3.2.4: 1725 - 1830 - Kopij, zetten, drukken (drukpersen, drukinkt), en correctie


De beschrijving van het zetten en drukken in het encyclopedische werk Algemeen kunstwoorden-boek der wetenschappen van J. Hubner, bewerkt door A.H. Westerhovius (1734, lemma 'Drukkery') was geen handleiding voor vaklui. Deze beschrijving is verschillende malen, al of niet bewerkt, herdrukt, en is in 1822 nog als basis gebruikt in het alleen in handschrift overgeleverd formaatboek van J.C. Zweijgardt. Wel verschenen er enkele correctiehandleidingen in druk, waarvan de belangrijkste De nieuwe corrector uit 1819 is. Een drukkershandboek is in deze periode niet gedrukt, wel is een handschrift uit 1801 van een dergelijk vakboek bewaard van de hand van David Wardenaar, dat onze belangrijkste bron vormt.

Wat deze teksten ons vertellen en wat we weten uit de studie van de boeken, wijkt nauwelijks af van de technieken van het zetten en drukken in de periode 1585-1725. Van de belangrijke typografisch-technische vernieuwingen die in de Franse tijd in Engeland en Frankrijk optraden bereikte slechts een enkele ons land; eigen bijdragen aan vernieuwingen ontbreken geheel.

Wat betreft het zetten zijn de veranderingen minimaal. Gegoten interlinies en formaatwit gingen de houten vervangen en zorgden voor een zuiverder ingeslagen vorm. Een corrector als specialistisch medewerker zien we zelden: meestal verzorgde de patroon of de meesterknecht de correctie. Een enkel maal was er sprake van taakverdeling binnen de zetterij: een opmaker maakte van door zetters gemaakte stukken zetsel pagina's en vormen. Nieuw was de stereotypie, een middel om het tekort aan letter te ondervangen en op een eenvoudige wijze herdrukken mogelijk te maken. Dit procédé is in de achttiende eeuw enkele malen uitgevonden (het eerst waarschijnlijk te Leiden in het begin van deze eeuw), maar het werd pas omstreeks 1820 in ruimere mate toegepast nadat succesvolle procédés ontworpen waren.

Voor het drukken werd in deze periode de houten drukpers met de zogenaamde Blaeu-kraag algemeen gebruikt (uitvoerig beschreven door Wardenaar). Elke zijde van een vel kwam nog steeds tweemaal onder de degel (twee teugen voor de beide helften van de vorm). Pogingen aan het einde van de achttiende eeuw om tot een eenteugpers te komen door de degel even groot als de vorm te maken (in Frankrijk), of de drukkracht te verhogen en regelbaar te maken (in Engeland) vonden hier pas circa 1820 gehoor (bij Enschedé in Haarlem). Ook de in Engeland vanaf circa 1805 geproduceerde ijzeren handpersen - de succesvolle opvolgers van de houten pers (één teug, grote en regelbare drukkracht) - vonden hier pas na ongeveer 1820 enige ingang, het eerst bij Enschedé. Hetzelfde geldt voor de snelpers (cilinderpers), vanaf circa 1815 in Engeland en wat later ook in Duitsland en Frankrijk gebouwd: vanaf circa 1830 werden er enkele in Nederland geplaatst, de eerste alweer bij Enschedé. Tot diep in de eeuw bleef echter de houten pers regel. Tegelijk met de ijzeren pers en met de snelpers vond de inktrol ingang, omstreeks 1815 zowel in Engeland als in Frankrijk uitgevonden, die een snelle en regelmatige inkting bewerkstelligde.


auteur: F.A. Janssen
 
 


Kopij, zetten, drukken (drukpersen, drukinkt), en correctie