2.1.1: 1585 - 1725 - Inleiding


Het boek als fysiek object is voor de periode 1585-1725 minder goed bestudeerd dan voor de vorige periode: enerzijds was daar minder noodzaak toe omdat de identificatie van de drukken minder problemen opleverde, anderzijds is er een overvloed aan materiaal (drukken, lettertypen, papier). Het is in deze periode dat de vorm van het object 'boek' zich ontwikkelde tot een geheel van kernmerken waarin het moderne boek nog steeds herkenbaar is. Met betrekking tot het formaat ging het kwartoformaat overheersen, terwijl voor grote naslagwerken het folioformaat gehandhaafd bleef; allerlei teksten, onder andere klassieke teksten, werden gedrukt in de handzame kleine formaten (duodecimo en kleiner). Bij de lettertypen kreeg de romein definitief de overhand, al bleef de gotische letter (de textura, vaak 'Duitse letter' genoemd) voor bepaalde, Nederlandstalige genres in gebruik, overigens doorschoten met tekstgedeelten in romein en cursief (liedboeken, reisbeschrijvingen, stadsbeschrijvingen of landbeschrijvingen, pamfletten, schoolboeken). De Nederlandse letterproductie werd hooggeschat en onze lettergieterijen exporteerden dan ook, onder andere naar Engeland. Daarentegen kwam een eigen papierproductie pas laat op gang: tot 1685 (opheffing van het Edict van Nantes) was er immers een goed georganiseerde import van Frans papier van uitstekende kwaliteit. De boekillustratie bereikte een hoogtepunt: kopergravures traden in zowat alle genres op (in het bijzonder lied- en embleemboeken); ook bloeide de titelgravure (die vóór of in plaats van het titelblad kwam). Niet tot de eigenlijke productie behoorde de boekband (immers als regel in opdracht van individuele kopers uitgevoerd); hier overheerste de eenvoudige perkamenten band, gevolgd door de al of niet goudbestempelde kalfsleren band.


auteur: F.A. Janssen
 
 


Inleiding