|
|||||||||||||||||||||
|
3.2.7: 1725 - 1830 - ArbeidsomstandighedenIn de achttiende eeuw bleven de gilden belangrijke organisaties via welke de patroons zich gezamenlijk konden verstaan met de stedelijke overheid, en die hen in staat stelden de concurrentie onderling te reguleren en indien nodig een gezamenlijke strategie overeen te komen ten opzichte van het personeel. De gilden zijn in de meeste steden dus vooral een organisatie geweest voor de patroons. In een aantal gildenboeken zijn wel de namen van knechten te vinden, maar die registratie was bedoeld ter controle van naleving van reglementen, de knechten waren geen lid. Over collectieve arrangementen van en voor het personeel is bitter weinig bekend. We weten bijvoorbeeld wel dat er in Utrecht een aparte bos voor boekdrukkers- en letterzettersknechten bestond. De knechts contribueerden aan een collectieve kas, die uitkeerde in geval van ziekte, pensioen en overlijden. Maar of de knechten van de leden van de boekverkopersgilden ook in overige steden over een dergelijke voorziening konden beschikken, is niet bekend. De belangentegenstellingen die er natuurlijk wel waren tussen patroons en personeel, waren soms aanleiding om de gildenreglementen bij te stellen. Er bestond nog geen aparte opleiding voor het typografisch ambacht, zodat de overdracht van kennis in het bedrijf plaatsvond. Maar al te vaak echter werden de leerjongens vooral gebruikt als goedkope arbeidskrachten. Het wapen bij uitstek dat een individueel personeelslid tegenover een slechte behandeling kon stellen, was het zoeken van een andere patroon. In sommige gilden maakten de patroons dan ook onderling de afspraak om niet zonder verdere inlichtingen in te winnen personeel van elkaar aan te nemen. Anderzijds genoten de meesterknechts enige bescherming. Sommige gilden kenden aparte leerlingenbepalingen waarin het aantal leerjongens beperkt werd tot een klein aantal per meester, om te voorkomen dat al te veel misbruik gemaakt zou worden van goedkope kinderarbeid ten koste van meer ervaren krachten. Over de lonen in de sector is weinig bekend. Rond 1800 lag het gemiddeld loon van een Hollandse zetter of drukker rond de ƒ 1,- (circa € 0,45) per dag. Een meesterknecht zat daar iets boven, een leerling iets eronder. De hoogte van het loon verschilde echter per regio, buiten Holland is het waarschijnlijk lager geweest. Ook het drukkers- en uitgeverspersoneel zal de nare gevolgen ondervonden hebben van de perioden van scherpe prijsstijgingen in de tweede helft van de eeuw (bij gelijkblijvend loonpeil!). Daar kwam de Franse periode, waarin er waarschijnlijk ook sprake is geweest van teruglopend aanbod van werk, nog eens achteraan. Wel volgde, nadat de Fransen vertrokken waren, een snelle opleving van de productie. In 1815 werd de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels opgericht. Daarmee beschikten de patroons voortaan over een landelijke organisatie. Voor het overige personeel zou zo'n landelijke organisatie pas in 1866 komen in de vorm van een vakbond. Wel werd in 1830 in Breda de eerste plaatselijke typografenvereniging opgericht. auteur: J. de Kruif |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|