|
|||||||||||||||||||||
|
3.2.9: 1725 - 1830 - CensuurVergeleken met de relatief grote vrijheid die de Noord-Nederlandse boekhandel in de zeventiende eeuw kenmerkte, werden de teugels in de achttiende eeuw strakker aangehaald. Hoewel de wetgeving die door de wereldlijke overheden werd uitgevaardigd op dit specifieke terrein niet ingrijpend veranderde, werd het feitelijke toezicht vanaf het tweede kwart van de achttiende eeuw strenger. En dat gold dan niet alleen pornografische lectuur of spinozistische en atheïstische geschriften die ook al in de zeventiende eeuw verboden waren. Opmerkelijk is dat juist in de periode dat de tolerantie ten opzichte van allerlei verlicht gedachtegoed in verschillende Europese landen groter werd, deze nieuwe ideeën hier steeds minder vaak vrijelijk konden worden gepubliceerd. De machthebbers stonden zelf weinig open voor het moderne denken. Daarnaast verloor de Republiek steeds meer haar machtige economische positie binnen Europa, waardoor meer rekening moest worden gehouden met de gevoeligheden van buitenlandse bevriende mogendheden. Omdat kerkelijke en wereldlijke overheden bovendien beter samenwerkten, konden aldus meer uitgaven met een verbod worden getroffen. Dat was onder meer het lot van verschillende werken van Voltaire en Rousseau die door de Amsterdamse uitgever Na het herstel van het stadhouderschap in 1747 was er ook enige tijd sprake van een grotere samenwerking tussen gewestelijke en stedelijke overheden wat de naleving van repressieve wetgeving vergemakkelijkte. Het drukkers- en boekhandelaarsgilde van Den Haag laat voor de periode 1767-1797 zien dat door een repressieve censuur ongeveer negentig boeken, pamfletten en kranten werden verboden. Daar staat tegenover dat de sancties tegen de uitgevers en boekhandelaars in de meeste gevallen zeer gematigd waren. Bovendien kon van een systematische vervolging over het gehele territorium van de Republiek nimmer sprake zijn. Maar hoe het ook zij, ook al werden Nederlandse uitgevers en schrijvers tijdens de patriottentijd, vanaf de jaren tachtig, steeds vaker met verbodsbepalingen geconfronteerd, de autoriteiten konden ook toen niet verhinderen dat hen onwelgevallig drukwerk buiten het eigen stedelijke rechtsgebied werd verkocht en verhandeld. Verdedigers van de persvrijheid betoogden dan ook steeds dat censuur en vervolging de beste reclame vormden voor de verspreiding van een geschrift. Het verboden pamflet Aan het volk van Nederland (1781) van De Bataafse Revolutie bracht vanaf 1795 in beginsel vrijheid van drukpers, al was die niet onbeperkt; met name was er geen tolerantie voor degenen die tegen de nieuwe constitutie schreven. Bovendien diende de naam van de auteur, drukker en uitgever op het drukwerk vermeld te staan. Ondanks protesten van sommige conservatieve krachten en politieke veranderingen werd de vrijheid van drukpers tijdens de Bataafse regering en in de daarop volgende jaren niet wezenlijk ingeperkt. Pas tijdens het bewind van Lodewijk Napoleon (1806-1810) en de inlijving bij Frankrijk (1810-1813) was er weer sprake van echte censuur en hadden auteurs en uitgevers zich te houden aan strenge regels. Pas in 1815 werd de persvrijheid grondwettelijk vastgelegd. Toch zou het ook dan nog enige decennia duren voordat deze vrijheid echt in praktijk kon worden gebracht. Tijdens de regering van koning Willem I werd weinig kritiek geduld en veel autocensuur was daarvan het gevolg. auteur: J.A.H.G.M. Bots |
||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|