1.4.6: 1460 - 1585 - Particuliere bibliotheken (bibliofilie)


Het boekenbezit in de Nederlanden was tot ver in de vijftiende eeuw vooral een zaak van de hogere adel en van instellingen zoals kloosters. Ook niet-adellijke leken bezaten boeken, maar zelden veel. In de loop van de eeuw nam het boekenbezit toe, hetgeen indirect blijkt uit een stijging van de handschriftenproductie en de opkomst van het gedrukte boek. Het zestiende-eeuwse humanisme bevorderde het ontstaan van geleerdenbibliotheken, terwijl de voortschrijdende alfabetisering en de Reformatie het boek onder het bereik van steeds meer mensen brachten.

De bibliofilie volgde, op afstand, de geschetste verspreiding van het boek. In het Noorden vormde reeds omstreeks 1400 het hof van graaf Albrecht van Beieren een bibliofiel centrum, waarvoor kostbare handschriften vervaardigd werden. Het zwaartepunt van de bibliofilie lag echter in het Zuiden, aan het Bourgondische hof. Hertog Filips de Goede (1396-1467) bezat een van de rijkste collecties van zijn tijd. Een deel van de handschriften - vooral religieus van aard - is onder zijn mecenaat in Vlaanderen vervaardigd. Filips' achterkleindochter landvoogdes Margareta van Oostenrijk (1480-1530) toonde grote belangstelling voor Renaissance en humanisme. Zij bracht een deel van de verstrooide Bourgondische bibliotheek weer bijeen en voegde daaraan talrijke codices toe, alsmede enige van de beste gedrukte werken. Godsdienstige geschriften overwogen, maar ook de profane literatuur was vertegenwoordigd. In de bibliotheek van haar opvolgster Maria van Hongarije (1505-1585) waren de geschiedenis en de wetenschappen sterker aanwezig, terwijl ook haar interesses voor de muziek en voor Erasmus' geschriften eruit blijken.

Willem van Oranje kwam in 1544, elf jaar oud, als erfgenaam van René van Chalon in het bezit van veel kostbare handschriften en drukken, die in het kasteel van Breda werden geplaatst. Bij zijn uitwijking in 1567 bleken daar diverse van zijn wapen voorziene banden bij gekomen te zijn.

Lang na de introductie van de drukkunst bepaalden handschriften nog het aanzien van de bibliofilie. Sommige verzamelaars hadden een afkeer van gedrukte boeken. Raphael de Marcatellis (1437-1508), buitenechtelijke zoon van Filips de Goede, en zelf een groot boekenliefhebber, liet voor zijn verzameling teksten uit incunabelen afschrijven. Evenzo liet de Brugse patriciër Lodewijk van Gruuthuse (1422-1492), eigenaar van het naar hem genoemde liederhandschrift, een luxueus uitgevoerd afschrift maken van een Boëtius-druk uit 1485.

Tijdens de zestiende eeuw nam het aantal boekenverzamelaars snel toe. Marcus Laurinus (1480-1530), alweer een Bruggenaar, bracht niet alleen een kostbare bibliotheek bijeen, maar bekostigde ook de Officina Goltziana, de eerste private press in de Nederlanden. Op de manier van Jean Grolier liet hij zijn boekbanden bedrukken met de woorden 'Marci Laurini et amicorum'. De Amsterdamse bankier Pompejus Occo (1480-1537) bracht een bibliotheek bijeen met onder andere handschriften van de humanist Rudolf Agricola. Zeer vermaard was de in 1531 bij het Hof van Holland ondergebrachte bibliotheek van de Gorkumse kanunnik Jan Dircsz van der Haer (Jan met de boecken, †1538).

De belangrijke particuliere Noord-Nederlandse bibliotheken die na ongeveer 1550 gestalte kregen, kunnen gekenmerkt worden als geleerdenbibliotheken, zonder dat de bibliofilie afwezig was. Voorbeelden zijn de bibliotheken van de Utrechtse kanunnik Huybert van Buchell (1513-1599) en van de diplomaat en letterkundige Marnix van Sint Aldegonde (1540-1598).

Al deze verzamelaarsactiviteiten leverden een belangrijke bijdrage aan het overleven van vooral het kostbare boek.


auteur: W. Heijting
 
 


Particuliere bibliotheken (bibliofilie)