1.2.3: 1460 - 1585 - Relatie uitgever-auteur


De vijftiende-eeuwse drukkers-uitgevers stelden nauwelijks belang in het onderhouden van betrekkingen met (potentiële) auteurs. De drukkunst stelde een groter publiek in staat veelgevraagde teksten onder handbereik te hebben dan ooit met handschriften mogelijk was geweest. De uitgevers speelden hierop in en brachten aanvankelijk vooral oude titels uit, met name klassieke teksten, waardoor er nauwelijks auteurs waren om een relatie mee te onderhouden. Tussen 1470 en 1480 raakte de markt overvoerd met deze 'veilige' titels en werd het zaak nieuwe titels van de persen te laten komen.

In deze jaren werden de eerste Nederlandse drukkers actief van wie wij de naam kennen. Wij zien hen mede een accent leggen bij eerste drukken en minder bekende werken. Het uitbrengen hiervan vergde een inspanning waarvoor specialisten aangetrokken moesten worden: geleerden die de juiste teksten konden aandragen om deze vervolgens voor de uitgave gereed te maken en eventueel tijdens de druk correcties aan te brengen. Wellicht was de humanist Willem Hees op deze manier actief voor Ketelaer en De Leempt te Utrecht. Zo deed de auteur vooral in de hoedanigheid van redacteur of corrector zijn entree in de uitgeverswereld. In de zestiende eeuw nam het gewicht van deze functies met name in de grotere bedrijven toe. Bij Plantijn namen geleerden als Cornelis Kiliaen en Justus Lipsius zelfs een sleutelpositie in. Veelal echter hadden auteurs geen gelegenheid hun werken te corrigeren, tenzij zij in de buurt van de drukker verbleven. Nog veel zeldzamer zijn de gevallen dat een auteur invloed had op de vormgeving van een boek.

In het algemeen waren voor de drukkers-uitgevers de relaties met de instellingen waaraan auteurs verbonden waren (scholen, universiteiten, kerkelijke instellingen) belangrijker dan de relaties met de auteurs. Op die basis kwam het in steden waar een Latijnse school gevestigd was tot samenwerking tussen de geleerde schoolmeesters en de drukkers van de schoolboeken. In Deventer woonde de rector Alexander Hegius zelfs in bij de drukker Richard Pafraet.

Men mag de vergoeding die auteurs in de zestiende eeuw incidenteel ontvingen - enkele exemplaren van het boek en soms een geldbedrag - niet gelijkstellen met het moderne honorarium, waarbij het begrip 'intellectueel eigendom' een rol speelt. Het huidige copyright, dat op dit begrip is gebaseerd, bestond nog niet. De eerste auteurs die voor de publicatie van een eigen tekst rechtstreeks contact hadden met een drukker-uitgever, konden dus geen rechten ontlenen aan hun prestatie. Zij konden immers evenmin alleenrecht uitoefenen op het afschrijven van hun manuscripten, die door iedereen naar believen gekopieerd konden worden. Wel konden zij terugvallen op het systeem van het mecenaat, waarbij een opdracht aan een begunstiger in het voorwerk van het boek uitzicht bood op een financiële tegemoetkoming. De auteurs vonden dit eervoller dan hun manuscripten aan een drukker te verkopen.

Op termijn zou de opkomst van de drukkunst bijdragen aan een fundamentele wijziging van de positie van de auteur. In de zestiende eeuw veranderde er echter nog maar weinig. Gewilde auteurs konden een royale hoeveelheid presentexemplaren bedingen waarmee zij hun begunstigers konden benaderen. Was een auteur minder bekend, dan kon hij daarentegen geconfronteerd worden met een verzoek om een deel van de oplage tegen betaling af te nemen. Pas na het midden van de zestiende eeuw werd de positie van de auteur geleidelijk wat sterker.


auteur: W. Heijting
 
 


Relatie uitgever-auteur