de centrale overheid octrooien verleend. Daarnaast werkte een systeem van gentlemen's agreements om elkaars titels niet na te drukken. Standaardisatie van het product had uit de aard der zaak in het boekenvak geen betekenis. Op het vlak van kwaliteitsbewaking hebben de gilden zich geen rol aangemeten: er zijn althans geen meesterproeven bekend. Wel komen bijvoorbeeld in het Goudse reglement van 1540 bepalingen voor, die voor alle leden van het Sint-Lucasgilde, dus ook voor de 'prenters', de arbeidsrechtelijke verhoudingen tussen meesters en knechts omschrijven.

De betekenis van het lidmaatschap van een gilde lag daarom voor de drukkers en boekverkopers vooral op het sociale en religieuze vlak. De broeders van het gilde verzorgden voor elkaar de uitvaarten en woonden die bij, onderhielden een altaar in de parochiekerk waar memorie- en broederschapsmissen werden gevierd, en gaven in groepsverband acte de présence bij belangrijke openbare plechtigheden zoals processies en blijde inkomsten. Deze functie van het gilde zal - nog even afgezien van het verplichte karakter - voor laatmiddeleeuwse mensen voldoende motivatie hebben opgeleverd om de entree- en andere gelden te betalen.


auteur: K. Goudriaan
 
 


Gilden