|
|||||||||||||||||||||
|
3.2.4: 1725 - 1830 - Kopij, zetten, drukken (drukpersen, drukinkt), en correctieDe beschrijving van het zetten en drukken in het encyclopedische werk Algemeen kunstwoorden-boek der wetenschappen van J. Hubner, bewerkt door Wat deze teksten ons vertellen en wat we weten uit de studie van de boeken, wijkt nauwelijks af van de technieken van het zetten en drukken in de periode 1585-1725. Van de belangrijke typografisch-technische vernieuwingen die in de Franse tijd in Engeland en Frankrijk optraden bereikte slechts een enkele ons land; eigen bijdragen aan vernieuwingen ontbreken geheel. Wat betreft het zetten zijn de veranderingen minimaal. Gegoten interlinies en formaatwit gingen de houten vervangen en zorgden voor een zuiverder ingeslagen vorm. Een corrector als specialistisch medewerker zien we zelden: meestal verzorgde de patroon of de meesterknecht de correctie. Een enkel maal was er sprake van taakverdeling binnen de zetterij: een opmaker maakte van door zetters gemaakte stukken zetsel pagina's en vormen. Nieuw was de stereotypie, een middel om het tekort aan letter te ondervangen en op een eenvoudige wijze herdrukken mogelijk te maken. Dit procédé is in de achttiende eeuw enkele malen uitgevonden (het eerst waarschijnlijk te Leiden in het begin van deze eeuw), maar het werd pas omstreeks 1820 in ruimere mate toegepast nadat succesvolle procédés ontworpen waren. Voor het drukken werd in deze periode de houten drukpers met de zogenaamde Blaeu-kraag algemeen gebruikt (uitvoerig beschreven door Wardenaar). Elke zijde van een vel kwam nog steeds tweemaal onder de degel (twee teugen voor de beide helften van de vorm). Pogingen aan het einde van de achttiende eeuw om tot een eenteugpers te komen door de degel even groot als de vorm te maken (in Frankrijk), of de drukkracht te verhogen en regelbaar te maken (in Engeland) vonden hier pas circa 1820 gehoor (bij auteur: F.A. Janssen |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|