De onderlinge samenwerking in de boekenwereld speelde zich af tussen de polen van internationale contacten en lokale belangenbehartiging. Van de vroegste Nederlandse drukkers werkten sommigen eerst elders voordat zij zich weer hier te lande vestigden, maar ook zetten buitenlanders hier een drukkerij op. Daar de oplagen vaak niet in de onmiddellijke omgeving verkocht konden worden, maakte men voor de distributie gebruik van elders opgedane contacten of van bestaande handelskanalen. Men ontmoette elkaar op jaarmarkten en vanaf de zestiende eeuw steeds meer op de Buchmesse te Frankfurt. Plaatselijk sloot men zich aaneen in het gildenverband, dat vooral diende om de toegang van derden tot het boekenvak te bemoeilijken. Met dat oogmerk zocht men de huwelijkspartners bij voorkeur binnen het gilde.
Bij de boekproductie speelde de samenwerking zich hoofdzakelijk af binnen deze netwerken. Aanvankelijk waren het de investeringen voor het inrichten van een drukkerij die de zakenpartners bij elkaar brachten. In de drukkerij van Ketelaer en De Leempt te Utrecht (1473-1474) vertegenwoordigde de eerstgenoemde het kapitaal. De Leempt was een drukker, die, zoals meer van zijn vakbroeders, een mobiel bestaan leidde en voor verschillende opdrachtgevers werkte. De samenwerking tussen Dirk Martens en Johan van Westfalen, die tezelfdertijd in Aalst een bedrijf startten, rustte eveneens op een financiƫle basis.
Later was in Delft een groepje drukkers actief (Van der Meer, Yemantszoon, Snellaert, Eckert van Homberch) waarin men onderling diensten en materialen uitwisselde of doorgaf. Maar ook kon de samenwerking grotere afstanden overbruggen. Na zijn verhuizing naar Antwerpen in 1484 liet Gheraert Leeu zijn belangen in het Noorden behartigen door diverse relaties, onder wie zijn broer Claes Leeu, Jacop Bellaert in Haarlem en Peter van Os van Breda in Zwolle. We vinden bij deze drukkers lettertypen en houtsneden die ook door Leeu zijn gebruikt en die in bepaalde gevallen door hem zijn uitgeleend. Vooral het uitlenen van houtsneden kwam vaker voor, ook in de zestiende eeuw. Bij gebrek aan materiaal moest de samenwerking wel eens ver gezocht worden. Zo werd rond 1500 het liturgisch drukwerk voor Nederlands gebruik uitbesteed aan Parijse drukkers die het vereiste materiaal bezaten voor dit gespecialiseerde werk.
Al gauw was het vooral de financiering van een uitgave die collega's uit het boekenvak tot samenwerking bracht. Zo ontwikkelde zich het specialisme van de uitgever die zelf geen drukwerk produceert. In het Noorden is Bartholomaeus Jacobszoon (Amsterdam 1530-1544) een voorbeeld van een niet-drukkende uitgever. Jan van Ghelen in Antwerpen was een van de drukkers die voor hem werkte. Een uitgever die zeer veel door anderen liet drukken was Joannes Steelsius (Antwerpen circa 1533-1562), die een hele rij stadgenoten voor zich heeft laten werken. Een groeiend aantal drukkers legde zich toe op de productie van drukwerk voor rekening van collega's. Adriaen van Berghen, die vanaf 1500 in Antwerpen werkte, kreeg niet alleen opdrachten uit zijn eigen woonplaats, maar ook uit Valenciennes, Doornik en Reichenau. Ook de gedeelde financiering van drukwerk door een aantal uitgevers kwam voor.
Christoffel Plantijn, die in 1555 op het toneel verscheen, maakte, als bedreven zakenman, gebruik van alle genoemde vormen van samenwerking, die intussen gemeengoed geworden waren.