3.4.6: 1725 - 1830 - Particuliere bibliotheken (bibliofilie)


De belangrijkste bron van kennis voor bibliotheken van meer dan modale omvang zijn de veilingcatalogi die doorgaans na het overlijden van de bezitter werden opgemaakt. Deze bron is niet zonder problemen. De meeste veilingcatalogi bevatten niet alle boeken van de vroegere bezitter en soms zijn er ook boeken van andere herkomst in opgenomen. De uniforme manier waarop zij zijn ingedeeld, belemmert nogal eens het zicht op het bijzondere van een verzameling. Slechts in enkele gevallen kan men beschikken over een bibliotheekcatalogus (een gedrukte bij Bolongaro Crevenna , een handgeschreven bij Gerard Meerman). Aanvullende informatie verschaffen de berichten van buitenlandse bezoekers, zoals de Zweed Björnståhl in 1774/1775. Notariële boedelinventarissen zijn voor de categorie van de grote boekbezitters nog niet onderzocht.

Voor alles bleef de particuliere bibliotheek het werkinstrument voor mensen met intellectuele beroepen en bestuurlijke functies: de professoren aan de universiteiten, illustre scholen en Latijnse scholen en de afgestudeerden van deze instellingen (de juristen/regenten, theologen/predikanten en medicinae doctores). Dit functioneel uitgangspunt hadden vrijwel alle bibliotheken gemeen. De samenstelling ervan was echter meestal ruimer, aan de ene kant vanwege de belangstelling van de eigenaar, aan de andere kant omdat de bibliotheek ook als statussymbool diende. Een grote particuliere bibliotheek stond niet alleen de eigenaar ter beschikking, maar stelde hem in staat naar derden als mecenas op te treden.

Naast boeken verzamelde men dikwijls ook tekeningen, prenten, munten en penningen, schilderijen, oudheden of naturalia. De bibliotheek kon ook een afgeleide zijn van een andere verzameling, zoals het geval was bij de boekhandelaar en muntenverzamelaar Pieter van Damme en de kunstverzamelaar Ploos van Amstel.

Omstreeks het midden van de achttiende eeuw deed, mede onder invloed van de Franse bibliofilie, het systematisch verzamelen van oude handschriften en gedrukte werken als preciosa zijn intrede. Er trad een scheiding op tussen de collectie zeldzame werken (ook kabinet genoemd) en de rest van het boekenbezit. Naast de grote universele bibliotheken met hun soms talrijke incunabelen, handschriften en andere zeldzaamheden (Bolongaro Crevenna, Meerman, Romswinckel, in mindere mate Fagel) ontstonden er ook kleinere, meer specialistische collecties. Deze ontwikkeling werd mede mogelijk gemaakt door de veilingen van buitenlandse bibliotheken in Nederland en de opkomst van het antiquariaat.

In deze bibliotheken was het aantal contemporaine werken niet groot, overheersten het Latijn en Frans het Nederlands, en waren de boeken uit alle windstreken afkomstig.

De universele particuliere humaniorabibliotheken uit de tweede helft van de achttiende eeuw bestonden zelden langer dan een of twee generaties. Omstreeks de eeuwwisseling werden zij niet meer door andere vervangen. De snelle groei van de Koninklijke Bibliotheek en andere institutionele bibliotheken aan het begin van de negentiende eeuw was mede te danken aan de incorporatie van delen van deze particuliere bibliotheken.


auteur: Jos van Heel
 
 


Particuliere bibliotheken (bibliofilie)