|
|||||||||||||||||||||
|
3.2.8: 1725 - 1830 - Kopijrecht en nadrukkenTot aan het einde van de Republiek veranderde in de praktijk van nadruk en bescherming van kopijrecht niet veel. Voor wat betreft de nadruk van veelgevraagde buitenlandse, vooral Franse uitgaven bleef Nederland een belangrijk centrum van productie. Grote aantallen populaire Franse titels werden door drukkers hier te lande, onder wie vele uit Frankrijk gevluchte hugenoten, nagedrukt en vervolgens via een goedgeorganiseerd distributienetwerk verspreid op de Europese markt. Ook de massaproductie van Engelse bijbels bleef tot ver in de achttiende eeuw van betekenis. Tegen de binnenlandse nadruk bleven de privileges het belangrijkste verweermiddel. Hoewel het aantal jaarlijks door de Staten van Holland verleende privileges nauwelijks afnam, is het kenmerkend voor de stagnatie in het boekenbedrijf dat een toenemend aantal aanvragen werd ingediend door uitgeverscompagnieën en dat steeds meer verlengingen van bestaande privileges werden afgegeven. Men probeerde de risico's te spreiden en legde zich meer en meer toe op uitgaven die hun debiet hadden bewezen, zoals bevindelijke godsdienstige werken. Pogingen van schrijvers om privileges aan te vragen, laat staan de controle over hun werk erkend te krijgen, stuitten steevast op verzet van de uitgevers. Alleen de Leidse hoogleraren, onder leiding van de invloedrijke De ondergang van de Republiek in 1795 betekende op termijn ook het einde van het privilegestelsel. In plaats daarvan werd, na veel discussie en verschillende provinciale regelingen, in 1803 door de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek een wet aangenomen waarin weliswaar het eigendomsrecht van de auteur op zijn werk werd erkend, maar het accent desalniettemin bleef liggen op de bescherming van het kopijrecht van de uitgever en de nadruk van buitenlandse werken. Tijdens de kortdurende inlijving bij Frankrijk (1810-1813) was de Franse Code pénal van kracht, waarin het auteursrecht wel was vastgelegd, maar de vestiging van het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden betekende feitelijk een terugkeer naar de wet van 1803. De wet op het kopijrecht van 25 januari 1817, die van kracht zou blijven tot de Auteurswet van 1882, had, tot genoegen van de inmiddels in de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (1815) verenigde uitgevers, tot hoofddoel bescherming te bieden tegen de nadruk van oorspronkelijke werken en vertalingen van buitenlands werk. De auteur kreeg daarin wel het recht zijn werk commercieel te exploiteren, maar wanneer hij het kopijrecht had overgedaan aan een uitgever, wat toch de algemene praktijk was, had hij geen enkele zeggenschap meer over zijn werk. Met de wet van 1817 was effectief optreden tegen de nadruk overigens bepaald niet verzekerd. De strafvervolging was zo slecht geregeld, dat de Vereeniging nog decennia lang de strijd moest aanbinden tegen deze in de ogen van velen in het boekenbedrijf zo verderfelijke uitwas. auteur: P.G. Hoftijzer |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|