1.4.3: 1460 - 1585 - Consumptie - Typen lezerspubliek


De leescultuur in het eerste, laatmiddeleeuwse deel van deze periode werd mede bepaald door een lage alfabetiseringsgraad. Wel was er sinds 1425 een universiteit in Leuven, die geleerden van naam aantrok. Diverse plaatsen hadden een Latijnse school, waarvoor drukkersbedrijven zoals dat van de familie Pafraet te Deventer massa's boeken produceerden. Ook vormde de kloosterbevolking een grote lezersgroep, terwijl men in de kringen van de moderne devotie actief met teksten bezig was. Bij de stedelijke burgerij was het bezit van boeken - van praktische aard, ter stichting of verstrooiing - niet ongebruikelijk. Daar het lezen vaak nog hardop gebeurde, moeten ook de meeluisterende niet-lezers tot het boekenpubliek gerekend worden. De nu gangbare praktijk van het stillezen won echter terrein.

Eigendomsvermeldingen in boeken uit het Goudse fonds van Gheraert Leeu wijzen uit dat de Nederlandse teksten vaker bij vrouwen dan bij mannen terechtkwamen. Deze vrouwen, van wie velen een religieus leven leidden, vormden het grootste publiek voor de omvangrijke devotieliteratuur in de volkstaal. In dit beeld past het lijstje dat de adellijke Maria van Loon in 1500 samenstelde van veertien boeken in haar bezit, met onder andere Dat Faderboech en Der sielen troest. In het milieu van de burgerij - ambtenaren en kooplieden, maar ook geestelijken - las men graag moraliserende verhalen die inspeelden op een zelfstandige lekenvroomheid.

Dit beeld van de laatmiddeleeuwse leescultuur is noodzakelijkerwijs fragmentarisch. Over de lezers uit de tijd van het humanisme en de Reformatie (vanaf 1520) weten we meer. Er zijn talrijke getuigenissen beschikbaar die inzicht geven in het leesgedrag in de kringen van de eerste evangelisch gezinden. Men kwam bijeen op zolders, in herbergen, op schuitjes of in het vrije veld, las elkaar voor uit de alom verkrijgbare boekjes van de nieuwe religie, en besprak het gelezene. Deze leescultuur vertoonde overeenkomsten met die van de moderne devoten, en sloot aan bij die van de rederijkers. De laatstgenoemden versterkten het lezerspubliek in de steden en leverden een bijdrage aan de religieuze vernieuwing.

Ondertussen werd het boekenklimaat in toenemende mate bepaald door de humanisten. Deze leverden de drukkers de kopij voor tekstuitgaven van kerkvaders, klassieke auteurs en middeleeuwse auteurs, en waren, naast de geestelijke instellingen, daarvan zelf de grootste afnemers. Tezamen vormden het humanisme en de Reformatie in de loop van de zestiende eeuw de voedingsbodem voor een bestand van ontwikkelde lezers ook onder niet-geestelijken. Een weerspiegeling van de literatuurbehoefte in deze kringen biedt de productie van de Officina Plantiniana, waarvan 70% bestaat uit werken op het gebied van humanisme en godsdienst. De studenten en hoogleraren die vanaf 1575 de Leidse universiteit bevolkten, behoorden tot dit lezerspubliek.

Tot diep in de zestiende eeuw bleek er belangstelling te bestaan voor de verhalende lectuur uit de Middeleeuwen. Deze werd verder naar de achtergrond gedrongen toen in het kader van een streven om de moedertaal te cultiveren een renaissancistische literatuur tot ontplooiing kwam. Het lezerspubliek hiervan behoort echter eerder tot de volgende periode.


auteur: W. Heijting
 
 


Typen lezerspubliek