4.2.8: 1830 - 1910 - Kopijrecht en nadrukken


Zoals het woord al aangeeft, betrof het kopijrecht niet zozeer de rechten van de auteur op zijn geesteskind, maar de kwestie wie voordeel mocht trekken uit de vermenigvuldiging van de kopij. Zelfs in de negentiende eeuw vroeg men zich nog openlijk af of de auteur zich überhaupt wel de wettige eigenaar van zijn tekst mocht noemen. Woorden bestaan immers ook zonder inbreng van de schrijver, en een eenmaal uitgesproken of neergeschreven gedachte heeft haar hoogste doel bereikt want behoort vanaf dat moment iedereen toe, zo verwoordde J. Alberdink Thijm een veelgehoord argument. Het kwam dus wel eens voor dat een uitgever ingreep in het werk van een auteur op een wijze die rond het jaar 2000 ondenkbaar was. Belangrijke kwesties speelden zich af rondom bijvoorbeeld de 'tekstbezorging' door Jacob van Lennep van Multatuli's Max Havelaar en rond de uitgave van Verspreide dicht- en prozawerken van H. Tollens Cz. in 1857, een jaar na 's dichters dood. Uitgever P.M. van Cleef Iz. had hiertoe eigenmachtig die gedichten verzameld uit tijdschriften en almanakken, die Tollens zelf juist niet herdrukt had willen zien, en de uitgever had in het werk bovendien veel geredigeerd (in één gedicht zelfs 153 veranderingen). Hij moest na een rechtszaak het boek uit de handel nemen.

Dat een schrijver wel recht had op de geldelijke opbrengsten die voortvloeiden uit 'vermenigvuldiging' stond overigens buiten kijf, maar hij kon dit kopijrecht op grond van de wet van 1817 overdragen aan de uitgever. In naam was daarmee de investering van de uitgever beschermd tegen ongeoorloofd nadrukken. Toch kwam het nadrukken in de negentiende eeuw nog veel voor. Vooral in het grensgebied met België waar vooral schoolboekjes, maar ook de populaire Nederlandse dichters en vertalingen werden nagedrukt ten behoeve van de Vlaamse markt. J. van Dieren uit Antwerpen was daar berucht om. Schooluitgaven werden gezien als boeken van algemeen nut, en waren om die reden net als bijvoorbeeld bijbels volgens de wet van 1817 van het kopijrecht uitgesloten. Ook werken die anoniem of onder een pseudoniem waren uitgebracht, vielen niet onder de wet op het kopijrecht. Een andere omissie in de wet betrof Nederlands-Indië. De wet op het kopijrecht gold immers niet voor de koloniën, zodat daar ongestraft de Nederlandse uitgaven konden worden nagedrukt. Dit gebeurde met de in kranten verschenen feuilletons, maar in zijn algemeenheid hielden de uitgevers zich netjes ten opzichte van elkaar. Het nadrukken van uitgaven van directe collega's lijkt toch vooral een handelwijze van kleinere en onbekende firma's te zijn geweest, firma's die geen reputatie te verliezen hadden. De wet en de daaruit voortvloeiende problemen werden druk bediscussieerd, door onder anderen A.C. Kruseman, en ook door Frederik Muller die uitgever Binger bekritiseerde omdat deze werk van J. Motley en Heinrich Heine had nagedrukt. Het ging hier om nadrukken van buitenlandse edities van een buitenlandse uitgever. Daarop drukte het Nieuwsblad voor den boekhandel een lijst met namen van soortgelijke zondaren af, onder wie in dit geval ook enkele gerenommeerde firma's.

In de nieuwe wet van 1881, die inging op 1 januari 1882, was een aantal problemen opgelost. Er was niet langer meer sprake van alleen kopijrecht, maar nu ook van auteursrecht, en de voorheen uitgezonderde categorieën kregen nu eenzelfde bescherming die duurde tot vijftig jaar na de eerste uitgave en als de auteur nog leefde, dan levenslang. Wel was het nog altijd nodig als auteur zelf stappen te nemen om aanspraak te maken op auteursrecht, door twee exemplaren aan het departement van Justitie op te sturen. Buitenlandse werken waren nog altijd niet beschermd, want Nederland sloot zich pas in 1912 aan bij de Berner Conventie (1886), het verdrag dat internationale bescherming moest garanderen. De Nederlandse weigering hield in dat buitenlandse auteurs indien hun werk hier vertaald werd, niet op een vergoeding hoefden te rekenen. Wel was met enkele afzonderlijke landen een traktaat gesloten waarin men beloofde elkaars kopijrechten te respecteren: met Frankrijk in 1855, met België in 1858 en met Spanje in 1862. Niet met Duitsland, zodat het aantal vertalingen uit het Duits aanzienlijk was.


auteur: L. Kuitert
 
 


Kopijrecht en nadrukken