|
|||||||||||||||||||||
|
5.2.4: 1910 - heden - Kopij, zetten, drukken (drukpersen, drukinkt) en correctieOverzien we de ontwikkeling van de productietechniek in deze periode, dan moeten we onderscheid maken tussen kranten, tijdschriften en boeken. Kranten werden tot in de jaren zestig vervaardigd in hoogdruk. De tekst werd gezet met de linotype, van foto's werden autotypieën gemaakt, en het geheel werd gedrukt op de rotatiepers. Midden jaren zestig begon de overgang naar het fotografisch zetten. Deze methode was midden jaren zeventig vrijwel algemeen bij de grote krantendrukkerijen. Vanaf eind jaren zeventig werd deze techniek alweer vervangen door computers, waarmee de teksten van de journalisten, samen met foto's en andere illustraties, op het scherm werden bewerkt tot krantenpagina's, die direct konden worden omgezet in een drukvorm. Deze overgang werd in de jaren negentig voltooid. Het trotse ambacht van de krantenzetter was daarmee verdwenen. Het drukken van kranten geschiedde vanaf de jaren zeventig steeds meer op offset-rotatiepersen. Een deel van de geïllustreerde tijdschriften werd tot aan de Tweede Wereldoorlog in hoogdruk gemaakt, waarbij voor de afbeeldingen lijnclichés en autotypieën werden gebruikt. Vanaf de oprichting van de Rotogravuremaatschappij in 1913 werd echter een toenemend aantal bladen in rotogravure gemaakt. Vanaf ongeveer 1960 voerden steeds meer drukkerijen offsetpersen en fotozetmachines in, in eerste instantie voor de glossy bladen, omdat kleurenfoto's in deze techniek beter tot hun recht kwamen. Na 1970 werden vrijwel alle bladen in offset gedrukt. De grote voordelen van dit procédé waren dat de bimetalen drukvorm direct om de cilinder kon worden gespannen en dat men op veel meer verschillende soorten papier kon drukken. Ook bij de vervaardiging van boeken gingen steeds meer drukkers vanaf de jaren zestig over op offset en, wat later, op fotozetten en zetten met behulp van de computer, het digitaal of elektronisch zetten. Steeds vaker werd dit werk uitbesteed aan daarin gespecialiseerde bedrijven, net als het maken van clichés voor de illustraties. Omdat deze methoden veel goedkoper waren, konden de winstmarges van de uitgeverijen toenemen. In de jaren vijftig begon de opmars van de pocket en de paperback, waardoor het boek meer dan ooit een goedkoop massaproduct werd. Dat was te danken aan het door de Duitser Lumbeck uitgevonden procédé voor het lijmen van de afgesneden bladen van een boek, hetgeen machinaal aan het eind van het drukproces kon geschieden. Daardoor werd het kostbare naaien van de katernen overbodig. De ontwikkeling van de druktechniek laat dus vanaf ongeveer 1960 een afnemende verscheidenheid aan technische procédés zien: offset is de vrijwel algemene druktechniek geworden en de bewerking van tekst en beeld tot een drukvorm geschiedt steeds meer met de computer, waarin tal van grafische vaardigheden zijn geïncorporeerd. auteur: D. van Lente |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|