3.4.4: 1725 - 1830 - Leesgedrag/gebruikerssporen


Wat lazen lezers in hun vrije tijd en hoe lazen ze: hardop of stil, alleen of in gezelschap, binnenshuis of buitenshuis, in het koffiehuis of in de open lucht? In navolging van tijdgenoten die een verandering in het leesgedrag meenden waar te nemen, gaan ook hedendaagse onderzoekers uit van een cesuur in het leesgedrag in de achttiende eeuw. Het intensieve lezen - het (her)lezen van een klein corpus, overwegend stichtelijke teksten - zou langzaam maar zeker plaatsmaken voor het extensieve lezen - het meer en gevarieerder lezen van vooral nieuwe werken zoals tijdschriften en romans. Vooral de nieuwe instituties van het literaire leven, leesgezelschap en commerciële bibliotheek, zouden de broedplaatsen van het nieuwe, extensieve lezen zijn geweest. In winkelbibliotheken kon men immers voor een paar stuivers steeds andere boeken en tijdschriften lenen.

Leesgedrag is moeilijk te onderzoeken. Bronnen die daarover informatie verschaffen, zijn schaars. De meest gedetailleerde informatie over leesgedrag verschaffen egodocumenten: brieven, dagboeken en autobiografieën. Aan de hand van enkele aan het eind van de twintigste eeuw gepubliceerde egodocumenten kunnen verschillende vormen van leesgedrag worden onderscheiden. Allereerst het (voor)lezen in familieverband. Daarover worden we geïnformeerd in het dagboek van Otto van Eck. Otto hield vanaf zijn tiende jaar tot aan zijn overlijden acht jaar later op last van zijn ouders, vertegenwoordigers van de Haagse hoge burgerij, een dagboek bij. Het dagboek vormde een belangrijk onderdeel van hun verlichte opvoedingsstrategie. Otto werd geacht dagelijks een flinke hoeveelheid gevarieerd drukwerk te lezen en daarvan in zijn dagboek verslag te doen. Voorlezen blijkt in huize Van Eck zeer gangbaar te zijn geweest.

Zo werd stichtelijke lectuur aan de ontbijttafel gelezen, voorgelezen en besproken. De middagthee was het tijdstip voor lectuur op het terrein van de natuurlijke historie of de geschiedschrijving, terwijl de avondchocolade bij uitstek geschikt was voor het voorlezen van een roman of verhaal.

Tegenover het (voor)lezen in huiselijke kring kan het solitaire lezen worden geplaatst: het individuele, zich terugtrekken met een boek. Het dagboek van de Utrechtse student Alexander van Goltstein uit de jaren 1801-1808 vormt van dit type leesgedrag een voorbeeld. In zijn dagboek, dat zich meer en meer ontwikkelde tot een 'journal intime', is veelvuldig sprake van boeken en lectuur. Zijn voorkeuren zijn niet individueel, wel zijn leesgedrag. Hij las thuis, op zijn kamer en alleen. Het lezen diende hem tot zelfanalyse en zelfonderzoek. Het gevaar van veel, verstrooiend en oppervlakkig lezen van romans lag echter voortdurend op de loer.

Weer een andere vorm van leesgedrag is het 'hinauf' lezen van de autodidact en 'sociale klimmer'. De omvangrijke autobiografie van Willem van den Hull (1778-1854) levert van dit type leesgedrag een illustratie. Van den Hull was van eenvoudige afkomst, zijn vader was tuinknecht. Dankzij financiële steun van derden werd hij onderwijzer en later kostschoolhouder van een Franse school. Op achttienjarige leeftijd, hij werkte toen als ondermeester in Groningen, vielen hem drie aardrijkskundige boekjes in handen die de weg van zelfstudie voor hem openden: 'Zij deeden mijn geest als het ware ontwaken uit den diepen Slaap van onkunde, waarin ik tot mijn achttiende verkeerd had. Zij prikkelden mijne nieuwsgierigheid, en verwekten daardoor in mij den geest des onderzoeks'.

Conclusie uit het voorgaande: in plaats van de overgang van intensief naar extensief lezen, was veeleer sprake van een toenemende complexiteit van het leesgedrag.


auteur: J. Brouwer
 
 


Leesgedrag/gebruikerssporen