|
|||||||||||||||||||||
|
5.4.3: 1910 - heden - Typen lezerspubliekOver de typen lezerspubliek uit de eerste helft van de twintigste eeuw is weinig bekend. Door groei van vrije tijd en welvaart, daling van de boekenprijs en uitbreiding van het net van leenbibliotheken zullen arbeiders en lagere employés meer dan voorheen mogelijkheden hebben gehad om te lezen. Uit onderzoek midden jaren dertig onder een deel van de bevolking blijkt dat fictie het populairst was. Tegelijkertijd met de stimulansen voor het lezen, traden er ook concurrerende vormen van vrijetijdsbesteding op, aanvankelijk radio en bioscoop, daarna televisie en later de computer. Na de Tweede Wereldoorlog is in Nederland een aantal grootschalige leesonderzoeken gehouden. Daardoor is veel bekend over verschillende lezerstypen en de veranderingen in het leesgedrag, vooral in het recente verleden. Het ging bij deze onderzoeken om lezen als vrijetijdsbesteding voor de bevolking van twaalf jaar en ouder, niet om lezen voor studie of beroep en evenmin om lezen van gebruiksaanwijzingen, ondertitels of internetgegevens. In 1990 las 71% van de bevolking kranten, 44% boeken en 72% tijdschriften. Alle lezers bij elkaar besteedden toen ruim zes uur per week aan het lezen in kranten, boeken en tijdschriften. Dit is een forse vermindering ten opzichte van de jaren vijftig. Deze vermindering manifesteerde zich het sterkst bij laagopgeleide lezers. Rond het jaar 2000 las een derde van de boekenlezers literaire romans. Bovendien lazen literatuurliefhebbers ook veel kranten en tijdschriften. Het maakte daarbij verschil of de lezer een man of een vrouw was. Vrouwen lazen meer tijdschriften, romantische boeken en literaire romans dan mannen. Mannen lazen vaker informatieve en spannende boeken, en kranten. Ook wat betreft de naoorlogse ontwikkeling waren er verschillen tussen mannen en vrouwen. In 1955/1956 en in 1975 besteedden mannen boven de veertig meer tijd aan lezen dan vrouwen in die leeftijdscategorie. In 2000 was het andersom: vrouwen boven de veertig lazen meer dan mannen in dezelfde leeftijdscategorie. Een ander opvallend verschil tussen de jaren vijftig en het jaar 2000 was dat er toen vooral veel werd gelezen door jongeren (twaalf tot negentien jaar), hun leeslust liep meer terug dan die van andere lezersgroepen. Ten slotte heeft de naoorlogse ontzuiling ook haar sporen nagelaten. In 1955 lazen gereformeerden meer dan rooms-katholieken, maar deze verschillen zijn geheel verdwenen. Lezerstypen kunnen niet alleen worden ingedeeld naar leeftijd, opleiding en sekse, maar ook naar de wijze van verwerving van boeken: lenen of kopen. Net als in de negentiende eeuw werden nog steeds meer boeken geleend dan gekocht, maar het ontliep elkaar niet veel meer. Romantische boeken en boeken in het avontuurlijke genre werden vaker geleend dan gekocht. Zowel kopers als leners hadden een voorkeur voor verhalend proza en hedendaagse auteurs. Eind twintigste eeuw kregen lezers te maken met een overweldigend aanbod van Nederlandse en buitenlandse titels, dat bovendien snel wisselde. Daarnaast was er via de media een enorme stroom van informatie over dit aanbod. Dit riep de vraag op hoe lezers een keuze maakten uit de boekenberg. Het keuzeproces bleek in hoge mate individueel te zijn, maar alle lezers lieten bij het al dan niet kopen of lenen van een boek informatie meewegen die ze hadden over auteur, thema en genre. Hoe meer ervaring met boeken iemand had, des te gemakkelijker werd dit ingewikkelde keuzeproces. Uiteindelijk bleek de voorkeur van kopers en leners zich te concentreren op een gering aantal auteurs en op een gering aantal titels. auteur: B. de Vries |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|