2.4.6: 1585 - 1725 - Particuliere bibliotheken (bibliofilie)


Aan het eind van de zestiende eeuw was de Republiek een land waar een enkele edelman of geleerde een paar honderd boeken bezat. Honderd jaar later kwamen er jaarlijks een paar honderd particuliere collecties onder de hamer. Voor de stormachtige ontwikkeling van de boekenveiling in de Nederlanden zijn vele boekhistorische, economische en maatschappelijke oorzaken aangevoerd, maar één 'randvoorwaarde' wordt daarbij licht vergeten: zo'n groei was slechts mogelijk na een ten minste even onstuimige groei van het particuliere boekenbezit.

De oudstbewaarde (maar vermoedelijk niet de echte eerste) gedrukte veilingcatalogus van een privé-bibliotheek dateert van 1599 (Philips Marnix van Sint Aldegonde). Daarna ging de groei snel: tussen 1601 en 1610 zijn er al 26 veilingcatalogi van privé-bibliotheken bewaard (inclusief anonieme), en voor de jaren 1701-1710 is dat aantal gestegen tot 153. En dat zijn dan slechts bewaarde catalogi. Er is berekend dat de overlevingskans van een veilingcatalogus uit die tijd lager ligt dan 20%.

Veilingcatalogi vormen de belangrijkste bron van kennis over verdwenen particuliere bibliotheken. Er is een handvol gedrukte catalogi bewaard die niet het oogmerk hadden de beschreven collectie te verkopen, en in archieven gaan talrijke geschreven inventarislijsten schuil die zijn gemaakt ten behoeve van de afwikkeling van erfenissen of faillissementen, maar qua bereikbaarheid, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid winnen de gedrukte veilingcatalogi het gemakkelijk. In de database van Bert van Selms project Nederlandse boekhandelscatalogi tot 1800 zijn er voor de hier besproken periode bijna 1800 geregistreerd, waarvan er zo'n 1300 worden gepresenteerd als ten minste gedeeltelijk bestaande uit de collectie van een of meer met name genoemde personen; de overige 500 zijn anonieme collecties van onduidelijke herkomst. Van dit aantal waren er in 2008 inmiddels circa 1460 op microfiche gepubliceerd. Natuurlijk moeten deze catalogi met grote voorzichtigheid worden gehanteerd als het erom gaat het boekenbezit van een concrete persoon te reconstrueren (ze zijn vaak onvolledig of - omgekeerd - juist vertroebeld door toegevoegd materiaal), maar om vast te stellen wat voor soort mensen wat voor soort boeken had, zijn ze uitstekend geschikt, want niet alleen is te bepalen om welk werk het gaat, maar meestal ook om welke editie. Dat ligt bij boedelinventarissen anders. Zo zijn de 160 titels van de in 1677 door een notaris opgestelde inventaris van de boeken uit de nalatenschap van Spinoza weliswaar naar formaat ingedeeld, maar ze bestaan vaak slechts uit de auteursnaam, en ze geven maar zelden een plaats of jaar van uitgave, waardoor het raden blijft in wat voor soort van editie de filosoof zijn Plinius of Seneca las.

Het boekenbezit was in de Nederlanden wijd verbreid. Tot de bezitters van - vaak grote - particuliere collecties behoren niet slechts geleerden en hoogleraren, beoefenaren van academische beroepen (predikanten, advocaten en notarissen, artsen) maar vooral ook verrassend veel welgestelde burgers uit de kring der kooplieden, regenten en ambtenaren. Sommigen hadden boeken nodig voor hun beroep. Uit de schaarse en kleine universiteitsbibliotheken en stadsbibliotheken kon men die niet halen, en dus moest men ze zelf hebben of van andere particulieren lenen. Evenwel, de privé-bibliotheek zoals we die uit de veilingcatalogi leren kennen, is vaak zeer veel groter en rijker dan nuttig of nodig was voor beroep of verstrooiing. Het kan haast niet anders dan echte bibliofilie zijn die spreekt uit de gedrukte catalogus die de koopman, diplomaat en magistraat Adriaan Pauw van zijn rijke bibliotheek (16.000 titels) in 1654 liet drukken, maar in vele andere gevallen zal de welvoorziene, 'complete' bibliotheek - evenals een portret door Rembrandt of een buiten aan de Vecht - voor de Hollandse burger een statussymbool zijn geweest - en misschien een goede belegging.


auteur: J.A. Gruys
 
 


Particuliere bibliotheken (bibliofilie)