1.2.4: 1460 - 1585 - Kopij, zetten, drukken (drukpersen, drukinkt) en correctie


Hoewel een boek dat ons uit de vroege periode overgeleverd is zelden in detail laat weten hoe het tot stand is gekomen, is het toch mogelijk hierin een aantal fasen te onderscheiden. Voor het begrijpen van het ontstaan van de tekst zoals die in het boek gedrukt werd, is het van belang voor ogen te houden dat zolang het boek in aanbouw was, de structurele onderdelen (pagina's, vormen, katernen) maar weinig te maken hadden met de structuur van de tekst zoals die na voltooiing door de lezer gelezen zou worden. Wij volgen hier het proces stap voor stap.

1. De drukker-uitgever had een tekst (handschrift of druk) ter beschikking, in eigendom of geleend. Zo nodig waren tekstcorrecties aangebracht door een corrector. Voor de zetter aan het werk kon gaan, moesten verschillende beslissingen genomen worden: voor wie het werk bestemd was, hoe het eruit zou zien, het formaat. Op grond daarvan werd een ruwe schatting gemaakt van het totale aantal pagina's, en hoe de pagina's te verdelen in katernen. Vervolgens moest op de kopij veel nauwkeuriger de lengte van iedere toekomstige pagina uitgeteld worden (meestal door regels te tellen); in de kopij werd daarbij aangegeven welke plaats in het katern die pagina zou innemen. Dit konden discrete tekentjes zijn, als de kopij op zichzelf waardevol was of aan iemand anders toebehoorde, of er werden duidelijke letters en cijfers aangebracht. Soms kunnen wij daaruit afleiden dat een nog bestaande bron gekopieerd werd speciaal voor gebruik in de zetterij.

2. In de zetterij werd de aldus bewerkte kopij geplaatst in een standaard, het visorium. De zetter stond aan zijn zetkasten, verdeeld in onderkast en bovenkast (met de kapitalen) waaruit hij de losse letters nam en tot regels tekst vormde in zijn zethaak. Na enkele regels werd het zetsel in een galei geschoven, waarin de pagina opgebouwd werd. De zetter trachtte zijn pagina te voltooien door uit te komen op het punt dat in de tekst van de kopij aangegeven was. Wanneer hij echter ervan afweek, kon hij vaak met een eigen tekentje aangeven waar precies hij de pagina had beëindigd. Hij kon ook lengte aanpassen door uitvullen van tekst met spaties, door spelling te variëren (kortere of langere vormen) en zelfs soms door tekst aan te passen (iets weglaten of toevoegen). De taak van de zetter was in deze tijd geenszins louter mechanisch en hij kon naar eigen inzicht en voorkeur het vocabulaire of de spelling van een tekst aanpassen voor de eigentijdse lezers.

In de periode 1450-1585 maakten beperkingen in lettervoorraad het over het algemeen niet mogelijk voor zetters om te werken in de volgorde van de tekst (seriatim). Dat zou betekend hebben dat ten minste de eerste helft van een katern plus één pagina tegelijkertijd in het lood moest staan. Plantijn, met een rijke lettervoorraad, was hierop waarschijnlijk een uitzondering. Zetten vond in deze tijd vrijwel zonder uitzondering plaats 'per vorm', dat wil zeggen men voltooide de pagina's die tegelijkertijd op de pers gelegd moesten worden (gecombineerd in vormen), bijvoorbeeld de eerste en laatste pagina van een katern, vervolgens de tweede en een na laatste, et cetera. Dit bepaalde op welke plaatsen het voor de zetter noodzakelijk was om uit te komen op de voorberekening.

3. Wanneer een pagina volooid was in de galei, werd hij stevig opgebonden met dun touw dat een aantal keren om het zetsel geslagen werd. Daarvan kon een proef getrokken worden voor de corrector. Deze kon zetfouten aangeven, die dan door een zetter gecorrigeerd moesten worden. Zetfouten konden het gevolg zijn van verkeerd lezen van de kopij, het konden ook grijpfouten zijn, of distributiefouten. De zeer zeldzame drukproeven uit de vroege periode laten zien dat correctietekens gebruikt werden die nu nog herkenbaar zijn. Het kon ook voorkomen dat zetfouten ontdekt werden in een latere fase, tijdens het afdrukken van de vorm. In zulke gevallen kon een correctie aangebracht worden in de vorm op de pers, nadat al een aantal vellen met de zetfouten afgedrukt was. Tijdens het drukken kon het bewerken met de inktbal soms een letter losmaken en uit het zetsel trekken, en soms kon beschadiging ontstaan door ongelijkmatige druk van de degel. Correctie op de pers en reparaties van beschadigingen resulteren in variante staten van het afgedrukte vel. Vergelijking van exemplaren van een zelfde druk, of het bestuderen van een gedrukte tekst naast de bron die als kopij gediend had, kan ons soms dicht bij het moment in de drukkerij brengen waarin een druk tot stand kwam.

4. De voltooide pagina's werden vervolgens ingesloten in een vorm, in de combinatie waarin zij afgedrukt moesten worden. De vorm bestond uit een houten (later ijzeren) raam, waarin de pagina's stevig opgekooid werden en vastgezet met houten wiggen. De combinatie van pagina's hing af van het formaat van het boek, dat wil zeggen van het aantal keren dat het gehele vel gevouwen moest worden. In een folioformaat (één keer vouwen) is de combinatie eenvoudig: twee pagina's in een vorm, in een kwarto (twee keer vouwen) vier pagina's. Hoe kleiner het boek, hoe vaker het vel gevouwen werd, hoe meer pagina's per vorm en hoe ingewikkelder het insluitschema. Handboeken voor zetters en drukkers geven de verschillende insluitschema's uitgebreid aan. In vroege drukken is menige fout in het insluiten te ontdekken.

5. De ingesloten vorm werd nu op de drukpers gelegd. De drukpers was gebouwd van hout en bestond uit het stenen of marmeren bed van de pers, de degel, de beweegbare wagen die het mogelijk maakte het zetsel te inkten en er papier op te leggen voor elke afdruk, en, met een scharnierwerking eraan bevestigd, het timpaan en het frisket. De beweegbare wagen werd voor het eerst gebruikt in Rome omstreeks 1472, en in de Nederlanden ingevoerd rond 1480. Hierdoor werd het mogelijk een heel vel in twee trekken af te drukken. Daarvoor werkte men met een simpeler pers waarop slechts een half vel tegelijkertijd kon worden afgedrukt. Dit betekende dat de vormen de helft van het aantal pagina's hadden vergeleken met die voor de pers met bewegende wagen. Voor kwartoformaat gebruikte men halve vellen.

6. Op het bed van de drukpers werd de vorm gelijkmatig geïnkt met twee grote, met paardenhaar gevulde inktballen die voor iedere afdruk op de inkttafel ingewreven werden met inkt. Het te bedrukken vel papier (of perkament), dat van tevoren enigszins bevochtigd was, werd op het timpaan gelegd, waar puncturen zorgden dat het nauwkeurig geplaatst werd. Over het timpaan werd met een scharnier een licht raam, het frisket, geklapt, en dit geheel werd overgeklapt op de geïnkte vorm. Met de wagen werd de vorm onder de degel geschoven. De degel werd omlaag gebracht door middel van een boom die in verbinding stond met een schroefmechanisme, en de afdruk werd gemaakt. De gehele oplage, vel voor vel, werd op deze wijze voor de schoondruk afgedrukt. De vellen werden opgehangen om enigszins te drogen, waarna vervolgens het procédé herhaald werd voor de andere kant van het vel, de weerdruk. De puncturen zorgden ervoor dat de pagina's van schoondruk en weerdruk op elkaar pasten, met een nauwkeurig register.

Gutenbergs uitvinding betrof niet alleen die van de losse letter, maar ook die van de drukinkt. Schrijfinkt was gebaseerd op water en kon niet gebruikt worden op metalen letter. Drukinkt was samengesteld uit vernissen die op olie gebaseerd waren en pigmenten, waaronder roet voor zwarte inkt, en kwiksulfide voor rode inkt. De fabricage van inkt was een specialisme van inkthandelaars en het was vaak moeilijk voor drukkers om aan inkt van goede kwaliteit te komen.

7. Na het afdrukken werden de vellen opgehangen, om het papier, dat immers ingevocht was, te laten drogen. Er zijn aanwijzingen dat bij de drukkers de afgedrukte vellen in het magazijn bewaard werden zoals zij van de pers gekomen waren, in ieder geval tot het gehele boek voltooid was. Pas als ze verhandeld werden, werden de vellen gesorteerd om exemplaren van boeken te vormen. Hierop bestaan echter ook weer uitzonderingen.

8. Nadat het totaal aantal afdrukken (de oplage) van een vorm was voltooid, werd de vorm gewassen om de sporen van inkt te verwijderen. Daarna werden de pagina's losgemaakt. Het zetsel werd vervolgens gedistribueerd, dat wil zeggen, de letters werden teruggeplaatst in de vakjes van de zetkast. Hierbij werden soms fouten gemaakt die dan later leidden tot zetfouten, wanneer de letter weer gebruikt werd. Als meer dan één letterfonds gebruikt werd, konden ook fouten gemaakt worden in het sorteren van de fondsen, met gevolgen die zichtbaar zijn in latere drukken.


auteur: L. Hellinga
 
 


Kopij, zetten, drukken (drukpersen, drukinkt) en correctie