|
|||||||||||||||||||||
|
4.2.4: 1830 - 1910 - Kopij, zetten, drukken (drukpersen, drukinkt) en correctieDe technieken van zetten en drukken in deze periode zijn in enkele handleidingen voor de vakman beschreven. Naast enkele correctiehandleidingen en formaatboekjes, kennen we uit 1844 het eerste gedrukte Nederlandse drukkershandboek, van de hand van Deze technische bronnen - tezamen met bewaarde instrumenten en de materiƫle studie van de boeken zelf - tonen de grote veranderingen die in het zetten en drukken in de periode 1830-1910 plaatsvonden. Hoewel de essentiƫle handelingen gelijk bleven (zetten van loden letters, insluiten in een vorm, inkten, drukken door papier met kracht op de vorm te brengen), nemen we een mechanisatie in het vak waar, die evenals de algehele industrialisatie in Nederland in vergelijking met het buitenland pas laat op gang kwam: pas na circa 1855 begon die mechanisatie door te dringen, om pas na ongeveer 1880 min of meer algemeen te worden. Een probleem bij het zetten bleef in zo goed als de gehele periode het gebrek aan letter, waardoor werken met staand zetsel bijna niet mogelijk was, zodat elke herdruk nog steeds opnieuw gezet moest worden. De stereotypie voorkwam dit laatste wel, maar deze nam hier niet zo'n vlucht als in de Angelsaksische wereld. De zetmachines die werkten met bestaande gegoten letters (uitgevonden omstreeks 1840), bleven ook hier een curiositeit, maar de 'hete' zetmachines die in de tweede helft van de jaren tachtig in de Verenigde Staten werden uitgevonden (linotype en monotype), waren succesvol: ze zetten geen bestaande letters maar matrijzen waarmee vervolgens in de machine letters gegoten werden. Ze voorkwamen zo het lettergebrek; ze werkten sneller, ook doordat het distribueren overbodig werd: als er geen herdruk meer nodig was, werd het zetsel omgesmolten. Zette een handzetter circa negenhonderd tekens per uur, de zetmachines kwamen tot vijfduizend tekens per uur. De eerste van deze machines (een linotype) werd in 1894 bij Drukproeven werden meestal van nog niet opgemaakt zetsel getrokken (strokenproeven). De correctie werd ofwel door een corrector in de drukkerij, ofwel door de uitgever verricht. De auteur kon aanvankelijk alleen corrigeren als hij vlak bij de drukkerij verbleef (het zetsel moest immers snel rouleren); alleen grotere drukkerijen konden drukproeven verzenden maar ook dan moest de correctie spoedig teruggezonden worden. Pas met de komst van de zetmachine kon het hele boek tegelijk in proef verzonden en gelezen worden. Het industrialisatieproces bracht mee dat perscorrecties en cancels nauwelijks meer werden toegepast. De mechanisatie van het drukken liep voor op die van het zetten. De houten drukpersen waren tot ongeveer 1855 nog algemeen in gebruik, maar nog voordat ze door de ijzeren handpersen (Stanhope, Columbia, Albion) vervangen konden worden, kwam de snelpers, waarbij een cilinder over de vlakke vorm rolt. Deze werd weliswaar omstreeks 1830 ingevoerd en was rond 1855 enigszins bekend, maar vond pas na circa 1880 een algemene verbreiding. Was de productiesnelheid van de houten en ijzeren handpers ongeveer 100-125 vellen per uur, de eerste snelpersen produceerden 500 vellen per uur, terwijl volgende generaties snelpersen tot het dubbele en meer kwamen. Aandrijving door een stoommachine maakte de productie nog sneller en goedkoper. Voor het drukken van kranten werd de rotatiepers ontwikkeld, die na 1910 succesvol werd. Voor het kleindrukwerk (handelsdrukwerk en dergelijke) werd na het midden van de negentiende eeuw in de Verenigde Staten een apart type pers ontwikkeld, de degelpers. Spoedig in ons land ingevoerd, bleef de degelpers tot diep in de twintigste eeuw voor het kleindrukwerk in gebruik. De inkting werd niet meer door inktballen verricht maar door de inktrol, zowel bij de ijzeren handpers (met de hand) als bij de degelpers en alle typen snelpersen (geautomatiseerd). De inkt zelf werd tot circa 1850, toen de fabrieksinkt opkwam, door de drukkers zelf gemaakt. auteur: F.A. Janssen |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|