2.2.3: 1585 - 1725 - Relatie uitgever-auteur


Over de verhouding uitgever-auteur is in individuele gevallen wel wat bekend, maar wie gewoonlijk de typografische vormgeving bepaalde (welk papier, welk formaat, welke letter, hoeveel illustraties) is onduidelijk. De vraag of uitgevers formeel of inhoudelijk invloed uitoefenden op de kopij van de auteur, zal dikwijls onbeantwoord blijven, al is in een enkel geval bekend dat een uitgever de spelling van een auteur consequent wijzigde. Hoe de kopij tot stand kwam, is eveneens een vraag die op basis van de weinige kopij die overgeleverd is, niet afdoende beantwoord kan worden: hield de auteur in zijn manuscript al rekening met de typografische vormgeving, of werd van de autograaf een apograaf vervaardigd die als kopij moest dienen?

Hoewel het grote aantal nadrukken op het tegenovergestelde wijst, hadden zeventiende-eeuwse uitgevers niet te klagen over gebrek aan kopij. De Republiek beschikte inmiddels over vijf universiteiten (Leiden, Franeker, Harderwijk, Groningen en Utrecht) als reservoir van potentiƫle auteurs, terwijl daarnaast een groot aantal buitenlandse uitgewekenen hun elders verboden publicaties hier graag in het licht wilde geven. Ook de netwerken van uitgeweken hugenoten waren voor de Nederlandse uitgevers heel interessant.

Er waren dus diverse leveranciers van een veelheid aan teksten. Auteurs werden meestal niet of slecht betaald, hetzij omdat ze met een groot aantal gratis auteursexemplaren de markt bedierven, hetzij omdat ze uit andere bron betaald werden (overheid, mecenas), hetzij omdat ze in deze periode het beneden hun stand achtten om geld aan te nemen voor pennenvruchten. Daarnaast waren er de beter betaalde vertalers, illustratoren (vaak bekende kunstenaars als Romeyn de Hooghe en Jan Luyken) en correctoren, en - toen in de tweede helft van de zeventiende eeuw de krant en het tijdschrift (spectators en geleerdentijdschriften) als nieuw medium opkwamen - de redacteuren en journalisten die ervoor moesten zorgen dat nieuwe afleveringen gevuld werden en op tijd verschenen.

De relatie van uitgevers tot auteurs was een andere dan die tot een vertaler. De laatste werkte vaker in opdracht van een uitgever; de eersten zochten gewoonlijk zelf een uitgever of lieten desnoods op eigen kosten drukken ('voor den autheur' vermeldt de titelpagina dan), al zullen ze zich met name bij gelegenheidsgedichten dikwijls gesteund hebben geweten door een opdrachtgever (een overheid of particulier mecenas). Sommige auteurs hadden een vaste uitgever, of - anders geformuleerd - sommige uitgevers hadden een vaste kring van auteurs om zich heen verzameld en hun uitgeverij fungeerde als een cultureel ontmoetingscentrum waar diverse mensen elkaar troffen. Voorbeelden hiervan zijn onder meer de schilders- en drukkerswerkplaats van de gebroeders Van de Venne in Middelburg en de boekwinkel van Jacob Lescailje in Amsterdam waar toneelauteurs, dichters, vertalers en toneelspelers elkaar ontmoetten.

In de onderhavige periode was er, wat betreft de literaire teksten, een ontwikkeling van collectieve naar individuele productie. Anonieme teksten uit de kring van de rederijkerskamers maakten plaats voor publicaties met de naam van de auteur op de titelpagina. Tevens lijkt het erop dat het vervaardigen van literatuur vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw ook als broodwinning (al dan niet via patronage en mecenaat) meer en meer geaccepteerd werd: er kwam een grotere categorie zogenaamde broodschrijvers. Naarmate er meer uitgevers kwamen, vond ook daar een zekere specialisatie plaats. Naast uitgevers van literatuur waren er die zich toelegden op genres als almanakken, atlassen, reisteksten en religieuze literatuur.

Over de relatie van de belangrijkste renaissanceauteurs tot hun uitgever zijn gegevens voorhanden. Huygens en Vondel bemoeiden zich meer met het eindresultaat dan Hooft; Bredero vond in zijn uitgever, C.L. van der Plasse, een toegewijd editeur. Tot in het laatste stadium van de productie werden vaak nog wijzigingen in de tekst aangebracht. Omdat er nog geen sprake was van auteursrecht treffen we naast duidelijk geautoriseerde teksten ook tal van niet-geautoriseerde publicaties aan, die soms door uitgevers links en rechts bij elkaar geharkt zijn. Met name vroegzeventiende-eeuwse liedbundels zijn vaak samengesteld uit door een uitgever bemachtigde apografen. Uitgevers deinsden er ook niet voor terug om uitgeschreven rollen van toneelspelers in handen te krijgen voor een illegale druk.


auteur: P.J. Verkruijsse
 
 


Relatie uitgever-auteur